ECLI:NL:RBNNE:2015:452

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
5 februari 2015
Zaaknummer
18.740055-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering, oplichting, diefstal en mishandeling door een minderjarige

De rechtbank Noord-Nederland heeft op 27 januari 2015 een zeventienjarige jongen veroordeeld voor verduistering, oplichting, diefstallen en mishandeling van zijn moeder. De jongen heeft zich driemaal voorgedaan als klant bij autohandelaren, waarbij hij proefritten maakte met verschillende auto's, deze niet terugbracht en in sommige gevallen kentekenplaten van andere voertuigen stal om zijn sporen te verdoezelen. De rechtbank oordeelde dat de jongen een jeugddetentie van 360 dagen kreeg opgelegd, waarvan 210 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringscontact en deelname aan een traject voor jongeren met gedragsproblemen. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en psychologische toestand. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een aantal tenlastegelegde feiten, maar achtte de overige feiten bewezen, waaronder oplichting en mishandeling. De rechtbank benadrukte de zorgwekkende ontwikkeling van de verdachte en de noodzaak van begeleiding en toezicht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/740055-14
ter berechting gevoegde parketnummers 18/203609-14, 18/740057-14 en 18/202282-14
ad informandum gevoegde parketnummers 18/740055-14 en 18/203609-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 27 januari 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te Smallingerland,
thans gedetineerd in [verblijfplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 januari 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C. Niens, advocaat te Joure.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.A. van der Vliet.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 september 2014 te en in de gemeente Heerenveen met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (een medewerker van) [naam garagebedrijf] heeft bewogen tot de afgifte van een auto (BMW 530d), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich tegenover die (medewerker van die )
[naam garagebedrijf] heeft voorgedaan als bonafide koper van een auto en dat hij verdachte eerst een proefrit wilde maken waardoor die (medewerker van die) [naam garagebedrijf] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 27 september 2014 tot en met 10 oktober 2014, in Nederland, althans in Europa, opzettelijk een auto (merk BMW), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam garagebedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) auto verdachte van/bij die [naam garagebedrijf] mee had gekregen voor het maken van een proefrit en aldus, in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2. ( ter berechting gevoegd parketnummer 18/203609-14)
hij op of omstreeks 21 juli 2014 te en in de gemeente Almelo tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (een medewerker van) [naam autobedrijf] heeft bewogen tot de afgifte van een auto (merk BMW 520 1 Executive), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met voren omschreven oogmerk -zakelijk weergegeven- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich tegenover die medewerker) van die) [naam autobedrijf], heeft/hebben voorgedaan als bonafide kopers van die auto en dat hij verdachte en/of zijn mededader een proefrit wilde maken waardoor die (medewerker van die) [naam autobedrijf] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 21 juli 2014 tot en met 5 augustus 2014, in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een auto (merk BMW), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam autobedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) auto verdachte en/of zijn mededader(s) van/bij dat Autobedrijf had(den) mee gekregen voor het maken van een proefrit en aldus, in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3. ( ter berechting gevoegd parketnummer 18/740057-14)
hij op of omstreeks 29 augustus 2014 te en in de gemeente Dronten met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (een medewerker van) [naam autobedrijf 2] heeft bewogen tot de afgifte van een auto (merk Audi A6), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met
voren omschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich tegenover die (medewerker van die) [naam autobedrijf 2] heeft voorgedaan als bonafide koper van een auto en dat hij verdachte eerst een proefrit wilde maken, waardoor die (medewerker van die) [naam autobedrijf 2], werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 29 augustus 2014 tot en met 14 september 2014, in Nederland opzettelijk een auto (merk Audi), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam autobedrijf 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte van/bij dat autobedrijf had mee gekregen voor het maken van een proefrit en aldus, in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
4.
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 27 september 2014 tot en met 19 oktober 2014, te [pleegplaats(en)], althans in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid motorbrandstof, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffers]
, althans aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
5. ( ter berechting gevoegd parketnummer 18/202282-14)
hij op of omstreeks 19 juni 2014 te [pleegplaats], gemeente Smallingerland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1], heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt, waardoor [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- vrijspraak van het onder 1. primair ten laste gelegde;
- veroordeling voor het onder 1. subsidiair, 2. primair, 3. primair, 4. en 5. ten laste gelegde;
- oplegging van een jeugddetentie voor de duur van 360 dagen waarvan 210 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met aftrek van het voorarrest;
- oplegging van de bijzondere voorwaarden van toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering en de eerste zes maanden van de proeftijd het volgen van het traject Individuele Trajectbegeleiding (ITB) Harde Kerntraject ondersteund met elektronisch toezicht;
- toewijzing van de vordering van de [benadeelde partij 1] tot een bedrag van
€ 4.201,82, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor voornoemd bedrag;
- afwijzing van de vordering van de [benadeelde partij 1] met betrekking tot de overig gevorderde schade;
- toewijzing van de vordering van de [benadeelde partij 2] tot een bedrag van
€ 1.379,29, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor voornoemd bedrag;
- niet-ontvankelijk verklaring van de [benadeelde partij 2] met betrekking tot de overig gevorderde schade;
- toewijzing van de vordering van de [benadeelde partij 3] tot een bedrag van
€ 916,24, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor voornoemd bedrag;
- niet-ontvankelijk verklaring van de [benadeelde partij 3] met betrekking tot de overig gevorderde schade.

