ECLI:NL:RBNNE:2015:4459

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 september 2015
Publicatiedatum
22 september 2015
Zaaknummer
4410939 AR VERZ 15-11
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om toekenning van een transitievergoeding in het kader van opvolgend werkgeverschap

In deze zaak heeft [verzoeker] een voorwaardelijk verzoek ingediend bij de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, om Taxiwerq CBB te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 12.276,14 bruto, met wettelijke rente indien betaling uitblijft. Het verzoek is ingediend op 31 augustus 2015, na het beëindigen van zijn dienstverband per 6 juli 2015. [verzoeker] stelt dat hij recht heeft op deze vergoeding op basis van artikel 7:673 BW, omdat hij van mening is dat er sprake is van opvolgend werkgeverschap, aangezien hij dezelfde werkzaamheden heeft verricht voor Taxiwerq CBB als voor zijn vorige werkgever, Oenema Transport.

Taxiwerq CBB heeft het verzoek betwist en aangevoerd dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst vóór de inwerkingtreding van de Wet werk en zekerheid (WWZ) heeft plaatsgevonden, waardoor het oude recht van toepassing blijft. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het verzoek tijdig is ingediend en dat de voorwaarde voor het verzoek is vervuld, omdat de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Echter, de rechter oordeelt dat er geen sprake is van opvolgend werkgeverschap tussen Oenema en Taxiwerq, waardoor [verzoeker] niet voldoet aan de eis van 24 maanden dienstverband zoals vereist in artikel 7:673 lid 1 BW.

De kantonrechter heeft het verzoek van [verzoeker] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van Taxiwerq CBB, vastgesteld op € 400,00. De beschikking is gegeven op 29 september 2015 door mr. C.J.R. de Locht, kantonrechter, in aanwezigheid van mr. M. Postma als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rolnummer.: 4410939 AR VERZ 15-11

beschikking van de kantonrechter ex artikel 7:673 BW d.d. 29 september 2015

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. H.J.A. van Dijk, werkzaam bij FNV te Groningen,
tegen
de besloten vennootschap
TAXIWERQ CHAUFFEURSBEMIDDELINGSBUREAU B.V.,
gevestigd te Hoogeveen,
verweerster,
gemachtigde: mr. P. Hoogerwerf, advocaat te Hoogeveen.
Partijen zullen hierna " [verzoeker] " en "Taxiwerq CBB" worden genoemd.

Procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan om Taxiwerq CBB te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding, welk verzoek is ingekomen ter griffie op 31 augustus 2015.
1.2.
Taxiwerq CBB heeft een verweerschrift ingediend op 10 september 2015.
1.3.
Op 15 september 2015 heeft een zitting plaatsgevonden, tegelijk met de behandeling van de kort geding-procedure van [verzoeker] tegen Taxiwerq CBB (bij deze rechtbank staand onder nummer 4402011 / VV EXPL 15-95). De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De gemachtigde van Taxiwerq CBB heeft het standpunt van zijn cliënte mede toegelicht aan de hand van pleitnotities.
1.4.
De beschikking is op heden bepaald.

