ECLI:NL:RBNNE:2015:4401

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 september 2015
Publicatiedatum
18 september 2015
Zaaknummer
4256352 \ VZ VERZ 15-224
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om instemming en nietigheid van besluit ondernemingsraad Caparis N.V.

In deze zaak heeft de ondernemingsraad (OR) van Caparis N.V. een verzoek ingediend bij de kantonrechter om te bepalen dat een besluit van het algemeen bestuur (AB) van de Gemeenschappelijke Regeling Sociale werkvoorziening Fryslân van 5 december 2014 een instemmingsbesluit is en dat de uitvoering van dit besluit verboden moet worden. De OR stelt dat het besluit, dat betrekking heeft op de arbeidscontracten van sw-medewerkers, instemming behoeft op grond van de Wet op de ondernemingsraden (WOR). De kantonrechter heeft vastgesteld dat de OR niet tijdig de nietigheid van het besluit heeft ingeroepen, aangezien de OR al op 5 december 2014 op de hoogte was van het besluit en de termijn voor het inroepen van de nietigheid niet is nageleefd. De rechter heeft geoordeeld dat de OR voldoende gelegenheid heeft gehad om te reageren op het besluit en dat een formele schriftelijke bevestiging van het besluit niet noodzakelijk was. De verzoeken van de OR zijn afgewezen, en de kantonrechter heeft bepaald dat de proceskosten voor Caparis c.s. zijn.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 4256352 \ VZ VERZ 15-224

beschikking van de kantonrechter van 16 september 2015

inzake het verzoek ex artikel 36 lid 2 van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) van

de ondernemingsraad van de naamloze vennootschap Caparis N.V.,

gevestigd te Drachten,
verzoeker,
gemachtigde: mr. E.K. Christiaansen,
tegen
1. de naamloze vennootschap CAPARIS N.V.,
2. het openbaar lichaam Gemeenschappelijke Regeling Sociale werkvoorziening Fryslân,
beide gevestigd te Drachten,
verweerders,
gemachtigde: mr. J.A. Gimbrère.
Partijen zullen hierna de OR (verzoeker), Caparis (verweerder sub 1) en de GR (verweerder sub 2) worden genoemd. Zonodig zullen verweerders tezamen als Caparis c.s (enkelvoud) worden aangeduid.

Procesverloop

1.1
De kantonrechter beslist op de volgende processtukken:
- het verzoekschrift (inclusief producties) van de OR dat ter griffie is binnengekomen op
1 juli 2015 en de herziene versie hiervan zoals dat ter griffie is binnengekomen op 13 augustus 2015;
- het verweerschrift (inclusief producties) van Caparis en de GR;
- de pleitaantekeningen van mr. Christiaansen voornoemd;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling die is gehouden op
19 augustus 2015.
1.2
Tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek zijn namens de OR verschenen
[voorzitter OR] , [vicevoorzitter OR] , [secretaris OR] en [lid OR] , respectievelijk voorzitter, vicevoorzitter, secretaris en lid van de OR. Namens Caparis is verschenen [lid directie Caparis] , lid van de directie van Caparis. Namens de GR is verschenen [secretaris AB] , secretaris van het algemeen bestuur van de GR.
1.3
De beschikking is bepaald op heden.

