ECLI:NL:RBNNE:2015:4491

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 september 2015
Publicatiedatum
23 september 2015
Zaaknummer
4326870/AR VZ 15-9
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en verstoorde arbeidsrelatie tussen Tjongerschans B.V. en werknemer [A]

In deze zaak heeft Tjongerschans B.V. een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met werknemer [A], op grond van ongeschiktheid en een verstoorde arbeidsverhouding. Het verzoek is ingediend op 23 juli 2015, waarna [A] op 24 augustus 2015 een verweerschrift en een voorwaardelijk tegenverzoek heeft ingediend. De kantonrechter heeft op 3 september 2015 een zitting gehouden waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Tjongerschans heeft gesteld dat [A] ongeschikt is voor zijn functie en dat er een verstoorde arbeidsrelatie is ontstaan, terwijl [A] zich niet herkent in deze beschuldigingen en stelt dat hij bereid is om mee te werken aan de veranderingen binnen de organisatie.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen redelijke grond is voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De rechter oordeelt dat Tjongerschans onvoldoende heeft aangetoond dat [A] ongeschikt is en dat er geen adequate pogingen zijn gedaan om de samenwerking te verbeteren. De kantonrechter wijst erop dat er een coachingstraject heeft plaatsgevonden dat verbetering heeft opgeleverd en dat Tjongerschans niet heeft voldaan aan haar verplichtingen om de situatie te evalueren. Bovendien is er onvoldoende onderbouwd dat herplaatsing van [A] niet mogelijk is.

De kantonrechter wijst het verzoek van Tjongerschans af en oordeelt dat de proceskosten voor rekening van Tjongerschans komen. Het voorwaardelijk tegenverzoek van [A] behoeft geen verdere bespreking, aangezien het niet aan de voorwaarden is voldaan. De uitspraak is gedaan op 23 september 2015 in Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer.: 4326870/AR VZ 15-9
beschikking van de kantonrechter ex artikel 7:671b lid 1 BW d.d. 23 september 2015
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TJONGERSCHANS B.V.,
gevestigd te Heerenveen,
verzoekende partij in de zaak van het verzoek,
verwerende partij in de zaak van het voorwaardelijk tegenverzoek,
gemachtigde: mr. D.A. Westra,
tegen
[A] ,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij in de zaak van het verzoek,
verzoekende partij in de zaak van het voorwaardelijk tegenverzoek,
gemachtigde: mr. Y.K. van Dijk.
Partijen zullen hierna Tjongerschans en [A] worden genoemd.

