ECLI:NL:RBNNE:2015:4447

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 september 2015
Publicatiedatum
22 september 2015
Zaaknummer
18.930136-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling door het gooien van een glas met blijvend letsel als gevolg

Op 22 september 2015 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling. De zaak vond plaats in Assen, waar de verdachte op 1 augustus 2014 een glas in het gezicht van het slachtoffer gooide, wat resulteerde in een oogperforatie en blijvend letsel. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. I. Appel, ontkende opzettelijk te hebben gehandeld en stelde dat het glas per ongeluk was gegooid tijdens een schermutseling. Het Openbaar Ministerie, vertegenwoordigd door mr. A.M. de Vries, eiste een veroordeling voor het primair ten laste gelegde, met een jeugddetentie van zeven maanden en een werkstraf van 150 uren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht, en dat hij zich niet kon beroepen op noodweer. De rechtbank legde een taakstraf op van 150 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie van zeven maanden, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en toezicht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van €10.000,-- aan de benadeelde partij voor immateriële schade, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.930136-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 september 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 08 september 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. I. Appel, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.M. de Vries.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 augustus 2014, te [pleegplaats] , aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (bestaande uit een oogperforatie) heeft toegebracht, door deze opzettelijk een glas in het gezicht te gooien en/of met een glas in het gezicht te steken en/of te slaan;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 01 augustus 2014, te [pleegplaats] , opzettelijk mishandelend [slachtoffer] een glas in het gezicht heeft gegooid en/of met een glas in het gezicht heeft gestoken en/of geslagen ten gevolge waarvan deze [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (bestaande uit een oogper-foratie), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het primair ten laste gelegde;
- toepassing van het jeugdstrafrecht;
- oplegging van 7 maanden jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met oplegging van de bijzondere voorwaarden behandeling bij Accare, meldplicht bij de jeugdreclassering en houden aan aanwijzingen van de jeugdreclassering, alsmede te gelasten dat deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn;
- oplegging van 150 uren werkstraf subsidiair 75 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van 29.264,03 euro met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;

Beoordeling van het bewijs

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van de bewijsmiddelen het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Verdachte heeft na een woordenwisseling met aangever een glas in de richting van aangever gegooid en hem in het gezicht geraakt. Door zo te handelen heeft verdachte opzettelijk aangever zwaar lichamelijk letsel toegebracht.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de raadsman vond er tussen verdachte en de groep van aangever een woordenwisseling plaatst. Op enig moment vind er fysiek contact plaats tussen verdachte en personen van de groep van aangever. Verdachte krijgt een duw en een klap en in die omstandigheden maakt hij een afwerende beweging met zijn hand waarin hij een bierglas vasthoudt. Verdachte wil de inhoud van het glas richting zijn belagers gooien en houdt daartoe zijn vinger op de rand van het glas. Verdachte was niet voornemens het glas te gooien doch door de schermutselingen werd hij tegen zijn hand aangetikt en is het glas uit zijn handen gevlogen en in het gezicht van aangever gekomen.
In die omstandigheden kan de opzet -ook niet in voorwaardelijk zin- op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet worden bewezen.
De rechtbank zal de raadsman -gelet op de hierna op te nemen bewijsmiddelen- niet volgen in zijn standpunt dat -kort gezegd- door toedoen van een ander het glas, dat verdachte in zijn hand vasthield, is losgeraakt waarna het glas terechtkwam in het gezicht van aangever.
De verklaring van verdachte dat hij een vinger op de rand van het glas hield om te voorkomen dat het uit zijn hand zou geraken bij het willen gooien van bier, komt eerst op de terechtzitting naar voren. De verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij het glas heeft gegooid en heeft ook verklaard over de omstandigheden waaronder hij het glas heeft gegooid. Verdachte geeft daarbij aan dat het niet zijn bedoeling was om iemand zwaar te mishandelen. Verdachte heeft niet verklaard over het feit dat hij alleen het bier naar aangever wilde gooien hetgeen naar het oordeel van de rechtbank wel voor de hand had gelegen gelet op de wijze waarop verdachte over het incident heeft verklaard bij de rechter-commissaris.
De rechtbank volgt verdachte dan ook niet in zijn stelling dat hij voornemens was alleen het bier dat zich in zijn glas bevond, in de richting van aangever te gooien.
De rechtbank is van oordeel dat door het gooien van het glas in de richting van aangever verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever.
Op grond van algemene ervaringsregels behoorde verdachte te weten dat het gooien met een glas naar het gezicht van een persoon, dit gooien kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel.
Door die handelwijze heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat door met enige kracht een bierglas te gooien in de richting van aangever, aangever zwaar lichamelijk letsel zou kunnen bekomen. De gevolgen heeft verdachte dan ook bewust op de koop toegenomen.