Motivering

De feiten

2.1
De aandelen van Caparis worden gehouden door acht Friese gemeenten, te weten Achtkarspelen, Heerenveen, Leeuwarden, Ooststellingwerf, Opsterland, Smallingerland, Tytsjerksteradiel en Weststellingwerf. Deze gemeenten zijn belast met de uitvoering van de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) in hun gemeenten. In het kader van deze wet kunnen personen die zich, kort gezegd, niet staande kunnen houden op de reguliere arbeidsmarkt tewerkgesteld worden in een beschutte, aangepaste werkomgeving. De onderneming waar deze personen tewerkgesteld worden, wordt niet geëxploiteerd door de GR, maar door Caparis. De personen uit de doelgroep, de personen dus die zijn aangewezen op een beschutte werkomgeving (hierna verder te noemen: sw-medewerkers), zijn in dienst van de GR. Het ondersteunende personeel is deels in dienst van de GR en deels in dienst van Caparis. Zowel de GR als Caparis hebben te gelden als ondernemer in de zin van de WOR.
2.2
Op 1 januari 2015 is de Participatiewet in werking getreden. In verband hiermee kunnen vanaf die datum geen nieuwe personen meer instromen in de WSW. Deze personen dienen door de gemeenten, waaronder de in deze zaak betrokken gemeenten, in het kader van de Participatiewet zo mogelijk naar ander werk te worden begeleid. Sw-medewerkers met een contract voor onbepaalde tijd, gesloten ten tijde van het WSW-regime, behouden hun rechten en plichten.
2.3
Gedurende de parlementaire behandeling van de Participatiewet en tot de (uiteindelijke) inwerkingtreding van deze wet heeft Caparis c.s. nagedacht over de financiële consequenties die de inwerkingtreding van de Participatiewet (en de afschaffing van de WSW) zou kunnen hebben voor de sw-medewerkers met een contract voor bepaalde tijd en over de vraag op welke wijze op voormelde wetswijzingen geanticipeerd zou kunnen worden. Verder is de GR de afgelopen jaren nog slechts arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aangegaan met mensen uit eerdergenoemde doelgroep, daarmee anticiperend op de afschaffing van de WSW en de inwerkingtreding van de Participatiewet.
2.4
Bij brief van 13 juni 2014 heeft de OR bij het algemeen bestuur van de GR (hierna verder te noemen: het AB) aandacht gevraagd voor de positie van sw-medewerkers met een contract voor bepaalde tijd en er voor gepleit deze medewerkers een contract voor onbepaalde tijd aan te bieden. In de brief heeft de OR verder aangegeven:
"Wij willen u verzoeken om deze argumenten mee te nemen in uw besluitvorming. Wij willen u vragen om op 20 juni aanstaande een knoop door te hakken."
2.5
In zijn vergadering van 20 juni 2014 heeft het AB het volgende besluit, voor zover hier van belang, genomen:

"Besluit:

1. voor zover er geen formele belemmeringen zijn (Flexwet) sw-medewerkers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (vóór 31 december 2014!) opnieuw een arbeidsovereenkomst voor een jaar aanbieden; gedurende de duur van het nieuwe contract zoeken gemeenten een andere werkplek voor deze medewerkers;
2. voor sw-medewerkers voor wie het niet mogelijk is om binnen de kaders van de Flexwet opnieuw een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan te gaan, maakt Caparis NV een inschatting of zij duurzaam aangewezen zullen zijn op een beschutte werkplek binnen een daarvoor ingerichte voorziening.
Is dat het geval, dan deze werknemers een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aanbieden. Aan werknemers waarvoor de inschatting is dat zij niet duurzaam zullen zijn aangewezen op een dergelijke beschutte werkplek niet opnieuw een arbeidsovereenkomst aanbieden; (….).
3. (….)."
2.6
In zijn vergadering van 25 augustus 2014 heeft het AB het volgende besluit genomen:

"Besluit:

1. voor zover er geen formele belemmeringen zijn sw-medewerkers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd opnieuw een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aanbieden, tot de maximale termijn die op grond van de "oude" Flexwet (tot 1 juli 2015) is toegestaan; gemeenten hebben gedurende deze termijn de mogelijkheid om een alternatieve werkplek te zoeken voor deze medewerkers;
2. voor sw-medewerkers voor wie het niet mogelijk is om binnen de kaders van de Flexwet opnieuw een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan te gaan, maakt Caparis NV een inschatting of zij duurzaam aangewezen zullen zijn op een beschutte werkplek binnen een daarvoor ingerichte voorziening. Is dat het geval, dan deze werknemers een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aanbieden. Aan werknemers waarvoor de inschatting is dat zij niet duurzaam zullen zijn aangewezen op een dergelijke beschutte werkplek niet opnieuw een arbeidsovereenkomst aanbieden."
2.7
Blijkens het verslag van de AB-vergadering van 25 augustus 2014 is deze vergadering bijgewoond door drie OR-leden, waaronder de toenmalige OR-voorzitter
[toenmalige OR-voorzitter] . In het verslag is onder punt 4 (rondvraag) het volgende aangegeven:
"Namens de OR geeft de heer [toenmalige OR-voorzitter] aan teleurgesteld te zijn dat de financiële onderbouwing niet is meegenomen in het besluit. Ook de brief van de OR van 13 juni is naar zijn mening onvoldoende betrokken in de besluitvorming. (….). Hij zal dit punt verder bespreken in de OR."
2.8
Bij brief van 4 december 2014, voor zover van belang, heeft de OR het AB het volgende laten weten:
"Van de secretaris ontvingen wij dinsdag 2 december jl. de agenda plus stukken voor de vergadering van 5 december aanstaande. Op uw agenda staat onder meer de besluitvorming inzake de contracten voor bepaalde tijd. In dit kader wordt uw bestuur gevraagd over de volgende onderwerpen een besluit te nemen:
1. Caparis NV verzoeken voor SW-medewerkers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd een analyse te maken omtrent het arbeidsvermogen;
2. luidt het advies op basis van de analyse dat een werknemer duurzaam zal zijn aangewezen op een beschutte werkplek binnen een daarvoor ingerichte voorziening, dan deze werknemer een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aanbieden;
3. luidt het advies op basis van de analyse dat een werknemer niet duurzaam zal zijn aangewezen op een beschutte werkplek binnen een daarvoor ingerichte voorziening, dan wordt geen nieuwe arbeidsovereenkomst aangeboden.
Met name de besluitvorming over punt 3 houdt zowel de ondernemingsraad, als de vakbonden Abvakabo FNV en CNV Publieke Zaak bezig.
Als vast komt te staan dat de werknemer niet duurzaam aangewezen zal zijn op een beschutte werkplek binnen een daarvoor ingerichte voorziening wordt geen arbeidsovereenkomst aangeboden, aansluitend op de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De werknemer is dan dus werkeloos, ondanks dat het UWV heeft bepaald middels het indicatiebesluit, dat de werknemer behoort tot de doelgroep van de WSW. Behoren tot de doelgroep van de WSW wil zeggen dat het UWV heeft vastgesteld de persoon door zijn beperkingen niet in staat is passende arbeid te verrichten onder normale omstandigheden zonder noodzaak van aanpassingen. Indien u zou besluiten om de arbeidsovereenkomsten van deze werknemers niet te verlengen, dan betekent dit dat zij op straat staan. Het is een illusie om te denken dat deze categorie mensen, aansluitend of kort na het beëindigen van het WSW dienstverband elders werk zullen vinden. Naar de mening van de ondernemingsraad, Abvakabo FNV en CNV Publieke Zaak verzaakt u als werkgever indien u mocht besluiten dat contracten van goed functionerende werknemers die vallen onder de WSW niet verlengd zouden mogen worden. Tevens komt u uw zorgplicht niet na. De in de WSW opgenomen zorgplicht bepaling loopt in ieder geval tot en met 31 december 2014. Een besluit van u als werkgever om contracten voor bepaalde tijd te beëindigen met werknemers die onder de doelgroep van de WSW vallen in verband met de komst van de Participatiewet staat haaks op deze zorgplicht. Wij menen dat deze zorgplicht voor gemeenten (en als werkgever) zwaarder weegt dan de arbeidsrechtelijke mogelijkheid contracten voor bepaalde tijd te beëindigen. (….). Wij, ondernemingsraad, Abvakabo FNV en CNV Publieke Zaak, dringen er daarom bij u op aan om te besluiten dat werknemers die op 31 december aanstaande in het kader van de WSW bij Caparis werkzaam zijn dan wel elders gedetacheerd zijn bij goed functioneren een contractverlenging kunnen krijgen voor onbepaalde tijd."
2.9
In zijn vergadering van 5 december 2014 heeft het AB het volgende besluit genomen:

"Besluit:

1. Caparis NV verzoeken voor sw-medewerkers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd een analyse te maken omtrent het arbeidsvermogen;
2. luidt het advies op basis van de analyse dat een werknemer duurzaam zal zijn aangewezen op een beschutte werkplek binnen een daarvoor ingerichte voorziening, dan deze werknemer een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aanbieden;
3. luidt het advies op basis van de analyse dat een werknemer niet duurzaam zal zijn aangewezen op een beschutte werkplek binnen een daarvoor ingerichte voorziening, dan wordt geen nieuwe arbeidsovereenkomst aangeboden."
2.1
Blijkens het verslag van de AB-vergadering van 5 december 2014 is deze vergadering namens de OR bijgewoond door [vertegenwoordiger OR] (hierna verder te noemen: [vertegenwoordiger OR] ). In het verslag is onder punt 8 (rondvraag) het volgende aangegeven:
"De heer [vertegenwoordiger OR] geeft aan dat hij blij is dat de brief van de OR en de vakbonden is meegewogen in de beslissing die is genomen over de tijdelijke contracten."
2.11
Door middel van haar nieuwsbrief van 16 december 2014 heeft Caparis haar
sw-medewerkers geïnformeerd over het besluit van 5 december 2014 en de consequenties hiervan voor sw-medewerkers met een tijdelijk contract en sw-medewerkers met een contract voor onbepaalde tijd.
2.12
Bij brief van 15 januari 2015 heeft de OR het AB verzocht zijn besluiten ten aanzien van sw-medewerkers met een tijdelijk contract te heroverwegen en de OR alsnog om advies te vragen. Op deze brief heeft het AB bij brief van 6 februari 2015 gereageerd.
In reactie hierop heeft de OR bij brief van 23 maart 2015 in de richting van het AB herhaald dat volgens de OR de besluiten ten aanzien van sw-medewerkers met een tijdelijk contract onderworpen zijn aan advies van de OR.
2.13
Bij brief van 10 april 2015 heeft het AB de OR het volgende meegedeeld:
"In vervolg op de eerdere briefwisseling van begin dit jaar, vraagt u met uw brief van 23 maart 2015 om nadere informatie over de in onze brief van 6 februari jl. vermelde "beleidsbeslissingen". Met de genoemde beleidsbeslissingen verwijzen wij naar de drie punten waarover het algemeen bestuur zich op 5 december 2014 heeft uitgesproken, te weten:
1. Caparis NV verzoeken voor sw-medewerkers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd een analyse te maken omtrent het arbeidsvermogen;
2. luidt het advies op basis van de analyse dat een werknemer duurzaam zal zijn aangewezen op een beschutte werkplek binnen een daarvoor ingerichte voorziening, dan deze werknemer een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aanbieden;
3. luidt het advies op basis van de analyse dat een werknemer niet duurzaam zal zijn aangewezen op een beschutte werkplek binnen een daarvoor ingerichte voorziening, dan wordt geen nieuwe arbeidsovereenkomst aangeboden.
Aan deze beslissingen wordt in de komende tijd uitvoering gegeven."
2.14
Bij separate brieven van 8 mei 2015, gericht aan Caparis en de GR, heeft de OR de nietigheid van het besluit van 5 december 2014 ingeroepen. Daartoe is in de brief gesteld dat het besluit van 5 december 2014 een besluit betreft dat ter instemming aan de OR voorgelegd had moeten worden, hetgeen het AB heeft verzuimd.
Het verzoek van de OR
3.1
OR verzoekt:
te bepalen dat het besluit van 5 december 2014 een instemmingsplichtig besluit is;
te verbieden dat aan het besluit van 5 december 2014 (verdere) uitvoering wordt gegeven, op straffe van het verbeuren van een in goede justitie te bepalen dwangsom;
GR en/of Caparis op te dragen het besluit van 5 december 2014 in te trekken en de gevolgen van dit besluit ongedaan te maken, op straffe van het verbeuren van een in goede justitie te bepalen dwangsom;
te bepalen dat voorgenomen regelingen met betrekking tot het aannemen van bepaalde categorieën werknemers en het soort dienstverband dat wordt verleend, ter instemming aan de OR moeten worden voorgelegd;
GR en/of Caparis te veroordelen tot het schriftelijk en volledig informeren van de OR omtrent alle toekomstige inhoudelijke afspraken die samenhangen met c.q. voortvloeien uit de beleidskeuze van het AB om zich te concentreren op de doelgroep met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt;
