ECLI:NL:RBNNE:2015:4316

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 april 2015
Publicatiedatum
14 september 2015
Zaaknummer
C18/155466/PR RK 15-187
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter mr. H.J. Bastin in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoekster op 26 maart 2015 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. H.J. Bastin, rechter in de afdeling bestuursrecht van de Rechtbank Noord-Nederland. Dit verzoek volgde op de procedure met zaaknummer LEE 14/5669, waarin verzoekster als partij betrokken was. De Hoge Raad heeft het verzoek ter behandeling doorgezonden naar de rechtbank. Mr. Bastin heeft op 3 april 2015 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek en ontkende enige partijdigheid. De wrakingskamer heeft op 23 april 2015 de zaak behandeld, waarbij verzoekster en de rechter aanwezig waren.

De rechtbank heeft overwogen dat op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een rechter gewraakt kan worden indien er feiten of omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De rechtbank benadrukt dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt verondersteld onpartijdig te zijn en dat het aan verzoekster is om bijzondere omstandigheden aan te tonen die deze veronderstelling weerleggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster geen overtuigende argumenten heeft aangedragen die de partijdigheid van mr. Bastin aannemelijk maken.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat er geen grond is om te twijfelen aan de onpartijdigheid van mr. Bastin en heeft het wrakingsverzoek afgewezen. De procedure in de hoofdzaak met zaaknummer LEE 14/5669 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 30 april 2015.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
zaaknummer: 155466 / PR RK 15-187

beslissing van de meervoudige kamer van 30 april 2015

op het verzoek van
[naam], te [woonplaats], verzoekster
tot wraking van
mr. H.J. Bastin, rechter.