Beoordeling van het bewijs

Onder 1. primair, 2. primair en 3. primair is oplichting ten laste gelegd. Voor een bewezenverklaring van oplichting is van belang dat het oplichtingsmiddel heeft geleid tot afgifte van het goed.
Uit de hieronder genoemde bewijsmiddelen blijkt dat de slachtoffers werden bewogen tot afgifte van de auto's voor het maken van een proefrit, omdat verdachte zich voordeed als een koper. Echter de enkele omstandigheid dat verdachte zich in strijd met de waarheid heeft voorgedaan als koper van de auto's levert, volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, niet het aannemen van een valse hoedanigheid van bonafide koper op. Zodra zich echter bijkomende omstandigheden voordoen ligt dit anders.
De rechtbank is van oordeel dat bij het onder 1. ten laste gelegde feit geen sprake was van bijkomende omstandigheden. Verdachte heeft zijn eigen identiteitsbewijs gekopieerd en dit kopie aan de verkoper overhandigd. Uit dit identiteitsbewijs bleek dat verdachte minderjarig was. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het onder 1. primair ten laste gelegde, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een oplichtingsmiddel.
Bij het onder 2. ten laste gelegde feit hebben verdachte en zijn medeverdachte gebruik gemaakt van een vals rijbewijs en hebben ze een valse naam, een vals adres en een vals telefoonnummer opgegeven. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden voldoende zijn voor het aannemen van de valse hoedanigheid van bonafide koper.
Bij het onder 3. ten laste gelegde heeft verdachte gebruik gemaakt van een kopie van een vals rijbewijs en een valse naam. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden voldoende zijn voor het aannemen van de valse hoedanigheid van bonafide koper.
De rechtbank past bij de beoordeling van het ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
De rechtbank past met betrekking tot de onder 1. subsidiair, 2. primair, 3. primair, 4. en 5. ten laste gelegde feiten de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 januari 2015;
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL0200-2014106928-1, d.d. 27 september 2014, inhoudende de verklaring van [aangever 1];
3. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL05OH-2014074326-1, d.d. 21 juli 2014, inhoudende de verklaring van [aangever 2];
4. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL0900-201439389-1, d.d. 29 augustus 2014, inhoudende de verklaring van [aangever 3];
5. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL0200-2014112615-1, d.d. 11 oktober 2014, inhoudende de verklaring van [aangever 4];
6. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL0200-2014112930-1, d.d. 12 oktober 2014, inhoudende de verklaring van [aangever 5];
7. een ander geschrift, te weten een formulier "aangifte tanken zonder te betalen", opgemaakt door [persoon 1] op 2 oktober 2014;
8. een ander geschrift, te weten een formulier "aangifte tanken zonder te betalen", opgemaakt door [persoon 2] op 6 oktober 2014;
9. een ander geschrift, te weten een formulier "aangifte tanken zonder te betalen", opgemaakt door [persoon 3] op 7 oktober 2014;
10. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL02CD-2014065393-1, d.d. 19 juni 2014, inhoudende de verklaring van [aangever 6];
11. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL02CD-2014065393-10, d.d. 20 juni 2014, inhoudende de verklaring van verdachte.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. subsidiair, 2. primair, 3. primair, 4. en 5. ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij in de periode van 27 september 2014 tot en met 10 oktober 2014 in Nederland, opzettelijk een auto van het merk BMW, toebehorende aan [naam garagebedrijf], welke auto verdachte bij die [naam garagebedrijf] mee had gekregen voor het maken van een proefrit en aldus anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2. primair (ter berechting gevoegd parketnummer 18/203609-14)
hij op 21 juli 2014 in de gemeente Almelo, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid, een medewerker van [naam autobedrijf] heeft bewogen tot de afgifte van een auto van het merk/type BMW 520 1 Executive, hebbende verdachte en zijn mededader met voren omschreven oogmerk -zakelijk weergegeven- valselijk en in strijd met de waarheid zich tegenover die medewerker van dat [naam autobedrijf], voorgedaan als bonafide kopers van die auto en aangegeven dat hij verdachte en zijn mededader een proefrit wilden maken, waardoor die medewerker van [naam autobedrijf] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
3. primair (ter berechting gevoegd parketnummer 18/740057-14)
hij op 29 augustus 2014 in de gemeente Dronten, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid een medewerker van [naam autobedrijf 2] heeft bewogen tot de afgifte van een auto van het merk/type Audi A6, hebbende verdachte met voren omschreven oogmerk -zakelijk weergegeven- valselijk en in strijd met de waarheid zich tegenover die medewerker van [naam autobedrijf 2] voorgedaan als bonafide koper van een auto en aangegeven dat hij verdachte eerst een proefrit wilde maken, waardoor die medewerker van [naam autobedrijf 2], werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