GR en Caparis te veroordelen in de proceskosten.
3.2
Daartoe voert de OR aan dat het besluit van 5 december 2014 een besluit tot vaststelling van een regeling op het gebied van het aanstellings- of ontslagbeleid als bedoeld in artikel 27 lid 1 onder e van de WOR betreft. Het besluit regelt immers wanneer
sw-medewerkers in dienst blijven en wanneer zij uit de organisatie stromen. Dit betekent dat het besluit de instemming van de OR behoeft.
Nu niet om deze instemming is verzocht, is het besluit nietig. Dat de OR eerder, bij brieven van 15 januari 2015 en 23 maart 2015, heeft aangegeven dat de OR een adviesrecht ex artikel 25 van de WOR heeft, berust op een vergissing.
3.3
Caparis c.s. voert gemotiveerd verweer.
3.4
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling van het geschil
4.1
Als meest verstrekkende verweer heeft Caparis c.s. aangevoerd dat de OR niet tijdig de nietigheid van het besluit van 5 december 2014 heeft ingeroepen, ongeacht of dit besluit nu onderworpen was aan advies ex artikel 25 WOR of instemming behoefde ex artikel 27 WOR. De OR heeft namelijk pas op 8 mei 2015 de nietigheid van het besluit van
5 december 2014 ingeroepen. De OR was echter al op 5 december 2014 op de hoogte van het besluit van 5 december 2014. Sterker nog, de OR heeft al op 2 december 2014 het voorgenomen besluit van 5 december 2014 ontvangen. Hierop heeft de OR op 4 december 2014 een uitvoerige reactie gegeven. Uitgaande van 5 december 2014 had de OR tot 5 januari 2015 de nietigheid van het besluit van 5 december 2014 kunnen inroepen. Maar ook als aangenomen zou moeten worden dat de termijn niet is aangevangen op 5 december 2014, is de termijn in ieder geval aangevangen op 1 januari 2015. Het was de OR namelijk genoegzaam bekend dat Caparis c.s. per die datum uitvoering is gaan geven aan het besluit van 5 december 2014. Uitgaande van 1 januari 2015 had de OR tot 1 februari 2015 de nietigheid van het besluit van 5 december 2014 kunnen inroepen. Welke datum dus ook heeft te gelden (2 december 2014, 4 december 2014, 5 december 2014 of 1 januari 2015), duidelijk is dat de OR niet tijdig de nietigheid van het besluit van 5 december 2014 heeft ingeroepen, aldus Caparis c.s.
4.2
De OR stelt zich op het standpunt dat zij niet te laat de nietigheid van het besluit van 5 december 2014 heeft ingeroepen. Dit besluit is een besluit ex artikel 27 van de WOR. Dit betekent dat Caparis c.s. het voorgenomen besluit van 5 december 2014 schriftelijk ter instemming had moeten voorleggen aan de OR. Dit is niet gebeurd. De OR heeft op
2 december 2014 slechts de agenda van de AB-vergadering van 5 december 2014 ontvangen, zonder een overzicht van de beweegredenen en de gevolgen van het voorgenomen besluit voor de onderneming. Bovendien is het definitieve besluit van 5 december 2014 nimmer schriftelijk aan de OR meegedeeld, overeenkomstig de laatste volzin van artikel 27 lid 2 van de WOR. Niet eerder dan bij brief van 10 april 2015 heeft het AB aan de OR op de voorgeschreven wijze een schriftelijke mededeling gedaan over het besluit van 5 december 2014 en aangegeven dat het besluit "de komende tijd" wordt uitgevoerd. Uitgaande van
10 april 2015 is dus niet te laat de nietigheid van het besluit van 5 december 2014 ingeroepen, aldus de OR.
4.3
De kantonrechter oordeelt als volgt.
4.4
In artikel 25 lid 1 WOR is geregeld welke (voorgenomen) besluiten van de ondernemer zijn onderworpen aan advisering door de ondernemingsraad. In artikel 26 lid 1 WOR is geregeld wanneer de ondernemingsraad bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam beroep kan instellen tegen een, na advisering door de ondernemingsraad, door de ondernemer genomen besluit.
Ingevolge artikel 26 lid 2 WOR moet het beroep worden ingesteld binnen een maand nadat de ondernemingsraad van het besluit in kennis is gesteld.
4.5