De rechtbank past bij de beoordeling van het ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe welke steeds zakelijk zijn weergegeven en waarbij de processen-verbaal steeds in de wettelijke vorm zijn opgemaakt.
- een proces-verbaal verhoor aangever [1] d.d. 06 augustus 2014, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] .
Ik denk dat we tegen 01:15 uur 01:30 op 1 augustus 2014 uur de [locatie] te [pleegplaats] in gingen.
Ik zag drie jongens aan de ander kant van het hekje op de dansvloer staan. Ik zag dat de jongens middelvingers begonnen op de steken en begonnen te schreeuwen.
Ik zei tegen een van de vrienden van de dader: “houd daar eens mee op het slaat nergens op”.
Vervolgens keerde de dader zicht tegen mij, ik zei tegen hem “waar ben je mee bezig, opdonderen”. Toen ik dat zei, zag ik dat hij iets deed met zijn hand in mijn richting.
Ik weet wel dat ik de hand heb weggetikt of geslagen. Dit was meer een reactie van mij.
Toen ik zijn hand wegsloeg, zag ik dat hij het glas op schouderhoogte voor mij hield. Vervolgens voelde ik iets in mijn gezicht.
Ik heb niet gezien dat de dader het glas gooide. Wel zie ik het glas op mij af komen, dit ging zo snel dat ik het niet meer precies weet. Vervolgens voelde ik wat in mijn gezicht komen, daardoor wist ik dat ik het glas in mijn gezicht kreeg.
- een geneeskundige verklaring [2] d.d. 7 augustus 2014, opgemaakt door [oogarts] , die het volgende inhoudt.
Medische informatie betreffende [slachtoffer] .
- cornea en sclera perforatie links (glasverwonding). Perforatie op operatiekamer gesloten met waarschijnlijk blijvend letsel.
Datum onderzoek: 1 augustus 2014.
- een proces-verbaal verhoor getuige [3] d.d. 2 augustus 2014, inhoudende de verklaring van [getuige] .
Ik zag toen dat die jongen die uiteindelijk dat glas gooide tegenover [slachtoffer] stond. Ik zag dat de rechterhand van die jongen in de richting van het gezicht van [slachtoffer] ging. Daar zat geen glas in. Die jongen had in zijn linkerhand een glas. Ik zag toen dat [slachtoffer] als reactie een klap tegen die rechterhand gaf. Vervolgens zag ik dat die jongen met zijn linkerhand het glas, onderhands, gooide. Ik zag dat dat glas in het gezicht van [slachtoffer] kwam.
- een proces-verbaal verhoor van verdachte inverzekeringstelling en inbewaringstelling d.d. 4 augustus 2014, opgemaakt door de rechter-commissaris en de griffier, inhoudende de verklaring van verdachte voor zover hier van belang.
Toen gooide ik met mijn glas.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 01 augustus 2014, te [pleegplaats] , aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, bestaande uit een oogperforatie, heeft toegebracht, door deze opzettelijk een glas in het gezicht te gooien.
De rechtbank acht de in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden redengevend voor hetgeen bewezen is verklaard en op grond daarvan heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Zware mishandeling.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte een beroep toekomt op noodweer dan wel noodweerexces omdat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding van zijn lijf waartegen hij zich mocht verdedigen.
In de schermutseling met de groep van aangever stonden er personen van de groep van aangever voor verdachte en ook achter hem. Het fysieke contact kwam bij anderen vandaan waarbij verdachte werd geraakt in zijn gezicht. Ook werd verdachte op zijn hand geslagen of getikt.
Verdachte kwam door dat handelen bijna ten val en in die omstandigheden maakte hij een afwerende beweging met zijn hand waarin het bierglas zich bevond. Verdachte wilde de inhoud van het glas in de richting van de groep van aangever gooien doch door de schermutseling raakte iemand zijn hand waardoor het glas uit zijn hand raakte en in het gezicht van aangever belandde.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevoerde verweer moet worden verworpen. Het standpunt van de verdediging dat verdachte voor het gooien met het glas werd belaagd op grond waarvan verdachte zich mocht verdedigen wordt niet ondersteund door bewijsmiddelen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit de verklaring van [getuige] blijkt dat er voor het gooien met het bierglas een schermutseling was tussen verdachte en [getuige] . Als [getuige] weer bij de dansvloer komt staan, voegt de groep van aangever zich bij [getuige] . Uit diverse getuigenverklaringen komt naar voren dat verdachte al dan niet met anderen opnieuw de discussie met [getuige] aangaat waarbij kennelijk ook door verdachte een middelvinger is opgestoken. Ook als vanuit de groep van aangever wordt gezegd daarmee op te houden onttrekt verdachte zich niet aan de ontstane situatie.
