ECLI:NL:RBNNE:2015:4437

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 september 2015
Publicatiedatum
21 september 2015
Zaaknummer
C/17/137052 / HA ZA 14-371
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na brand met betrekking tot schadeverzekering en uitleg clausule

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Noord-Nederland op 9 september 2015, heeft eiser [A] een vordering ingesteld tegen gedaagden Interpolis en [B] wegens schadevergoeding na een brand. De rechtbank heeft de procedure in eerdere tussenvonnissen behandeld, waarbij onder andere de hoogte van de schadevergoeding en de vermeerdering van eis door [A] aan de orde kwamen. Eiser vorderde onder andere bedragen ter compensatie van schade aan de woning en de stoffering, alsook kosten voor de aanschaf van nieuwe brandblussers. De rechtbank heeft vastgesteld dat [A] zijn vorderingen voldoende heeft onderbouwd, ondanks dat er geen betalingsbewijzen zijn overgelegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de schadevergoeding voor de stoffering en de brandblussers toewijsbaar zijn, en dat de wettelijke rente over deze bedragen moet worden toegewezen. De rechtbank heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten beoordeeld en deze gedeeltelijk toegewezen aan Interpolis, terwijl de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten jegens [B] werd afgewezen. Uiteindelijk heeft de rechtbank beide gedaagden veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen, inclusief de wettelijke rente en proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de verzekeraar en de gedaagde in het kader van schadevergoeding na een brand, evenals de noodzaak voor adequate onderbouwing van vorderingen in civiele procedures.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/137052 / HA ZA 14-371
Vonnis van 9 september 2015
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. R.H. Hulshof, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
1. de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
t.h.o.d.n.
Interpolis,
mede gevestigd te Leeuwarden,
gedaagde,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe, kantoorhoudende te Arnhem,
2.
[B],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. N. Hollander, kantoorhoudende te Groningen.
Partijen zullen hierna [A] , Interpolis en [B] genoemd worden.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 april 2015
  • de akte van [A]
  • de antwoordakte van [B] .
1.2.
Ten slotte is wederom vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling van het geschil

2.1.
De rechtbank handhaaft hetgeen in de tussenvonnissen van 19 november 2014 en
8 april 2015 is overwogen en beslist.
2.2.
Bij akte uitlating tevens akte vermeerdering van eis heeft [A] zijn eis jegens [B] vermeerderd, in die zin dat thans tevens wordt gevorderd:
- een bedrag van EUR 175,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf (primair) 24 september 2013, althans (subsidiair) de dag van vermeerdering van eis, telkens tot de dag der algehele voldoening;
- een bedrag van EUR 2.825,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf (primair) 24 september 2013, althans (subsidiair) de dag van vermeerdering van eis, telkens tot de dag der algehele voldoening;
- een bedrag van EUR 255,55, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf (primair) 24 september 2013, althans (subsidiair) de dag van vermeerdering van eis, telkens tot de dag der algehele voldoening.
2.2.1.
Omdat [B] geen bezwaar heeft gemaakt tegen deze wijziging (vermeerdering) van eis en de rechtbank ook ambtshalve geen aanleiding ziet om deze wijziging van eis in verband met de eisen van een goede procesorde buiten beschouwing te laten, zal recht worden gedaan op de gewijzigde eis.
2.3.
Bij tussenvonnis van 8 april 2015 is de zaak naar de rol verwezen teneinde [A] in de gelegenheid te stellen om bij akte te reageren op het verweer van [B] ten aanzien van de hoogte van de geleden schade en om daarbij zo mogelijk specificaties van de onderhavige facturen in het geding te brengen, evenals foto's van de onderhavige schade.
2.4.
Bij akte uitlating tevens akte vermeerdering van eis heeft [A] gereageerd op het verweer van [B] ten aanzien van de hoogte van de geleden schade, zoals deze schade oorspronkelijk (te weten vóór de vermeerdering van eis bij akte uitlating, tevens akte vermeerdering van eis) door [A] is gevorderd. [A] heeft daarbij in de vorm van een offerte van [C] van 2 oktober 2013 een specificatie van de door [C] in opdracht van [A] verrichte werkzaamheden in het geding gebracht. Tevens heeft [A] een (ongedateerde) verklaring van [C] in het geding gebracht waarin onder meer is vermeld dat de werkzaamheden rond de kerstdagen van 2013 gereed waren en dat het werk gelet op de omvang daarvan niet eerder kon worden afgerond.
