ECLI:NL:RBNNE:2015:4256

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 september 2015
Publicatiedatum
8 september 2015
Zaaknummer
18.930030-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 8 september 2015 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De zaak vond plaats in Assen, waar de verdachte op 2 februari 2015 een gewelddadig voorval heeft gepleegd. De verdachte heeft met geschoeide voet krachtig tegen het hoofd van slachtoffer 1 geschopt, terwijl deze op de grond lag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet het opzet had om het slachtoffer te doden, maar wel dat hij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde, namelijk poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van het slachtoffer.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 164 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 240 uren had geëist, toegewezen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de psychologische rapportage die aangaf dat de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar was. De verdachte kreeg een proeftijd van drie jaar en moest zich houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en deelname aan een CoVa training. De rechtbank heeft ook de voorlopige hechtenis opgeheven en de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering gebracht op de opgelegde gevangenisstraf. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

[.] Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 18.930030-15
vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 08 september 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 25 augustus 2015.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. M.G. Doornbos, advocaat te Assen.

De tenlastelegging

De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 02 februari 2015, te [pleegplaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met geschoeide voet, met kracht, althans met enige kracht tegen het hoofd heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 02 februari 2015, te [pleegplaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk aan een persoon, genaamd, [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] , met geschoeide voet, krachtig, althans met enige kracht, tegen het hoofd heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 02 februari 2015, te [pleegplaats] , openlijk in vereniging, op of aan de openbare weg [straat] , althans op of aan een openbare weg, geweld heeft gepleegd tegen een persoon, genaamd [slachtoffer 1] en/of een persoon, genaamd [slachtoffer 2] , bestaande uit:
- het, met geschoeide voet, krachtig, althans met enige kracht, tegen het hoofd schoppen en/of trappen van die [slachtoffer 1] en/of
- het duwen van en/of trekken aan en/of slaan en/of stompen van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- het grijpen/vastpakken en/of vasthouden van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
en/of welk geweld enig lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 1] (bestaande uit bloeduitstortingen en/of huidbeschadigingen in het gelaat) en/of enig lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 2] (bestaande uit huiddefecten met zwelling in het gelaat en/of een zwelling bij de slaap) ten gevolge heeft gehad;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie mr. C.C. Westerling-Diderich acht hetgeen primair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank verdachte zal veroordelen tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 164 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de preventieve hechtenis en met een proeftijd van 3 jaren, en onder de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, waaronder een CoVa training en een eventuele vervolgbehandeling indien dit wenselijk en noodzakelijk wordt geacht, alsmede
- een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
Het geschorste bevel voorlopige hechtenis dient te worden opgeheven.

De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak

De verdachte dient van het primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. De rechtbank overweegt hiertoe dat niet is gebleken dat verdachte het opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] , ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet.

Beoordeling van het bewijs

De rechtbank baseert haar beslissing dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die hierna in samenvattende vorm worden weergegeven en die voorkomen in de in de voetnoten weergegeven gebezigde bewijsmiddelen.
Het proces-verbaal inhoudende de verklaring van de verdachte d.d. 03-02-2015 [1] , kort en zakelijk weergegeven:
Ik zag dat mijn vader op de rug lag en dat de buurman [slachtoffer 1] mijn vader bij zijn keel had. [slachtoffer 1] lag bovenop mijn vader. Ik dacht dat hij doodgemaakt werd. Ik deed zomaar wat als eerste in mij opkwam en dat was de buurman schoppen.
Ik heb hierop met mijn voet uitgehaald. Ik denk met mijn rechtervoet. Ik schopte tegen de buurman [slachtoffer 1] . Ik wilde dat hij mijn vader losliet omdat het anders fout zou kunnen aflopen. Ik weet niet waar ik de buurman geraakt heb.
Het proces-verbaal inhoudende de verklaring van de verdachte d.d. 04-02-2015 [2] , kort en zakelijk weergegeven:
Ik denk dat ik met rechts heb geschopt omdat ik ook rechts ben. Ik weet echt niet hoe ik hem geraakt heb. Ik had nieuwe werkschoenen aan tijdens de ruzie
Het proces-verbaal inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 1] [3] , kort en zakelijk weergegeven:
Ik zag [slachtoffer 1] bovenop [slachtoffer 3] liggen. Ik wilde [slachtoffer 1] van [slachtoffer 3] afhalen. [verdachte] loopt om de auto heen en geeft [slachtoffer 1] een volle in het gezicht. Ik zag [verdachte] niet aankomen. Ik zag het pas toen hij [slachtoffer 1] schopte. Volgens mij was het een trap recht vooruit. Met zijn voet in het gezicht van [slachtoffer 1] . Zijn bril vloog af en ik zag bloed over zijn gezicht lopen. Ik zag dat hij aan de rechterkant een jaap boven zijn oog had. En onder het rechteroog ook.
Het proces-verbaal inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 2] [4] , kort en zakelijk weergegeven:
[slachtoffer 2] en [verdachte] zijn door buurtbewoners uit elkaar gehaald. [verdachte] is toen achter de auto langs gelopen en heeft de vader van [slachtoffer 2] getrapt. Hij schopte met rechts denk ik. Hij had viezige werkschoenen aan. De vader van [slachtoffer 2] is één keer geschopt in zijn gezicht en dan valt de bril van zijn gezicht, hij lag op zijn zij. Hij werd geraakt op zijn voorhoofd. De vader van [slachtoffer 2] zat onder het bloed.
Het proces-verbaal inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] (zoon van [slachtoffer 1] ) [5] , kort en zakelijk weergegeven:
Ik zag dat [verdachte] tussen onze auto’s doorliep richting mijn vader. Ik stond op 3 a 4 meter van mijn vader af. Ik zag dat mijn buurjongen, [verdachte] , een schop met zijn rechterbeen vol uithaalde op het hoofd van mijn vader. Ik zag dat dit midden in het gezicht was. Ik zag aan mijn vaders hoofd dat hij een deuk had op zijn voorhoofd. [verdachte] had zijn werkschoenen aan.