1.Het procesverloop

in de zaak van het verzoek en het voorwaardelijk tegenverzoek
1.1.
Tjongerschans heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden, ingekomen ter griffie op 23 juli 2015. [A] heeft op 24 augustus 2015 een verweerschrift en een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend tot toekenning van een transitie- en een billijke vergoeding.
1.2.
Op 3 september 2015 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
2.1.
[A] , geboren [geboortedatum] , is op [in dienst getreden] bij Tjongerschans. De functie die [A] thans vervult is die van [functie] voor 36 uren per week tegen een salaris van € 3.313,00 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag, 8,33% eindejaarsuitkering en overige emolumenten.
2.2.
In 2013 is binnen Tjongerschans een aanvang genomen met de herinrichting van de dienst [naam afdeling 1] ( [naam afdeling 1] ) waar [A] onderdeel van uitmaakt. In oktober en november 2013 hebben tussen partijen gesprekken plaatsgevonden over de positionering van [A] in die herinrichting, aangezien [A] - anders dan voorheen - daardoor onderdeel uit zou gaan maken van de afdeling [naam afdeling 2] ( [naam afdeling 2] ) en in een team zou komen te werken. In die gesprekken heeft [A] in eerste instantie aangegeven geen vertrouwen te hebben in een aansturing door het hoofd van [naam afdeling 2] , de heer [B] (hierna te noemen [B] ).
2.3.
Partijen hebben daarop vervolggesprekken gehad en er zijn brieven uitgewisseld. [A] heeft in januari 2014 laten weten dat hij mee zal werken aan de voorgestelde verandering en dat hij zich constructief zal opstellen in de werkrelatie met [B] . Het verzoek daarbij van [A] om, indien de samenwerking niet goed zou gaan en dreigde te escaleren, de optie te hebben om een mediator in te schakelen, werd door Tjongerschans als voorbarig van de hand gewezen.
2.4.
Op 6 februari 2014 heeft de OR geadviseerd het voorgenomen besluit tot herstructurering van de dienst [naam afdeling 1] uit te voeren.
2.5.
Tussen partijen heeft op 10 februari 2014 een gesprek plaatsgevonden over het gedrag van [A] . [A] heeft tijdens dat gesprek verzocht om inschakeling van een mediator. Tjongerschans, in de persoon van de heer [C] , afdelingshoofd/controller (hierna te noemen [C] ), heeft dat verzoek van de hand gewezen. [C] heeft naar aanleiding van het gesprek van 10 februari 2014 bij e-mail van 14 februari 2014 aan [A] meegedeeld (voor zover hier van belang):
Uiteindelijk heb ik je de conclusie voorgespiegeld dat er, gegeven de situatie en de door mij in het reorganisatietraject gestelde kaders, twee opties zijn:
1. Je doet, zonder concessies aan het door mij geschetste model, mee in de veranderingen en je gaat ervoor wat van de maken óf
2. Je doet niet mee met de veranderingen, dan is er sprake van een loopbaanissue.
[A] heeft bij e-mail van 17 februari 2014 gekozen voor optie 1.
2.6.
Bij e-mail van 18 september 2014 heeft [C] aan [A] meegedeeld (voor zover hier van belang):
Op 1 juli heb ik je aangegeven dat ik constateer dat je 'niet lekker in je vel zit in je nieuwe rol en dat ik het gevoel heb dat je je solitair opstelt.' Ik heb ook aangegeven dit niet wenselijk te achten. Naar mijn idee is er geen situatie van 'met elkaar in mediation gaan', maar is er eerder de situatie dat jij - gelet op de hiervoor genoemde verwachtingen- moet leren je werk binnen gestelde kaders te doen en dat je samen zou moeten werken de juiste personen en collega's en hun kennis en input te gebruiken voor de juiste onderwerpen teneinde voortgang te halen. Uiteraard wil ik je hierbij helpen. Ik stel daarom voor dat jij de komende tijd zult worden begeleid door een externe coach die samen met jou aan de slag gaat om de hiervoor genoemde verwachtingen waar te kunnen maken. Via P&O zal hiervoor een afspraak met je worden gemaakt om de mogelijkheden te bespreken. Ondertussen verwacht ik wel dat je de afspraken die eerder zijn gemaakt nakomt en dat je [B] , die je leidinggevende is, de mogelijkheid biedt zijn werk als leidinggevende en verantwoordelijke voor het onderwerp kostprijzen te voldoen.
2.7.
Eind 2014 is een coachingstraject in gang gezet, waarbij [A] is begeleid door de (door hemzelf voorgestelde) externe coach, de heer [D] (hierna te noemen [D] ). Op 11 februari 2015 heeft een afrondend gesprek van het coachingstraject plaatsgevonden met [D] , [C] , [B] en [A] , hetgeen [D] bij e-mail van 16 februari 2015, gericht aan [C] , [B] en [A] , als volgt heeft samengevat (voor zover van belang):
We hebben besloten de coaching voorshands als afgerond te beschouwen en op 11 maart om 15 uur een evaluatie te houden in dezelfde samenstelling als op 11 februari.
(…..)
Wij hebben geconstateerd, dat de samenwerking is verbeterd en dat de heer [A] opener is geworden en meer deelt met zijn collega's.
Wij hebben geconcludeerd dat het het beste is, de komende tijd gestructureerd te werken met een duidelijke planning en zicht op ieders bijdrage. (…..)
2.8.
De op 11 maart 2015 geplande evaluatie heeft - om onduidelijke redenen - geen doorgang plaatsgevonden.
2.9.
Tussen [A] en [B] zijn in 2015 werkoverleggen gehouden, waarbij van de overleggen gehouden op 8 mei, 19 mei, 2 juni, 11 juni en 14 juli 2015 door [B] verslagen zijn opgemaakt.
2.10.
Op 15 juni 2015 heeft Tjongerschans [A] meegedeeld dat zij voornemens is de arbeidsovereenkomst met [A] te beëindigen. Tjongerschans heeft [A] daarbij het voorstel gedaan om de arbeidsovereenkomst te beëindigen per 1 september 2015 en om [A] per 1 juli 2015 vrij te stellen van de verplichting werkzaamheden te verrichten, onder toekenning van een vergoeding van € 45.606,- bruto.