In artikel 27 lid 1 WOR is geregeld welke (voorgenomen) besluiten van de ondernemer de instemming behoeven van de ondernemingsraad. Ingevolge de laatste volzin van artikel 27 lid 2 WOR deelt de ondernemer na de beslissing van de ondernemingsraad (om al dan niet (geheel of gedeeltelijk) in te stemmen met het voorgenomen besluit) zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de ondernemingsraad mee welk besluit hij heeft genomen en met ingang van welke datum hij dat besluit zal uitvoeren. Artikel 27 lid 5 WOR bepaalt dat een instemmingsplichtig besluit dat is genomen zonder de instemming van de ondernemingsraad nietig is, indien de ondernemingsraad tegenover de ondernemer schriftelijk een beroep op de nietigheid heeft gedaan. De ondernemingsraad kan slechts een beroep op de nietigheid doen binnen een maand nadat hetzij de ondernemer hem zijn besluit overeenkomstig de laatste volzin van het tweede lid heeft meegedeeld, hetzij - bij gebreke van deze mededeling - de ondernemingsraad is gebleken dat de ondernemer uitvoering of toepassing geeft aan zijn besluit.
4.6
Vast staat dat de OR op 2 december 2014 de agenda van de AB-vergadering van
5 december 2014 heeft ontvangen. Het was de OR reeds toen al duidelijk dat het AB het voornemen had om op 5 december 2014 een besluit te nemen ten aanzien van
sw-medewerkers met een contract dat liep tot en met 31 december 2014. In de brief van
4 december 2014 heeft de OR immers het voorgenomen besluit geciteerd en heeft de OR uitvoerig betoogd, mede namens de betrokken vakbonden, waarom sw-medewerkers een contract voor onbepaalde tijd zouden moeten krijgen. In ieder geval was de OR op
5 december 2014 op de hoogte van het definitieve besluit. Bij de AB-vergadering van
5 december 2014, tijdens welke vergadering het besluit van 5 december 2014 werd genomen, was namelijk een vertegenwoordiger van de OR aanwezig, namelijk [vertegenwoordiger OR] . Derhalve heeft te gelden dat de OR op 5 december 2014 in kennis is gesteld van het besluit van 5 december 2014. Uitgaande van deze datum had de OR tot 5 januari 2015 de nietigheid van het besluit kunnen inroepen. De OR heeft zulks niet gedaan.
4.7
Echter, ook indien zou moeten worden aangenomen dat het besluit van 5 december 2014 een besluit ex artikel 27 WOR betreft, leidt dit niet tot de conclusie dat de OR tijdig de nietigheid heeft ingeroepen. Anders dan in artikel 26 lid 2 WOR, waar de termijn voor het inroepen van de nietigheid van een adviesplichtig besluit is gekoppeld aan het tijdstip waarop de ondernemingsraad van een dergelijk besluit
in kennis is gesteld, koppelt artikel 27 lid 5 WOR, gelezen in samenhang met de laatste volzin van artikel 27 lid 2 WOR, de termijn voor het inroepen van de nietigheid van een instemmingsplichtig besluit aan het tijdstip waarop aan de ondernemingsraad van een dergelijk besluit
schriftelijk mededelingis gedaan. Dit schriftelijkheidsvereiste strekt ertoe dat de ondernemingsraad beter kan beoordelen of hij een beroep op nietigheid zal doen en zo ja, wanneer de termijn daarvoor begint te lopen (Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 583, nr. 3, pagina 26). Vast staat dat de (voorgenomen) besluitvorming van het AB ten aanzien van sw-medewerkers met een per 31 december 2014 aflopend contract al vanaf medio 2014 de nodige aandacht van de OR had. In dit verband wijst de kantonrechter op de brief van 13 juni 2014 van de OR aan het AB (rechtsoverweging 2.4). Nadien is de OR de besluitvorming met betrekking tot deze groep
sw-medewerkers nauwgezet blijven volgen. Zo hebben OR-leden AB-vergaderingen bezocht waar deze kwestie is besproken, zoals de vergadering van 25 augustus 2014.
Tijdens die vergadering heeft het AB ten aanzien van sw-medewerkers met een per 31 december 2014 aflopend contract een besluit genomen dat in de kern genomen hetzelfde besluit is als het besluit van 5 december 2014. Vanaf 2 december 2014, dus voorafgaand aan de AB-vergadering van 5 december 2014, heeft de OR ook kennis genomen van het op