4.
hij op verschillende tijdstippen, gelegen in de periode van 27 september 2014 tot en met 10 oktober 2014, in Nederland, telkens, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid motorbrandstof, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte;
5. ( ter berechting gevoegd parketnummer 18/202282-14)
hij op 19 juni 2014 te [pleegplaats], gemeente Smallingerland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1], heeft gestompt en geschopt, waardoor [slachtoffer 1] pijn heeft ondervonden.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair verduistering;
2. primair medeplegen van oplichting;
3. primair oplichting;
4. diefstal, meermalen gepleegd;
5. mishandeling, begaan tegen zijn moeder.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het trajectconsult opgemaakt door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie van 29 oktober 2014, de psychologische rapportage opgemaakt door drs. J. Hardoar van 7 januari 2015 en de adviesrapportages opgemaakt door de Raad voor de Kinderbescherming van 10 oktober 2014 en 12 januari 2015, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering, oplichtingen, diefstallen en mishandeling van zijn moeder. Verdachte is een zeventienjarige jongen zonder rijbewijs. Hij is tot driemaal toe naar een autohandelaar gegaan en heeft zich voorgedaan als klant. Vervolgens mocht hij proefritten maken met de auto's. Verdachte heeft de auto's niet teruggebracht en dit was ook niet zijn intentie. Aanvankelijk gebruikte hij de auto voornamelijk voor dagelijks gebruik, maar bij de laatste keer gebruikte hij de auto voor een soort van vakantie om naar Duitsland, Frankrijk en België te rijden en om in de auto te slapen. Ondertussen stal hij kentekenplaten van andere auto's en plaatste hij deze kentekenplaten op de auto, zodat hij lastig op te sporen was. Tevens tankte verdachte met de auto's zonder voor de brandstof te betalen.
De rechtbank ziet een duidelijke opbouw in de strafbare feiten waarbij verdachte steeds brutaler en berekender werd. Het plegen van de strafbare feiten werd uiteindelijk gestopt doordat verdachte in voorlopige hechtenis werd gesteld. De rechtbank acht dit zeer zorgelijk.
Verdachte woonde tot half juni 2014 bij zijn moeder en vertoonde erg opvliegend en agressief gedrag in haar richting. Dit heeft geleid tot de mishandeling van moeder.
Verdachte heeft met zijn strafbare gedrag veel schade veroorzaakt. De autohandelaren waren niet alleen hun (dure) auto's kwijt, maar ook schaadt het gedrag van verdachte het vertrouwen in het handelsverkeer. Autohandelaren moeten er op kunnen vertrouwen dat de auto na een proefrit wordt teruggebracht, omdat dit voor hen de enige manier is om een auto te kunnen verkopen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij enkel voor zijn eigen plezier om in een (dure) auto te rijden niet stil heeft gestaan bij de schade die zijn gedrag veroorzaakte.
De rechtbank houdt rekening met de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten, zoals deze op de dagvaarding zijn vermeld en welke hiermee zijn afgedaan.
Tevens houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Uit het psychologisch onderzoek blijkt dat er bij verdachte sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, die mede van invloed is geweest op het plegen van de strafbare feiten. Er is bij verdachte sprake van een materialistische instelling, beperkte frustratietolerantie, geringe impulscontrole en gebrek aan empathie en inlevingsvermogen waardoor hij komt tot het plegen van de strafbare feiten en waardoor er sprake is van gevaar op herhaling. De psycholoog adviseert, gelet op de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte, verdachte de strafbare feiten in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank onderschrijft de bevindingen van de psycholoog over de persoonlijkheid van verdachte. Nu echter uit het handelen en de verklaringen van verdachte kan worden afgeleid dat hij zich zeer bewust is geweest van het ontoelaatbare van zijn gedrag, is de rechtbank van oordeel dat de strafbare feiten hem niet verminderd, maar in licht verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Door de Raad voor de Kinderbescherming wordt geadviseerd jeugddetentie op te leggen waarvan een deel voorwaardelijk met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering in het kader van Toezicht & Begeleiding, waarvan de eerste zes maanden van de proeftijd ITB Harde Kern met elektronisch toezicht. Tevens adviseert de Raad voor de Kinderbescherming verdachte een werkstraf op te leggen, zodat verdachte vanaf het begin van het toezicht een dagbesteding heeft.
De rechtbank acht, gelet op de persoon van verdachte, de ernst van de strafbare feiten en de hierboven genoemde adviezen de straf en de bijzondere voorwaarden zoals gevorderd door de officier van justitie passend en geboden. De rechtbank ziet hiernaast geen ruimte voor het opleggen van een werkstraf en zal deze derhalve niet opleggen.