[A] heeft voorts aangegeven dat er behalve herstelwerkzaamheden tot een bedrag van EUR 2.850,00 andere werkzaamheden door [C] in opdracht van [A] zijn verricht, maar dat dit bedrag niet in de onderhavige vordering is begrepen. [A] heeft voorts foto's van de schade in/aan de woning in het geding gebracht. Dat de hoogte van de gevorderde schadevergoeding "zeer onaannemelijk" is, zoals door [B] is aangevoerd, is volgens [A] - gelet op het voorgaande - niet juist. Eveneens is niet juist dat er als gevolg van de brand slechts beschadigingen aan vloerbedekking en het dak zijn opgetreden. Een aftrek voor "nieuw voor oud" is volgens [A] niet aan de orde. [A] heeft daartoe gesteld dat (onder meer) de vloerdelen en dakplaten niet aan slijtage onderhevig zijn. Naar aanleiding van het verweer van [B] heeft [A] voorts gesteld dat de woning privé-eigendom is en in box 3 valt, zodat [A] de BTW niet kan verrekenen.
2.5.
Bij antwoordakte heeft [B] ten aanzien van de oorspronkelijke eis (te weten de eis zoals deze luidde vóór de vermeerdering van eis bij akte uitlating, tevens akte vermeerdering van eis) aangegeven dat hij zich - om proceseconomische motieven - refereert aan het oordeel van de rechtbank. Daarbij heeft [B] nog slechts opgemerkt dat het hem bevreemdt dat [A] geen enkel betalingsbewijs heeft overgelegd.
2.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [A] de hoogte van de door hem oorspronkelijk gevorderde schade - te weten de vordering zoals deze luidde vóór de vermeerdering van eis bij akte uitlating, tevens akte vermeerdering van eis - bij deze laatste akte voldoende nader onderbouwd. Hiertegen is door [B] - gelet op de omstandigheid dat hij zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank - onvoldoende (nader) verweer gevoerd. De rechtbank zal dan ook uitgaan van de juistheid van de door [A] oorspronkelijk gevorderde bedragen. Daarbij wordt opgemerkt dat [A] weliswaar geen betalingsbewijzen in het geding heeft gebracht, maar dat dit onverlet laat - zoals [A] bij akte uitlating, tevens akte vermeerdering van eis op juiste gronden heeft gesteld - dat zijn betalingsverplichting aan [C] (neergelegd in facturen) een negatief vermogensbestanddeel voor [A] oplevert en daarmee als schade kan worden aangemerkt.
Gelet op het voorgaande zal de (primaire) vordering, zoals deze oorspronkelijk (vóór de akte uitlating, tevens akte vermeerdering van eis luidde) jegens [B] worden toegewezen.
2.7.
Bij akte uitlating tevens akte vermeerdering van eis heeft [A] zijn eis vermeerderd met (onder meer) een bedrag van EUR 175,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf (primair) 24 september 2013, althans (subsidiair) de dag van vermeerdering van eis, telkens tot de dag der algehele voldoening. Volgens [A] is ten gevolge van de onderhavige brand een wasmachine (2e hands, gekocht via Marktplaats) tenietgegaan.
2.7.1.
Evenals [B] bij antwoordakte heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat [A] zijn vordering in zoverre onvoldoende heeft onderbouwd. Zo heeft [A] nagelaten (onderbouwd) te stellen dat hij eigenaar was van deze wasmachine. Voorts is door [A] niet gesteld wanneer en van wie hij deze wasmachine heeft gekocht (behoudens dan de mededeling "via marktplaats") en heeft hij bovendien nagelaten om enig bewijs van deze aankoop in het geding te brengen. De vordering zal dus in zoverre als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
2.8.
Bij akte uitlating tevens akte vermeerdering van eis heeft [A] zijn eis voorts vermeerderd met een bedrag van EUR 2.825,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf (primair) 24 september 2013, althans (subsidiair) de dag van vermeerdering van eis, telkens tot de dag der algehele voldoening. Het bedrag heeft volgens [A] betrekking op de stoffering van de woning, omdat de stoffering die ten tijde van de brand aanwezig was - en volgens [A] slechts 16 maanden oud was - als gevolg van de brand teniet is gegaan. [A] heeft een tweetal facturen in het geding gebracht van " [D] " van 29 mei 2012 ter hoogte van EUR 3.285,00 inclusief BTW, respectievelijk van 30 december 2013 ter hoogte van EUR 2.825,00 inclusief BTW.