5 december 2014 te nemen besluit. Hierop heeft de OR daags voor de AB-vergadering ook een uitvoerige reactie gegeven en er voor gepleit om sw-medewerkers met een per 31 december 2014 aflopend contract een contract voor onbepaalde tijd aan te bieden. Uit het verslag van de AB-vergadering blijkt verder dat bij die vergadering de OR aanwezig was, namelijk in de persoon van [vertegenwoordiger OR] . [vertegenwoordiger OR] heeft, nadat het besluit van 5 december 2014 was genomen, zijn waardering uitgesproken over het feit dat het AB de brief van 4 december 2014 van de OR en de vakbonden heeft meegewogen in het besluit. Het is de kantonrechter opgevallen dat de OR vanaf het moment waarop de onderhavige problematiek ten aanzien van sw-medewerkers met een tijdelijk contract zijn aandacht heeft getrokken (medio juni 2014) zich in zijn contacten met Caparis c.s. nimmer op het standpunt heeft gesteld dat het besluit van 5 december 2014 instemmingsplichtig is en dat het schriftelijksvereiste geldt, in relatie tot de termijn voor het inroepen van de nietigheid. Pas met het inleiden van de onderhavige procedure heeft de OR dit standpunt ingenomen. Wat hier ook van zij, strikt genomen heeft het AB, nadat het besluit van 5 december 2014 was genomen, de OR niet schriftelijk in kennis gesteld van dit besluit. Naar het oordeel van de kantonrechter hoefde het AB dit in de gegeven omstandigheden echter ook niet te doen. Gelet op de geschetste voorgeschiedenis, waaruit blijkt dat de OR van meet af aan nauw betrokken is geweest bij de (voorgenomen) besluitvorming ten aanzien van sw-medewerkers met een per 31 december 2014 aflopend contract en op de hoogte was van de beweegredenen en achtergronden van deze besluitvorming, heeft de OR genoegzaam de gelegenheid gehad om te beoordelen of hij de nietigheid van het besluit van 5 december 2014 wil inroepen. Het was de OR ook volstrekt duidelijk dat dit besluit op 5 december 2014 was genomen en wat de inhoud en strekking hiervan was. Een formele schriftelijke bevestiging was derhalve niet (meer) nodig. Dat een dergelijke bevestiging achterwege is gebleven kan door de OR dus ook niet worden aangegrepen ter onderbouwing van haar stelling dat de termijn voor het inroepen van de nietigheid niet is aangevangen op 5 december 2014. Deze visie van de OR verhoudt zich ook niet met de bedoeling die de wetgever met het invoeren van het schriftelijkheidsvereiste voor ogen heeft gehad. Echter, als al zou moeten worden aangenomen dat 5 december 2014 niet als aanvangsdatum kan gelden, was het de OR in ieder geval duidelijk dat met ingang van
1 januari 2015 een aanvang genomen zou worden met de uitvoering van het besluit. Uit dit besluit vloeit immers voort dat een aantal sw-medewerkers na 31 december 2014 niet meer in dienst van Caparis c.s. zou zijn. Uitgaande van 1 januari 2015 had de OR tot 1 februari 2015 de tijd om te bezien of hij de nietigheid van het besluit van 5 december 2014 wilde inroepen. Ook deze termijn heeft de OR onbenut gelaten. Weliswaar heeft de OR in zijn brief van 15 januari 2015 het AB verzocht het besluit van 5 december 2014 te heroverwogen en daarbij advies van de OR te vragen, maar met die brief heeft de OR niet de nietigheid van het besluit van 5 december 2014 ingeroepen.
4.8
De kantonrechter komt dan ook tot de slotsom dat de OR niet tijdig de nietigheid van het besluit van 5 december 2014 heeft ingeroepen. Gelet hierop kunnen de overige verweren van Caparis c.s. en de reactie hierop van de OR onbesproken blijven. De vorderingen 1, 2 en 3 zullen worden afgewezen. Met vorderingen 4 en 5 wenst de OR te bereiken dat Caparis c.s. in de toekomst haar verplichtingen uit hoofde van de WOR jegens de OR nakomt. Deze vorderingen hebben derhalve geen betrekking op concrete besluitvorming en dragen bovendien een te algemeen karakter. Deze vorderingen zullen derhalve ook worden afgewezen.
4.9
Artikel 22a van de WOR bepaalt dat in rechtsgedingen tussen de ondernemer en de ondernemingsraad de ondernemingsraad niet in de proceskosten kan worden veroordeeld. Dit brengt mee dat Caparis c.s. de door haar gemaakte proceskosten zelf dient te dragen.

Beslissing

De kantonrechter:
- wijst de verzoeken af.
Aldus gewezen door mr. J.C.G. Leijten, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 september 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.
c467