Procesverloop

Bij brief van 26 maart 2015 heeft verzoekster een verzoek ingediend tot wraking van
mr. H.J. Bastin, rechter in de afdeling bestuursrecht van deze rechtbank, in de procedure met zaaknummer LEE 14/5669, waarbij verzoekster als partij is betrokken.
Verzoekster heeft het verzoek tevens toegezonden aan de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft het verzoek ter behandeling doorgezonden naar de rechtbank.
Bij brief van 3 april 2015 heeft de rechter medegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is ter zitting van 23 april 2015 door de wrakingskamer behandeld.
Verzoekster is verschenen.
De rechter is verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge art. 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 november 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BU5252) stelt de rechtbank voorop dat als maatstaf heeft te gelden dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt verondersteld onpartijdig te zijn en dat het aan verzoekster is om aannemelijk te maken dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die een uitzondering op deze veronderstelling rechtvaardigen.
3. Bij brief van 12 november 2014 heeft de deurwaarder namens Zorginstituut Nederland eiseres het bevel gedaan een bedrag van € 484,81 te voldoen. Dit bedrag ziet onder meer op een door Zorginstituut Nederland opgelegde bestuurlijke boete (€ 332,25), die het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) heeft proberen te incasseren.
3.1.
Bij brief van 13 november 2014 heeft verzoekster beroep ingesteld bij de hoofdofficier van justitie te Utrecht tegen brieven van het CJIB van 4 november 2014 en 5 november 2014 en tegen voornoemd schrijven van 12 november 2014.
3.2.
Het dossier van deze zaak geeft geen inzicht in de wijze waarop de hoofdofficier van justitie te Utrecht met dit ‘beroep’ is omgegaan, maar het heeft er de schijn van dat hij het schrijven van verzoekster heeft doorgeleid naar de Rechtbank Midden-Nederland ter verdere afdoening.
3.3.
Op 23 december 2014 heeft Rechtbank Midden-Nederland, afdeling Bestuursrecht, het beroepschrift met bijlagen doorgestuurd naar de Rechtbank Noord-Nederland, afdeling Bestuursrecht. Deze rechtbank heeft aan de procedure het zaaknummer LEE 14/5669 toegekend.
3.4.
Bij brieven van 28 januari 2015 heeft de rechtbank een vooraankondiging aan verzoekster en aan het CJIB gestuurd waarin wordt vermeld dat de rechtbank voornemens was het beroep op 31 maart 2015 te behandelen.
3.5.
In een brief van 6 februari 2015 heeft het CJIB het standpunt ingenomen dat de brieven waartegen beroep is ingesteld geen primaire besluiten of besluiten op bezwaar zijn. Het CJIB heeft verzocht om doorzending ter behandeling door het CJIB.
3.6.
Op 18 februari 2015 heeft de rechtbank een nieuwe vooraankondiging gestuurd voor behandeling van het beroep op 2 april 2015.
3.7.
Bij brieven van 6 maart 2015 aan verzoekster en aan het CJIB heeft de rechtbank medegedeeld dat het beroep behandeld zal worden op de zitting van 2 april 2015. Als behandelend rechter is mr. H.J. Bastin genoemd.
3.8.
Op 12 maart 2015 heeft de rechtbank brieven naar verzoekster en naar het CJIB gestuurd met daarin de volgende mededeling: “De uitnodigingen van 6 maart 2015 voor de zitting van 2 april 2015 zijn per abuis verstuurd, de behandeling van het dossier wordt overgedragen aan de burgerlijke rechter van Rechtbank Noord Nederland”.
4. De rechtbank merkt het wrakingsverzoek als ontvankelijk aan. Blijkens de brieven van 6 maart 2015 is mr. Bastin aangewezen als behandelend rechter in de procedure met zaaknummer LEE 14/5669. Artikel 6:15 van de Awb voorziet niet in doorzending van zaken van de bestuursrechter naar de civiele rechter (ABRvS 6 november 2002, 200200293/3, JB 2003/8). Omdat de mededeling van 12 maart 2015 niet kan worden aangemerkt als een formele afsluiting van de behandeling, is mr. Bastin nog steeds behandelend rechter in de zin van artikel 8:15 van de Awb zodat verzoekster tegen hem een wrakingsverzoek kan indienen.
5.. In het wrakingsverzoek van 26 maart 2015, aangevuld in een brief die de rechtbank op 23 april 2015 heeft ontvangen, heeft verzoekster, samengevat, gesteld dat mr. Bastin al op 6 maart 2015 heeft laten blijken partijdig te zijn ingesteld en heeft verzoekster verzocht om voortzetting van de behandeling van het beroep door een eerlijke rechtbank.
5.1.
Op 3 april 2015 heeft mr. Bastin schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek. Hierin schrijft hij onder mee het volgende: “Persoonlijk heb ik noch de kennisgeving van de zitting, noch de brief van de griffier van 12 maart 2015, dat de zaak wordt overgedragen aan de burgerlijke rechter van tevoren gezien. Er is ook geen overleg met mij geweest, ik wist alleen dat de behandeling van de zaak van [naam] niet door zou gaan. Zonder ook maar enige beslissing in deze te hebben genomen en zonder ook maar het dossier te hebben gezien, wordt ik nu gewraakt en zou ik, volgens [naam], een diepe minachtingrichting haar hebben gericht. Gelet op het voorgaande zal het u duidelijk zijn dat ik me daar
niet in kan vinden. Ik zal dan ook niet berusten in het wrakingsverzoek”.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen grond om te twijfelen aan de juistheid van de mededeling van de rechter dat hij geen enkele feitelijke bemoeienis met de procedure met zaaknummer LEE 14/5669 heeft gehad. Dit is immers in overeenstemming met de (ambtshalve aan de wrakingskamer bekende) gebruikelijke gang van zaken binnen de afdeling Bestuursrecht, die inhoudt dat de behandelend rechter in het algemeen betrekkelijk kort vóór de behandeling van de zaak ter zitting het dossier van de zaak onder ogen krijgt.
Ter zitting heeft verzoekster de juistheid van de mededeling van de rechter dat hij tot dusver geen bemoeienis met het dossier heeft gehad, betwist, maar zij heeft geen steekhoudende argumenten voor deze betwisting aangevoerd.
6.1.
Zoals ter zitting aan de orde is gekomen, valt te betwijfelen of de mededeling in de brieven van 12 maart 2015 procedureel gezien juist is. Van deze gang van zaken kan
mr. Bastin echter geen verwijt worden gemaakt.
6.2.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat niet aannemelijk is geworden dat zich bijzondere omstandigheden voordoen om te veronderstellen dat
mr. Bastin partijdig is in de procedure LEE 14/5669.

Beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek af;
  • bepaalt dat de procedure in de hoofdzaak (met zaaknummer LEE 14/5669) wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
  • beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoekster,
aan de rechter en aan het CJIB.
Aldus gegeven door mrs. W.J.A.M. Dijkers, voorzitter, P.J. Duinkerken en
A.W. Wassink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Hulst als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 april 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open.