2.8.1.
[B] heeft hiertegen aangevoerd dat [A] heeft nagelaten te stellen dat hij eigenaar was van de stoffering. Tevens is volgens [B] niet gesteld op welke wijze en waar er schade aan de stoffering is ontstaan en hoe [A] deze schade heeft hersteld. Weliswaar heeft [A] een factuur in het geding gebracht van [D] , maar laatstgenoemde zal ongetwijfeld winst maken op de gestelde levering van de stoffering. De echtheid van de factuur wordt voorts door [B] weersproken, waarbij hij er op wijst dat de factuur door [A] zelf is opgesteld. Voor zover er schade is geweest aan de stoffering, had [A] de schade in eigen beheer kunnen herstellen omdat [A] een onderneming heeft genaamd [D] , aldus nog steeds [B] .
2.8.2.
De rechtbank overweegt dat uit de stellingen van [A] volgt dat de woning door hem eind mei 2012 - 16 maanden vóór de onderhavige brand - is gestoffeerd. Uit de als productie 30 bij akte uitlating, tevens akte vermeerdering van eis overgelegde verklaring van Bakker HuurAdvies (die de woning in opdracht van [A] heeft verhuurd) blijkt eveneens dat de woning gestoffeerd is verhuurd. Gelet hierop, alsmede gelet op de omstandigheid dat zowel de factuur van 16 maanden vóór de brand (de factuur van 29 mei 2012) van [D] , als die van ná de brand (de factuur van 30 december 2013) - op welke beide facturen als referentie het adres van de onderhavige woning is vermeld - aan [A] is gericht, gaat de rechtbank er vanuit dat [A] eigenaar was van de stoffering in de woning en dat de kosten daarvan voor zijn rekening zijn gekomen. Zoals in het tussenvonnis van 8 april 2015 in rechtsoverweging 4.12 is weergegeven, heeft [B] erkend dat er als gevolg van de brand beschadigingen aan de vloerbedekking hebben plaatsgevonden. Gelet hierop, alsmede gelet op de bij akte uitlating, tevens akte vermeerdering van eis in het geding gebrachte foto's van de schade in/aan de woning en de hiervoor bedoelde twee facturen van [D] , gaat de rechtbank er vanuit dat sprake is geweest van schade aan de stoffering. De enkele omstandigheid dat de facturen afkomstig zijn van een onderneming van [A] ( [D] ) acht de rechtbank onvoldoende om te twijfelen aan de echtheid van deze facturen. De omstandigheid dat [A] een bedrijf (te weten: zijn eigen bedrijf) heeft ingeschakeld en dat dat bedrijf winst zal hebben gemaakt op de onderhavige werkzaamheden, kan evenmin aan [A] worden tegengeworpen. Van [A] kan immers niet verwacht worden dat hij zijn bedrijf een dergelijke order om niet (althans zonder het maken van de gebruikelijke winst) zou laten verrichten. Daarbij is gesteld noch gebleken dat het een eenmanszaak betreft. Omdat de hoogte van het in rekening gebrachte bedrag van
EUR 2.825,00 niet (voldoende) door [B] is weersproken - en ook op zichzelf beschouwd, niet onaannemelijk voorkomt - zal de rechtbank uitgaan van de juistheid van dit bedrag. Gesteld noch gebleken is dat een ander bedrijf - in plaats van de onderneming van [A] zelf - de onderhavige stoffering goedkoper zou hebben kunnen leveren.
2.8.3.
Gelet op het voorgaande zal [B] veroordeeld worden tot betaling van een bedrag van EUR 2.825,00. Ook de (primair) gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen, nu tegen de omvang daarvan door [B] geen zelfstandig verweer is gevoerd.
2.9.
Ten slotte heeft [A] bij akte uitlating, tevens akte vermeerdering van eis zijn eis vermeerderd met een bedrag van EUR 255,55, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf (primair) 24 september 2013, althans (subsidiair) de dag van vermeerdering van eis, telkens tot de dag der algehele voldoening. Dit bedrag heeft volgens [A] betrekking op de aanschaf van twee nieuwe poederblussers. Als productie 32 bij akte uitlating, tevens akte houdende vermeerdering van eis heeft [A] een factuur van Ajax Chubb Varel van 17 december 2013 in het geding gebracht.