3.Het verzoek en het verweer van Tjongerschans

3.1.
Tjongerschans verzoekt de arbeidsovereenkomst met [A] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), primair in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel d. BW (kort gezegd: ongeschiktheid van de werknemer voor zijn functie), subsidiair in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel g. BW (kort gezegd: een verstoorde arbeidsverhouding).
3.2.
In reactie op het tegenverzoek van [A] betwist Tjongerschans dat [A] aanspraak zou kunnen maken op een transitievergoeding van € 75.000,-. De wettelijke transitievergoeding waar [A] aanspraak op kan maken bedraagt volgens Tjongerschans € 44.321,- bruto. Voorts betwist Tjongerschans dat zij aan [A] een billijke vergoeding verschuldigd is.

4.Het verweer en het voorwaardelijk tegenverzoek van [A]

4.1.
verweert zich tegen het verzoek en stelt primair dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen.
4.2.
Indien de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [A] om toekenning van een transitievergoeding van € 75.000,- ex artikel 7:673 BW en een billijke vergoeding ex artikel 7:671b lid 3 sub c BW, nu volgens [A] sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van Tjongerschans.

5.De beoordeling

in de zaak van het verzoek
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen dient te worden ontbonden.
5.2.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Herplaatsing ligt in ieder geval niet in de rede indien sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer als bedoeld in lid 3, onderdeel e. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (Stcrt. 2015/12685) zijn nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
5.3.
De kantonrechter stelt allereerst vast dat geen sprake is van een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670 BW of een vergelijkbaar opzegverbod.
5.4.1.
Tjongerschans heeft als grond voor ontbinding primair aangevoerd dat zij [A] ongeschikt acht voor zijn functie. Tjongerschans stelt daartoe dat zij zich tot het uiterste heeft ingespannen om [A] als werknemer te behouden: er heeft een intensief (individueel) begeleidings- en coachingstraject plaatsgevonden. Dit heeft aanvankelijk geleid tot verbetering in het functioneren van [A] , maar na korte tijd is [A] teruggevallen in de oude patronen waardoor de samenwerking zeer moeizaam verloopt. Tot een structurele verbetering heeft de coaching niet geleid. [B] en [C] krijgen geen vat op de werkwijze, planning en voortgang van het werk van [A] . Zij hebben dat in de werkoverleggen aan de orde gesteld en daarover afspraken gemaakt. Uiteindelijk heeft dat geresulteerd in een door [B] opgestelde planning die [A] niet accepteert en in onvoldoende mate uitvoert, aldus Tjongerschans. [A] is volgens Tjongerschans niet gemotiveerd om te verbeteren en blijft zijn eigen (solistische) lijn volgen. Tjongerschans heeft ter onderbouwing van haar stellingen de in rechtsoverweging 2.9 genoemde gespreksverslagen in het geding gebracht.
5.4.2.
Subsidiair stelt Tjongerschans dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van Tjongerschans in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsrelatie met [A] voort te zetten. [A] verzet zich - ondanks herhaalde (loze) toezeggingen - tegen de veranderde structuur binnen Tjongerschans en tegen een constructieve samenwerking met [B] . Tjongerschans twijfelt dan ook aan de intenties, motivatie en inzet van [A] . Mediation, zoals door [A] voorgesteld, zal niet leiden tot een structurele en duurzame verbetering in het functioneren van [A] . Tussen partijen bestaat een diepgaand en onoverbrugbaar verschil van inzicht over de wijze waarop [A] zijn werkzaamheden dient uit te voeren, hetgeen een definitief verstoorde arbeidsverhouding tot gevolg heeft, aldus nog steeds Tjongerschans. Mediation biedt volgens Tjongerschans voorts geen oplossing, nu de aanleiding van de problemen de wijzigingen in de structuur zijn en [A] weliswaar heeft aangegeven daaraan mee te zullen doen, maar in de praktijk aan die toezegging geen uitvoering geeft.
5.4.3.
Tjongerschans stelt voorts dat zij [A] ook geen andere passende functie kan bieden, zodat herplaatsing niet mogelijk is. Voor zorgfuncties is [A] niet gekwalificeerd en voor een andere niet-zorgfunctie is [A] niet op korte termijn geschikt te maken. Voor alle functies geldt bovendien dat de medewerkers communicatief vaardig moeten zijn en moeten kunnen samenwerken. [A] beschikt niet over die vaardigheden, aldus Tjongerschans. Ook is er geen concrete herplaatsingsmogelijkheid bij het Medisch Centrum Leeuwarden (MCL), het ziekenhuis waar Tjongerschans mee samenwerkt.