De feiten

2. In deze procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1.
[verzoeker] is per 1 januari 1999 in dienst getreden bij één van de ondernemingen van de Oenema Groep. Per 1 maart 2006 is hij in dienst getreden bij J.H. Oenema Transport B.V. (hierna te noemen: Oenema Transport), zulks in de functie van administrateur. In elk geval vanaf 2011 heeft [verzoeker] uitsluitend nog chauffeurswerkzaamheden voor Oenema Transport verricht, meer in het bijzonder schoolvervoer.
2.2.
Oenema Transport is per 2 oktober 2014 in staat van faillissement verklaard.
2.3.
[verzoeker] is met ingang van 15 november 2014 in dienst getreden van Taxiwerq Administratieve Diensten B.V. (hierna te noemen: Taxiwerq AD), op basis van een arbeidsovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht voor bepaalde tijd, tot en met 31 mei 2015, zulks in de functie van taxichauffeur. Krachtens deze arbeidsovereenkomst verrichtte [verzoeker] werkzaamheden als taxichauffeur (schoolvervoer) na daartoe opgeroepen te zijn. Feitelijk verrichtte [verzoeker] deze werkzaamheden ten behoeve van Taxi Witteveen Lemmer als zogeheten standplaatshouder. In deze arbeidsovereenkomst is de CAO Taxi van toepassing verklaard.
2.4.
Aansluitend op de arbeidsovereenkomst met Taxiwerq AD is [verzoeker] met ingang van 1 juni 2015 in dienst getreden van Taxiwerq CBB, op basis van een uitzendovereenkomst fase 2 bepaalde tijd, tot en met 5 juli 2015, zulks (eveneens) in de functie van taxichauffeur. In deze arbeidsovereenkomst is de NBBU-CAO van toepassing verklaard, met inschaling en beloning conform de CAO Taxi. Als werkplek is in de arbeidsovereenkomst genoemd Taxi Witteveen Lemmer.
2.5.
In voornoemde NBBU-CAO is onder meer bepaald:
ARTIKEL 17
OPVOLGEND WERKGEVERSCHAP
1. Er is sprake van opvolgende werkgeverschap als de uitzendkracht dezelfde of soortgelijke werkzaamheden verricht op dezelfde werkplek, maar krachtens een arbeidsovereenkomst met een andere werkgever. De rechtspositie van de uitzendkracht bij opvolgend werkgeverschap wordt bepaald volgens artikel 18.
(…)
ARTIKEL 18
RECHTSPOSITIE BEPALEN BIJ OPVOLGEND WERKGEVERSCHAP
1. Indien de uitzendkracht voor een opvolgend werkgever uitzendwerk gaat verrichten volgens artikel 17, dient voor de aanvang van de uitzendovereenkomst door deze opvolgend werkgever een keuze te worden gemaakt tussen toepasselijkheid van het periode- en ketensysteem en het fasensysteem volgens deze cao.
(…)
3. Heeft de opvolgend werkgever de keuze, zoals in lid 1 bedoeld, gemaakt, dan zet de uitzendkracht zijn rechten, met inachtneming van de bepalingen van het fasensysteem of het periode- en ketensysteem, opgebouwd op dezelfde werkplek en in dezelfde of soortgelijke werkzaamheden, bij de opvolgend werkgever voort.
(…)
5. Als de uitzendonderneming opvolgend werkgever is, geldt in afwijking van het bepaalde in artikel 7:668a lid 2 BW het volgende: bij het bepalen van de rechtspositie van de uitzendkracht wordt geen rekening gehouden met het arbeidsverleden van de uitzendkracht bij de vorige werkgever als de uitzendkracht werkzaam was op basis van een uitzend-/arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en deze overeenkomst is geëindigd door rechtsgeldige opzegging of door ontbinding* door de kantonrechter, dan wel door beëindiging van rechtswege als gevolg van het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Een opzegging door de curator in de zin van artikel 40 Faillissementswet wordt niet als een rechtsgeldige opzegging als bedoeld in dit lid aangemerkt.
(…)
2.6.
Taxiwerq heeft [verzoeker] bij brief van 3 juni 2015 onder meer bericht:
"Middels deze brief bevestigen wij dat je per 6 juli 2015 bij ons uit dienst bent. (…)".
2.7.
Bij brief van 14 juni 2015 heeft [verzoeker] aan Taxiwerq laten weten dat hij zich op het standpunt stelt een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd te hebben krachtens opvolgend werkgeverschap. Daartoe stelt [verzoeker] in deze brief:
"(…) A. Contract is voor onbepaalde tijd
Taxi Witteveen heeft het school vervoer van Oenema overgenomen. Voor mij geldt dit als "Opvolgend werkgeverschap". Ik reed nl. voor Oenema al jaren de zelfde route, dezelfde kinderen en dus ook in dezelfde gemeente. Mijn werkzaamheden zijn daarbij niet onderbroken geweest. Ik heb vrijdags 14 november mijn bus bij Oenema neergezet en een andere bus bij taxi Witteveen opgehaald om op maandag 17 november weer mijn normale schoolroute te kunnen doen. Dit is tot heden nog zo. Door deze situatie is het volgens de WWZ een opvolgend werkgeverschap en zou mijn contract met Taxiwerq vanaf november 2014 voor onbepaalde tijd moeten zijn. (…)".
2.8.
FNV heeft bij brief van 30 juni 2015 namens [verzoeker] aan Taxiwerq CBB kenbaar gemaakt dat aanspraak wordt gemaakt op wedertewerkstelling en doorbetaling van loon.
2.9.
Taxiwerq heeft FNV bij brief van 2 juli 2015 medegedeeld:
"(…) Voor de goede orde: 6 november 2014 heeft uw cliënt zich ingeschreven als werkzoekende bij TAXIWERQ, 7 november heeft er een sollicitatiegesprek plaatsgevonden met TAXIWERQ. Hierna hebben wij uw cliënt voorgedragen bij Taxi Witteveen waarna cliënt is gedetacheerd bij Witteveen, met ingangsdatum 15 november 2014.
Daarnaast blijkt uit uw schrijven dat de heer [verzoeker] per 1 januari 1999 in dienst is bij Oenema en cliënt zijn contract voor onbepaalde tijd door tussenkomst van de curator is opgezegd.
Uw suggestie dat er sprake is van opvolgend werkgeverschap is onjuist:
1. Er is weliswaar sprake van dezelfde werkzaamheden, er is geen sprake van hetzelfde taxibedrijf (andere vestiging, ander voertuig etc.). Witteveen is bovendien niet de rechtsopvolger van Oenema. Witteveen heeft slechts een deel van het vervoer overgenomen. Van een doorstart of iets dergelijks is nimmer sprake geweest;
2. Van het zogenaamde "bandencriterium" is geen sprake daar TAXIWERQ geen kennis heeft gehad van het functioneren van uw cliënt. (…)".
2.10.
Vanaf 6 juli 2015 heeft [verzoeker] geen werkzaamheden voor Taxiwerq CBB meer verricht.
2.11.
Taxiwerq CBB heeft desgevraagd geen transitievergoeding aan [verzoeker] voldaan.

Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt Taxiwerq CBB (voorwaardelijk) veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 12.276,14 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente indien betaling binnen twee weken na het wijzen van de beschikking uitblijft, met veroordeling van Taxiwerq CBB in de kosten van het geding.
3.2.
Aan dit (voorwaardelijke) verzoek legt [verzoeker] – kort gezegd – het volgende ten grondslag. [verzoeker] is van mening dat aan hem krachtens artikel 7:673 BW een transitievergoeding ten laste van Taxiwerq CBB als opvolgend werkgever in de zin van die bepaling toekomt voor het geval geoordeeld zou worden dat het dienstverband van partijen rechtsgeldig is geëindigd per 6 juli 2015. Het 'bandencriterium' kan bij de bepaling van het opvolgend werkgeverschap geen rol spelen, aldus [verzoeker] .

Het verweer

4.1.
Taxiwerq CBB verweert zich en stelt dat het verzoek om haar te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding moet worden afgewezen.
4.2.
Taxiwerq CBB voert daartoe – samengevat – het volgende aan. De opzegging van de overeenkomst met Taxiwerq CBB heeft plaatsgevonden vóór de inwerkingtreding van de WWZ per 1 juli 2015. Blijkens het overgangsrecht behorend bij artikel 7:673 BW blijft het oude recht van toepassing onder meer op een opzegging van de arbeidsovereenkomst die is gedaan voor de datum van inwerkingtreding van de wet. Het 'bandencriterium' speelt (dus) wel degelijk een rol, nu de twee overeenkomsten tussen Taxiwerq (AD en CBB) met [verzoeker] vóór 1 juli 2015, de datum van inwerkingtreding van artikel 7:668a
nieuwBW, zijn gesloten. Toen deze overeenkomsten werden gesloten, had Taxiwerq geen enkel inzicht in de wetstechnische ontwikkelingen met betrekking tot het opvolgend werkgeverschap. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid kan Taxiwerq CBB dan ook niet worden vastgepind op de tekst van artikel 7:673 lid 4 sub b BW. Voor het geval wel een transitievergoeding aan [verzoeker] toekomt, dan dient die vergoeding niet te worden berekend over de door [verzoeker] als uitgangspunt genomen periode, aldus Taxiwerq CBB.

De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de werkgever moet worden veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding.
5.2.
[verzoeker] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (artikel 7:686 lid 4 sub b BW). De voorwaarde waaronder het verzoek is ingesteld, is vervuld, nu in het kort geding-vonnis dat tussen partijen heden is gewezen, is overwogen dat de arbeidsverhouding van partijen per 6 juli 2015 is geëindigd.
5.3.
Anders dan Taxiwerq CBB (veronder)stelt, is er in haar brief van 3 juni 2015 geen sprake van een opzegging van het dienstverband tegen 6 juli 2015, maar van een
aanzeggingdat de arbeidsovereenkomst per die datum (van rechtswege) eindigt. Het overgangsrecht van de WWZ is hierop dan ook niet van toepassing. Geen overgangsrecht bestaat voor het geval een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die vóór 1 juli 2015 is aangegaan, zoals hier, na 1 juli 2015 (van rechtswege) eindigt. Daarop is artikel 7:673 BW inzake de transitievergoeding gewoonweg van toepassing.
5.4.
Uit artikel 7:673 lid 1 BW volgt - voor zover hier van belang - dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd is indien - kort gezegd - de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en, zoals hier, na een einde van rechtswege op initiatief van de werkgever niet aansluitend is voortgezet. Ingevolge het vierde lid sub b van dit wetsartikel worden, voor de berekening van de duur van de arbeidsovereenkomst, een of meer voorafgaande arbeidsovereenkomsten tussen dezelfde partijen, die elkaar met tussenpozen van ten hoogste zes maanden hebben opgevolgd, samengeteld. Dit geldt tevens indien de werknemer achtereenvolgens in dienst is geweest bij verschillende werkgevers die, ongeacht of inzicht bestaat in de hoedanigheid en geschiktheid van de werknemer, ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn.
5.5.
De kantonrechter overweegt dat uit het kort geding-vonnis dat heden is gewezen tussen partijen volgt dat er geen sprake is van opvolgend werkgeverschap tussen Oenema en Taxiwerq (AD en daarna CBB) als hiervoor sub r.o. 5.4. bedoeld. Daarmee is bij Taxiwerq CBB niet voldaan aan de 24-maanden eis van artikel 7:673 lid 1 BW en komt [verzoeker] mitsdien niet in aanmerking voor een transitievergoeding.
5.6.
Het verzoek van [verzoeker] zal dus worden afgewezen.
5.7.
Als de in het ongelijk te stellen partij, dient [verzoeker] in de proceskosten te worden veroordeeld, aan de zijde van Taxiwerq CBB vastgesteld op € 400,00 aan salaris gemachtigde.

BESLISSING

De kantonrechter:
1. wijst het verzoek van [verzoeker] af;
2. veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van Taxiwerq CBB vastgesteld op € 400,00.
Aldus gegeven te Assen en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2015 door mr. C.J.R. de Locht, kantonrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Postma als griffier.
744/MP