Bijzondere bewijsoverwegingen

De raadsman heeft -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat de verdachte ten aanzien van het primair en het subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, omdat de verdachte niet het opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad om het slachtoffer van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het gevoerde verweer als volgt.
Uit de voorhanden stukken alsmede uit de verklaring van verdachte bij de politie en ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer 1] met kracht een schop tegen het gezicht heeft gegeven, terwijl deze [slachtoffer 1] zich liggend op de grond bevond en terwijl verdachte werkschoenen met verstevigde neuzen droeg. Verdachte heeft verklaard dat hij ‘blind’ een trap heeft uitgedeeld bedoeld om zijn vader te ontzetten uit de greep van [slachtoffer 1] . Verdachte heeft verklaard dat hij niet op het hoofd van [slachtoffer 1] heeft gericht en dat hij niet heeft gekeken waar hij hem heeft geraakt.
De rechtbank is van oordeel dat dit eenmalig met kracht schoppen in dit geval geen poging tot doodslag oplevert. Van het primair ten laste gelegde zal verdachte daarom worden vrijgesproken.
Het met kracht iemand tegen het hoofd schoppen levert -naar algemene ervaringsregels- wel een aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer daarbij zwaar lichamelijk (hersen) letsel oploopt. Nu het een algemene ervaringsregel betreft, moet ook verdachte geacht worden daarvan op de hoogte te zijn. Opzet op het toebrengen van dat letsel was derhalve in elk geval in voorwaardelijk zin aanwezig. Verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde: poging tot zware mishandeling.
De verweren van de verdediging worden derhalve verworpen.

Hetgeen de rechtbank bewezen acht

De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 02 februari 2015, te [pleegplaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk aan een persoon, genaamd, [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] , met geschoeide voet, krachtig tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Kwalificatie

Het bewezen geachte levert op:
poging tot zware mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 302 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.

