2.4een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2014.10.30.092, d.d. 4 november 2014 opgemaakt door K.S. Kruseman, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn/haar verklaring:
Op 29 oktober 2014 werd op het NFI ontvangen een bloedblok. Het buisje bestemd voor analyse was voorzien van het SIN [nummer] . Het resultaat van de analyse bedroeg, na aftrek van de wettelijk voorgeschreven correctie, 1,41 milligram alcohol per milliliter bloed.
3. een ambtsedig proces-verbaal verkeersongevalsanalyse, nummer 26.10.14.0530.2229, d.d. 7 januari 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisanten, dan wel één van hen:
Op zondag 26 oktober 2014, omstreeks 5:30 uur, hebben wij ter plaatse een onderzoek ingesteld naar de toedracht van het verkeersongeval. Bij dat ongeval was betrokken een Volvo 66, voorzien van het kenteken [kenteken] . Dit betrof een personenauto (verder Volvo genoemd). Het ongeval had eerder die ochtend, omstreeks 04:38 uur, plaatsgevonden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [weg] , gelegen buiten de bebouwde kom onder [pleegplaats] in de gemeente Opsterland. De bestuurder van de Volvo had met zijn voertuig over genoemde weg gereden in de richting van de provinciale weg de N381 ( [pleegplaats] ). In een bocht naar links was de Volvo in de rechter berm terecht gekomen. Vervolgens was de Volvo in de bosschages terecht gekomen en tegen een boom gebotst.
Conclusie: Het ongeval is te wijten geweest aan bestuurdersafhankelijke factoren van de bestuurder van de Volvo. Hij kwam met zijn voertuig in bedoelde bocht naar links in de rechterberm terecht, waarna hij de controle over zijn voertuig heeft verloren. Het betrokken voertuig verkeerde, voor zover kon worden vastgesteld, rijtechnisch in voldoende staat van onderhoud en vertoonde geen gebreken of afwijkingen welke van invloed waren of konden zijn geweest op het ontstaan van het ongeval.
4. een verslag betreffende een niet natuurlijke dood, betreffende [slachtoffer] , d.d. 26 oktober 2014 opgemaakt door [arts] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn/haar verklaring:
Ondergetekende verklaart het lijk persoonlijk te hebben geschouwd. Ondergetekende verklaart er niet van overtuigd te zijn dat de dood ten gevolge van een natuurlijke oorzaak is ingetreden. Onderzoeksbevindingen: Alle letsels zijn vooral aan de rechterzijde lichaamshelft gelokaliseerd. Op rechter arm, knie, borstkas en gezicht schaafverwondingen. Op aangezicht enkele scheurverwonding op re kaak en rechteroor. Fractuur rechterkaak. Re sleutelbeen fractuur. Snijwond in de hals rechts tgv de gordel. Conclusie: niet natuurlijk overleden tgv acceleratie/deceleratie trauma.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. primair ten laste gelegde, omdat geen sprake is van aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW 1994). Daartoe is aangevoerd dat de enkele vaststelling van alcoholgebruik doorgaans onvoldoende is voor het oordeel dat sprake is van aanmerkelijke schuld. In dit geval zijn er ook geen andere omstandigheden vastgesteld die maken dat daarvan toch sprake is. Doordat uit het dossier weinig volgt over de toedracht van het ongeval kan niet worden vastgesteld dat verdachte te weinig voorzorgsmaatregelen heeft genomen, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt naar aanleiding van dit verweer het volgende.
Het is vaste rechtspraak dat het bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de WVW 1994 aankomt op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij geldt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Uit de bovenstaande bewijsmiddelen blijkt dat verdachte de auto heeft bestuurd, terwijl het alcoholgehalte van zijn bloed 1,4 milligram alcohol per milliliter bloed bedroeg. Dit terwijl voor verdachte als beginnend bestuurder gold dat zijn bloedalcoholgehalte maximaal 0,2 milligram alcohol per milliliter bloed mocht zijn. Daarnaast blijkt uit de bovenstaande bewijsmiddelen dat verdachte met de auto in de rechterberm terecht is gekomen en de controle over zijn voertuig heeft verloren en dat de conclusie van de verkeersongevalsanalyse luidt dat het ongeval te wijten is geweest aan bestuurdersafhankelijke factoren van de bestuurder van de auto.
Hoewel het gebruik van alcoholhoudende drank voorafgaand aan het besturen van een motorrijtuig op zich doorgaans onvoldoende is voor het oordeel dat sprake is van schuld in de zin van art. 6 WVW 1994, is dit wel een omstandigheid die kan bijdragen aan dat oordeel.
De combinatie van de omstandigheid dat verdachte de auto heeft bestuurd met een bloedalcoholgehalte dat zeven maal zo hoog was als het toegestane gehalte met de omstandigheden dat verdachte van de weg is geraakt en de controle over de auto heeft verloren, terwijl niet is gebleken dat dit is veroorzaakt door buiten de bestuurder van de auto gelegen factoren, brengt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte schuld heeft aan het dodelijke verkeersongeval als bedoeld in artikel 6 van de WVW 1994.