5.5.1.
[A] voert verweer. [A] herkent zich niet in het beeld dat Tjongerschans van hem schetst. Hij ziet zichzelf als een man met kwaliteiten die moeite heeft met grote structuurveranderingen. Die veranderingen tot zich nemen en zich eigen maken kost hem tijd. Maar hij is wel degelijk bereid om daaraan mee te werken, hetgeen ook blijktuit het feit dat hij met veel inzet heeft deelgenomen aan het coachingstraject. Het coachingstraject heeft hem ook geholpen tot verbetering geleid. [A] functioneert nu al geruime tijd in de nieuwe structuur van het [naam afdeling 1] . Hij respecteert en accepteert de taakgerichte leiderschapsstijl van [C] en [B] . [A] betwist dat hij, zoals door Tjongerschans is aangevoerd, in oude patronen is teruggevallen en dat de samenwerking moeizaam verloopt. Tjongerschans heeft kennelijk geen aanleiding gezien om de gestelde terugval te bespreken, nu de aangekondigde evaluatie van 11 maart 2015 geen doorgang heeft gevonden. De door Tjongerschans overgelegde gespreksverslagen ondersteunen volgens [A] niet de stelling van Tjongerschans dat zij geen vat krijgt op de werkwijze, plannen en voortgang van het werk van [A] en dat [A] de door [B] opgestelde planning niet accepteert en in onvoldoende mate uitvoert. Op 15 juni 2015 werd [A] ineens geconfronteerd met de wens van Tjongerschans om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Dat kwam voor [A] als een volslagen verrassing. De samenwerking met [B] gaat echter - ook nu, terwijl deze procedure loopt - gewoon door en de onderwijl aan [A] opgedragen werkzaamheden strekken zich uit tot het najaar van 2015.
5.5.2.
Naast de betwisting van de primaire grondslag betwist [A] voorts dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Indien Tjongerschans, zoals zij stelt, geen vertrouwen heeft in [A] , dan zou dit thema onderwerp van mediation kunnen zijn.
5.5.3.
Voorts is niet gebleken dat Tjongerschans de herplaatsingsmogelijkheden in voldoende mate heeft onderzocht, aldus [A] . Tjongerschans maakt deel uit van een samenwerkingsverband met het MCL. Tjongerschans heeft geen enkel onderzoek uitgevoerd naar een mogelijke herplaatsing in een passende functie binnen het MCL.
5.6.
Ten aanzien van de primaire door Tjongerschans aangevoerde grond voor ontbinding overweegt de kantonrechter als volgt. Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door Tjongerschans naar voren gebrachte feiten en omstandigheden geen redelijke grond op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel d. BW. Voormeld artikel bepaalt immers dat de redelijke grond gelegen is in de ongeschiktheid van de werknemer tot het verrichten van de bedongen arbeid waarbij de werkgever de werknemer in voldoende mate in de gelegenheid moet hebben gesteld zijn functioneren te verbeteren. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarvan onvoldoende sprake. Vast staat dat in verband met de herinrichting van de dienst [naam afdeling 1] tussen Tjongerschans en [A] gesprekken hebben plaatsgevonden over de positionering van [A] binnen het team van [naam afdeling 2] en de aansturing van [A] door [B] als hoofd [naam afdeling 2] . Tussen partijen zijn ook na de invoering van de structuurverandering daarover de nodige gesprekken gevoerd, hetgeen uiteindelijk heeft geresulteerd in het eind 2014 op instigatie van Tjongerschans in gang gezette coachingstraject. In februari 2015 is door de coach [D] geconstateerd, zo blijkt uit de door hem verzonden e-mail van 16 februari 2015, dat de coaching voorshands als afgerond kon worden beschouwd, dat de samenwerking was verbeterd en dat [A] opener was geworden en meer met zijn collega's deelde. Uit niets blijkt dat Tjongerschans de constateringen van [D] op dat moment niet deelde. Daarmee staat vast dat na de coaching sprake was van een duidelijke verbetering in het functioneren van [A] . Tjongerschans stelt weliswaar dat [A] vervolgens weer terug is gevallen in zijn oude solitaire gedrag, doch een deugdelijke onderbouwing daarvan ontbreekt naar het oordeel van de kantonrechter. De kantonrechter merkt daarbij op dat het op de weg van Tjongerschans had gelegen om ervoor te zorgen dat er - zoals was afgesproken - op 11 maart 2015 of, als dat tijdstip achteraf gezien ongelegen kwam, op enig kort daarna gelegen moment, een evaluatie zou plaatsvinden met [D] . Tjongerschans heeft ter zitting weliswaar aangevoerd dat [C] en [B] op 11 maart 2015 klaar zaten, maar dat [D] niet verscheen - hetgeen door [A] overigens gemotiveerd is betwist - maar dit