Strafbaarheid

Beroep op noodweer/noodweerexces
De raadsman heeft (subsidiair) een beroep op noodweer gedaan, nu de verdachte zich heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [slachtoffer 3] , de vader van verdachte, door [slachtoffer 1] .
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte ten aanzien van het hem ten laste gelegde van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen, omdat sprake was van noodweer dan wel noodweerexces. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 1] van zijn vader [slachtoffer 3] . De verdediging door verdachte was noodzakelijk, omdat verdachte geen andere uitweg zag dan [slachtoffer 1] te schoppen en zo te beletten dat hij [slachtoffer 3] iets aan zou doen. De raadsman stelt zich daarbij op het standpunt dat niet gezegd kan worden dat verdachte hiermee de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer in het onderhavige geval vast moet komen te staan dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van [slachtoffer 1] , de vader van verdachte, (dan wel een onmiddellijke dreiging daartoe), waarbij het noodzakelijk was dat verdachte hem verdedigde en waarbij de wijze van verdediging geboden was. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, niet is gebleken dat sprake was van een noodweersituatie. Uit het dossier blijkt dat de getuige [getuige 1] probeerde [slachtoffer 1] van [slachtoffer 3] af te halen. Op het moment dat getuige [getuige 1] [slachtoffer 1] vast had, schopte verdachte [slachtoffer 1] tegen het hoofd. Ook getuige [getuige 3] geeft aan dat hij zag dat [getuige 1] probeerde tussenbeide te komen. Nu duidelijk is dat anderen al bezig waren om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] uit elkaar te halen was er geen noodzaak voor verdachte om te schoppen en komt hem geen beroep op noodweer toe.
De strafbaarheid van de verdachte.
Nu de rechtbank vaststelt dat geen sprake was van een noodweersituatie, wordt ook het beroep op noodweerexces afgewezen. De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De rechtbank heeft kennis genomen van een psychologisch rapport d.d. 27 april 2015, opgemaakt door de deskundige H.K. Meijer, gz-psycholoog.
Dit rapport houdt onder meer in als conclusie, zakelijk weergegeven:
Bij verdachte is sprake van gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheid. Verdachte is op de hoogte van het ontoelaatbare karakter van zijn gedrag, maar ten tijde van het tenlastegelegde was hij deels ten gevolge van de zwakbegaafdheid en angst niet in staat om zijn gedrag conform dit besef te bepalen. Deswege kan verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht ten tijde van het delict.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de door haar aannemelijk geachte toedracht van de feiten en de persoon van de verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare.
De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan de verdachte kan worden toegerekend, zij het in licht verminderde mate.

Strafmotivering

De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking: de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, de eis van de officier van justitie, het pleidooi van de raadsman van de verdachte, de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 28 juli 2015, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van (gewelds-)misdrijven is veroordeeld, alsmede voornoemde over verdachte uitgebrachte psychologische rapportage d.d. 27 april 2015 en het reclasseringsadvies d.d. 05 juni 2015.
Uit de psychologische rapportage komt naar voren dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht. Voor de kans op recidive zijn van belang de factoren impulsiviteit, ondoordachtheid, doen in plaats van denken, overspoeling door primaire emoties en een gebrekkige agressie- en morele ontwikkeling. Onderzoeker is van mening dat verdachte gebaat is bij een afdoening in het volwassen strafrecht, mits deze rekening houdt met zijn zwakbegaafdheid en coping in de door hem als zeer stressvol beleefde situatie. Onderzoeker adviseert de rechtbank een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden: gedragsbeïnvloeding middels een Cova+ training voor mensen met een cognitieve beperking, alsmede een verplicht reclasseringstoezicht en een vervolgbehandeling indien wenselijk en noodzakelijk geacht.
De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht op te leggen. Binnen dit toezicht kan door de reclassering nader bekeken worden of een Cova+ training geïndiceerd en haalbaar is.
De rechtbank overweegt het volgende. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, een ernstig geweldsmisdrijf.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen verklaarde, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een straf zoals door de officier van justitie is gevorderd passend en geboden is.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing van de rechtbank

De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstrafvoor de duur van
180 dagen waarvan een gedeelte groot 164 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 (drie) jaren.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte gedurende de proeftijd de hierna te vermelden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
De rechtbank stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d lid 2 van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- zich binnen 14 dagen na ommekomst van zijn detentie meldt bij Reclassering Nederland, Adviesunit 1 Midden-Noord, Leonard Springerlaan 21 te 9727 KB Groningen. Hierna moet hij zich gedurende bepaalde perioden blijven melden zo frequent als de reclassering dat nodig acht;
- zal meewerken aan een gedrag beïnvloedende maatregel (zoals een CoVa plus training) en een eventuele vervolgbehandeling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die training en behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
De rechtbank geeft opdracht aan de reclassering toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, ingevolge artikel 14d lid 2 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van
240 uren onbetaalde arbeid.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen hechtenis zal worden toegepast.
De rechtbank heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter, en mrs. L.W. Janssen en M.A.A. van Capelle, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 08 september 2015, zijnde mr. Janssen buiten staat dit vonnis binnen de daartoe gestelde termijn mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Pag. 127 e.v. van het proces-verbaal van politie Eenheid Noord-Nederland, Districtsrecherche Drenthe, met nummer PL0100-2015032855, inhoudende het onderzoek ‘Dejanira’;
2.Pag. 131 e.v. van voornoemd proces-verbaal;
3.Pag. 31 e.v.;
4.Pag. 59 e.v.;
5.Pag. 197 e.v.;