2.9.1.
[B] heeft hiertegen aangevoerd dat de brandblussers die in de woning aanwezig waren ten tijde van de brand al een jaar oud waren, zodat een aftrek voor "nieuw voor oud" dient plaats te vinden. [B] stelt zich voorts op het standpunt dat er een veel te hoog bedrag wordt gevorderd. Een poederblusser van 6 kg Gloria PD6GA is nieuw al te koop voor een bedrag van EUR 66,55 inclusief BTW per stuk, aldus [B] .
2.9.2.
De rechtbank overweegt dat uit de door [A] in het geding gebrachte factuur van Ajax Chubb Varel volgt - zoals [B] niet heeft weersproken - dat door Ajax Chubb Varel daadwerkelijk het gevorderde bedrag ter zake van twee poederblussers in rekening is gebracht. De enkele omstandigheid dat er ook goedkopere poederblussers te koop zijn, is onvoldoende om de vordering in zoverre niet (volledig) toewijsbaar te achten. Gesteld noch gebleken is dat er ten tijde van de brand goedkopere poederblussers aanwezig waren dan de thans in rekening gebrachte twee poederblussers. Ook voor een aftrek voor "nieuw voor oud" acht de rechtbank onvoldoende grond aanwezig. Nog afgezien van de omstandigheid dat de poederblussers ten tijde van brand nog maar een jaar oud waren, heeft [B] in dit kader onvoldoende gesteld, zoals omtrent de afschrijvingsduur van een poederblusser.
2.9.3.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het gevorderde bedrag van EUR 255,55 toewijsbaar. Ook de (primair) gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen. In zoverre is door [B] geen zelfstandig verweer gevoerd.
2.10.
Zoals in het tussenvonnis van 8 april 2015 in rechtsoverweging 4.5.1. reeds is overwogen, zal de (primaire) vordering van [A] jegens Interpolis (de rechtbank voegt daar thans aan toe: in hoofdsom) integraal worden toegewezen.
2.11.
Zoals in het tussenvonnis van 8 april 2015 in rechtsoverweging 4.10 reeds is overwogen, is ten aanzien van de oorspronkelijke vordering sprake van een hoofdelijke verbondenheid van Interpolis en [B] .
2.12.
Ten aanzien van de vordering jegens zowel Interpolis als [B] zal telkens de over de toe te wijzen bedragen gevorderde wettelijke rente worden toegewezen, zoals primair door [A] is gevorderd. Tegen toewijzing daarvan is noch door Interpolis noch door [B] enig zelfstandig verweer gevoerd.
2.13.
Ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten overweegt de rechtbank als volgt.
2.13.1.
Voor zover de vordering jegens Interpolis (die niet als consument is aan te merken) is ingesteld, heeft [A] voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De subsidiair gevorderde buitengerechtelijke kosten - die berekend zijn overeenkomstig de staffel zoals vermeld in artikel 2 van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten - zullen worden toegewezen. Omdat gesteld noch gebleken is dat Interpolis op grond van een tussen partijen gesloten overeenkomst gehouden is de gestelde (hogere) werkelijke kosten te vergoeden, acht de rechtbank de primair gevorderde buitengerechtelijke kosten niet toewijsbaar.
2.13.2.
Voor zover de vordering jegens [B] (een consument) is ingesteld voldoet de door [A] verzonden aanmaning (van 24 april 2014) voldoet niet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen, nu daarin een hoger bedrag (EUR 1.750,00 in plaats van EUR 1.457,45) wordt aangezegd dan op grond van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is toegestaan. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal daarom worden afgewezen.
2.14.
Interpolis zal als de in het ongelijk te stellen partij en [B] zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. Gelet op de omstandigheid dat de akte uitlating, tevens akte vermeerdering van eis van de zijde van [A] slechts betrekking heeft op de procedure tussen [A] en [B] , zullen de kosten in die zin worden gesplitst, dat de door Interpolis te betalen proceskosten worden gesteld op de helft van de kosten aan de zijde van [A] tot aan het tussenvonnis van 8 april 2015 en de door [B] te betalen proceskosten op de andere helft, vermeerderd met de kosten van de akte uitlating, tevens akte vermeerdering van eis.
2.14.1.