ontsloeg Tjongerschans niet van de verplichting om na dit niet verschijnen nadere actie te ondernemen. Dit klemt temeer nu Tjongerschans kennelijk van oordeel was dat er sprake was van een terugval in het functioneren van [A] . Tjongerschans heeft echter nagelaten om bij [D] na te gaan waarom hij niet was verschenen en/of om een nieuwe afspraak met [D] te maken. Ook de door Tjongerschans gestelde terugval in zijn solitaire gedrag, de stelling van Tjongerschans dat zij geen vat kreeg op de werkwijze, planning en voortgang van het werk van [A] en de stelling dat [A] de door [B] opgestelde planning niet accepteerde en in onvoldoende mate uitvoerde, heeft Tjongerschans naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. Tjongerschans heeft weliswaar verwezen naar de door haar als productie 17 overgelegde gespreksverslagen, maar zonder nadere onderbouwing - die ontbreekt - is daar niet uit af te leiden dat [A] onvoldoende functioneerde alsmede dat Tjongerschans [A] daar in voldoende duidelijke bewoordingen op heeft aangesproken, zodanig dat voor [A] kenbaar was dat Tjongerschans van oordeel was dat sprake was van een terugval. Evenmin is gebleken dat Tjongerschans vervolgens heeft getracht de door haar gestelde terugval in het disfunctioneren te verbeteren, bijvoorbeeld door het wederom inschakelen van [D] . Dat zulks zinloos zou zijn omdat dit toch niet zou leiden tot een structurele verbetering, zoals door Tjongerschans gesteld, volgt niet uit hetgeen Tjongerschans heeft aangevoerd en evenmin uit de overige omstandigheden.
5.7.
Subsidiair stelt Tjongerschans dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van Tjongerschans in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst voort te laten voortduren. De kantonrechter is van oordeel dat ook deze grond het verzoek niet kan dragen nu Tjongerschans onvoldoende gemotiveerd onderbouwd heeft dat er sprake is van zodanige verstoring dat herstel van de relatie niet mogelijk is. In de eerste plaats heeft Tjongerschans niet aangegeven tussen welke personen er sprake is van zodanig verstoorde arbeidsverhouding. Daarnaast heeft Tjongerschans meermalen het verzoek van [A] om mediation van de hand gewezen met het argument dat er sprake was van een wijziging in de organisatie, waaraan [A] zich diende te conformeren. Wanneer Tjongerschans thans stelt dat - los daarvan - de arbeidsverhouding tussen partijen zodanig verstoord is, dat voorzetting van de arbeidsovereenkomst niet van haar gevergd kan worden, dan had het naar het oordeel van de kantonrechter in de rede gelegen dat Tjongerschans daarover met [A] - al dan niet in de vorm van mediation - in gesprek ging. Ook zulks heeft Tjongerschans echter nagelaten. Voorts is door [A] onbetwist gesteld dat hij nog steeds actief bezig is met zijn werkzaamheden voor Tjongerschans binnen de afdeling [naam afdeling 2] .
5.8.
Naast het ontbreken van een redelijke grond voor het beëindigen van de
arbeidsovereenkomst heeft Tjongerschans voorts naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gemotiveerd onderbouwd dat herplaatsing van [A] - overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 van de Ontslagregeling - binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Hetgeen Tjongerschans daartoe heeft aangevoerd is naar het oordeel van de kantonrechter, gelet op het toetsingskader van artikel 7:669 BW, te summier. Tjongerschans heeft opgesomd voor welke functies [A] niet in aanmerking zou komen, maar van een concreet onderzoek naar herplaatsingsmogelijkheden binnen haar organisatie, danwel, zoals door [A] aangevoerd bij het MCL, is niet althans onvoldoende gebleken.
5.9.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van Tjongerschans zal afwijzen zodat de arbeidsovereenkomst niet zal worden ontbonden.
5.10.
De proceskosten komen, als de partij die in het ongelijk wordt gesteld, voor rekening van Tjongerschans. De proceskosten tot op heden aan de zijde van [A] worden vastgesteld op € 600,- wegens salaris gemachtigde.
in de zaak van het voorwaardelijk tegenverzoek
5.11.
Het door [A] ingediende voorwaardelijke tegenverzoek behoeft - nu niet aan de daaraan verbonden voorwaarde is voldaan - geen nadere bespreking.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de door Tjongerschans verzochte ontbinding af;
6.2.
veroordeelt Tjongerschans in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [A] vastgesteld op € 600,-.
Aldus gegeven te Leeuwarden en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2015 door mr. E.T.M. Zwart-Sneek, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
471