Verdachte keert zich op een gegeven moment tegen aangever en maakt een beweging richting aangever waarop aangever de hand van verdachte wegduwt of wegtikt. Ook [getuige] heeft in gelijke bewoordingen verklaard. [getuige] ziet dat verdachte met zijn rechterhand in de richting van het gezicht van aangever gaat. In die hand zat geen glas. Aangever slaat als reactie tegen de hand van verdachte. Vervolgens gooit verdachte onderhands het glas naar aangever aldus [getuige] .
In die omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet gesproken worden over een noodweersituatie op grond waarvan verdachte zich mocht verdedigen op een wijze zoals hij heeft gedaan.
Het verweer wordt dan ook verworpen.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte er toe moeten leiden dat toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het over hem uitgebrachte reclasseringsrapport d.d. 20 februari 2015, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft na een woordenwisseling met de groep van het slachtoffer en met het slachtoffer zelf, een vol bierglas in de richting van het slachtoffer gegooid. Dat bierglas trof het slachtoffer in het gezicht en in het bijzonder in zijn linkeroog.
Uit de medische verklaring en uit de slachtofferverklaring is gebleken dat het slachtoffer blijvend letsel aan zijn oog heeft. Het slachtoffer is dusdanig gewond geraakt aan zijn linkeroog, dat hij daarmee nagenoeg niet meer kan zien. Het is duidelijk dat het slachtoffer daar ernstig onder lijdt en dat hij wordt beperkt in zijn dagelijkse doen en laten.
Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte eerder betrokken is geweest bij een gewelds-incident dat tot een veroordeling heeft geleid.
Anderzijds weegt de rechtbank mee dat verdachte voldoende doordrongen is van zijn foutief handelen. Ook acht de rechtbank in dit verband van belang dat verdachte op de terechtzitting zijn excuses heeft aangeboden aan het slachtoffer.
Naar het oordeel van de rechtbank dient naast een op te leggen straf de nadruk te liggen op een behandeling bij Accare om herhaling van geweldsdelicten te voorkomen.
De rechtbank zal daarom naast een taakstraf een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal bepalen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn nu verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon de kans op herhaling aanwezig is, indien verdachte niet zal worden behandeld met betrekking tot zijn problematiek gelet op voormeld reclasseringsrapport.
Voorts acht de rechtbank een onvoorwaardelijke werkstraf passend en geboden.
De rechtbank zal de rechtbank de officier van justitie volgen in haar strafeis nu die eis recht doet aan de ernst van de zaak.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en dat de vordering dient te worden toegewezen.
De raadsman is van oordeel dat niet alle opgevoerde schade voor toewijzing in aanmerking komt zoals bijvoorbeeld de opgevoerde kosten van de ouders van het slachtoffer. Naar het standpunt van de raadsman dient de civiele rechter zich een oordeel te vormen omtrent de hoogte van de vordering.
De rechtbank is van oordeel dat thans onvoldoende informatie voor handen is waaruit kan blijken hoe de gevolgen van het letsel van het slachtoffer zich verder zullen ontwikkelen hetgeen van invloed is op de hoogte van de immateriële schade. Voorts worden de materiële kosten door de verdediging betwist.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat aan het slachtoffer immateriële schade is toegebracht en dat die in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend.
De rechtbank acht de immateriële schade op dit moment in elk geval tot een bedrag van 10.000 euro aannemelijk gemaakt en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank zal niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van de overige gevorderde materiële en immateriële schade alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom voor het overige deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Dat deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 27, 36f, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
 Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van
150 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van
75 dagenzal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
 Een jeugddetentie voor de duur van
7 maanden.
Bepaalt, dat deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
a. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
b. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.;
c. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij de Jeugdbescherming Overijssel, afdeling jeugdreclassering op het adres Burgemeester Drijbersingel 39 te Zwolle;
- dat veroordeelde zal meewerken aan een ambulante behandeling bij FJP Accare te Zwolle dan wel een door de jeugdreclassering aan te wijzen instelling, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven.
Draagt voornoemde instelling op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
De rechtbank bepaalt dat de hierboven gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr. uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 10.000,-- (zegge: tienduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 01 augustus 2015.
Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , te betalen een bedrag van € 10.000,-- (zegge: tienduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 25 dagen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 01 augustus 2014, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter, mr. M.A.A. van Capelle en mr. P.J. van Steen, rechters, bijgestaan door D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 september 2015.
Mrs. Van Capelle en Van Steen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.pag. 13ev van het dossier nummer PL033W-2014059897 (het dossier)
2.pag. 19 van het dossier
3.pag. 35ev van het dossier