De door Interpolis te betalen proceskosten aan de zijde van [A] worden mitsdien vastgesteld op:
- dagvaardingskosten
en verschotten info KvK) EUR 40,72 ((EUR 77,52 + EUR 3,92) : 2)
- griffierecht EUR 795,00 (EUR 1.590,00 : 2)
- salaris voor de advocaat
EUR 894,00((2 punten x tarief EUR 894,00) :2)
Totaal EUR 1.729,72.
2.14.2.
De door [B] te betalen proceskosten aan de zijde van [A] worden mitsdien vastgesteld op:
- dagvaardingskosten
en verschotten info KvK) EUR 40,72 ((EUR 77,52 + EUR 3,92) : 2)
- griffierecht EUR 795,00 (EUR 1.590,00 : 2)
- salaris voor de advocaat
EUR 1.341,00((2 punten x tarief EUR 894,00) :2) +
(0,5 punt x tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 2.176,72.
2.14.3.
Ook de - zowel ten aanzien van de vordering jegens Interpolis als die jegens [B] - gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proces- en nakosten zullen worden toegewezen zoals in het dictum te melden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt Interpolis tot betaling aan [A] tegen behoorlijk bewijs van kwijting van de volgende bedragen:
* EUR 62.275,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 9 oktober 2013 tot de dag der algehele voldoening;
* EUR 1.990,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 9 oktober 2013 tot de dag der algehele voldoening;
* EUR 1.990,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 november 2013 tot de dag der algehele voldoening;
* EUR 1.990,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 december 2013 tot de dag der algehele voldoening;
* een bedrag van EUR 1.457,45,
3.2.
veroordeelt Interpolis in de kosten van het geding aan de zijde van [A] vastgesteld op EUR 1.729,72, te betalen binnen een termijn van 14 dagen na betekening van dit vonnis en - voor zover voldoening niet binnen deze termijn zal hebben plaatsgevonden, derhalve voorwaardelijk - te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening,
3.3.
veroordeelt Interpolis tot het betalen van de nakosten ten bedrage van EUR 131,00, dan wel - indien betekening van dit vonnis plaatsvindt - EUR 199,00 binnen een termijn van 14 dagen na betekening van het vonnis en - voor zover voldoening niet binnen deze termijn zal hebben plaatsgevonden, derhalve voorwaardelijk - te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten vanaf het verstrijken van deze termijn van 14 dagen na betekening van het vonnis tot de dag der algehele voldoening van deze nakosten,
3.4.
veroordeelt [B] tot betaling aan [A] tegen behoorlijk bewijs van kwijting van de volgende bedragen:
* EUR 62.275,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 september 2013 tot de dag der algehele voldoening;
* EUR 1.990,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 oktober 2013 tot de dag der algehele voldoening;
* EUR 1.990,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 november 2013 tot de dag der algehele voldoening;
* EUR 1.990,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 december 2013 tot de dag der algehele voldoening;
* EUR 2.825,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 september 2013 tot de dag der algehele voldoening;
* EUR 255,55, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 september 2013 tot de dag der algehele voldoening,
3.5.
veroordeelt [B] in de kosten van het geding aan de zijde van [A] vastgesteld op EUR 2.176,72 te betalen binnen een termijn van 14 dagen na betekening van dit vonnis en - voor zover voldoening niet binnen deze termijn zal hebben plaatsgevonden, derhalve voorwaardelijk - te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening,
3.6.
veroordeelt [B] tot het betalen van de nakosten ten bedrage van EUR 131,00, dan wel - indien betekening van dit vonnis plaatsvindt - EUR 199,00 binnen een termijn van 14 dagen na betekening van het vonnis en - voor zover voldoening niet binnen deze termijn zal hebben plaatsgevonden, derhalve voorwaardelijk - te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten vanaf het verstrijken van deze termijn van 14 dagen na betekening van het vonnis tot de dag der algehele voldoening van deze nakosten,
3.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.8.
verstaat dat ter zake van de onder 3.1. en 3.4. genoemde bedragen van EUR 62.275,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2013, EUR 1.990,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2013, EUR 1.990,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2013 en EUR 1.990,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2013 sprake is van een hoofdelijke verbondenheid van Interpolis en [B] , aldus dat indien de één betalende, de ander in zoverre zal worden gekweten,
3.9.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Smit en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2015. [1]

Voetnoten

1.82.