Benadeelde partijen

[naam garagebedrijf] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1. subsidiair ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Door de raadsvrouw is de vordering gemotiveerd betwist. Zij heeft onder meer gesteld dat er sprake is van eigen schuld bij de benadeelde partij, omdat de auto aan een minderjarige is meegegeven zonder vooraf zijn identiteitsgegevens te controleren. De rechtbank is van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en mede gelet op hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd is de rechtbank van oordeel dat zij over onvoldoende informatie beschikt om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. De rechtbank zal echter niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van die schade alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[aangever 2] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2. primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Door de raadsvrouw is de vordering, met uitzondering van de brandstofkosten van € 52,29 en de kosten van de kentekenplaat van € 29,50, gemotiveerd betwist. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij de schade met betrekking tot de waardevermindering van het voertuig, de schade aan het voertuig en de kosten van het adviesbureau onvoldoende heeft onderbouwd en nu deze schade wordt betwist beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. De rechtbank zal echter niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van die schade alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard voor dit deel van de vordering. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade met betrekking tot het ophalen van de auto en de kentekenplaat voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2014, die in zoverre niet door verdachte en diens raadsvrouw is weersproken, derhalve gegrond en voor hoofdelijke toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
[aangever 3] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 3. primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Door de raadsvrouw is de vordering, met uitzondering van de brandstofkosten van € 52,24 en de kosten van de kentekenplaat tot een bedrag van € 64,--, gemotiveerd betwist.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks schade is toegebracht, doordat de verkoopprijs van het voertuig (door de schade aan het voertuig veroorzaakt door verdachte) lager is geworden. De rechtbank zal deze schade in redelijkheid en billijkheid vaststellen op € 500,--.
De rechtbank acht de vordering met betrekking tot de hiervoor genoemde brandstofkosten, kosten kentekenplaat tot een bedrag van € 64,-- en de waardevermindering, onvoldoende door verdachte en diens raadsvrouw weersproken en acht de vordering in zoverre gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
De benadeelde partij zal niet ontvankelijk worden verklaard voor het overige deel van de vordering. Deze schade wordt betwist en de rechtbank is van oordeel dat zij over onvoldoende informatie beschikt om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. De rechtbank zal ook niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van die schade alsnog te doen aantonen, omdat dit zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 300, 304, 310, 321 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. subsidiair, 2. primair, 3. primair, 4. en 5. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een jeugddetentie voor de duur van 360 dagen.
Bepaalt, dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 210 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
a. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
b. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
c. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
a. dat de veroordeelde zich binnen vijf dagen volgend op zijn ontslagdatum uit detentie meldt bij Regiecentrum Bescherming en Veiligheid op het adres Tesselschadestraat 2 in Leeuwarden en zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens voornoemde instelling;
b. dat de veroordeelde gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit het traject Individuele Trajectbegeleiding (ITB) Harde Kern, aangeboden door de hiervoor genoemde instelling, waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden.
Draagt Regiecentrum Bescherming en Veiligheid, als gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde jeugddetentie.

Benadeelde partijen

Bepaalt dat de vordering van de [benadeelde partij 1] niet ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Wijst de vordering van de [benadeelde partij 2] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 565,79 (zegge: vijfhonderdvijfenzestig euro en negenenzeventig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2014, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van [benadeelde partij 2]
, te betalen een bedrag van € 565,79 (zegge: vijfhonderdvijfenzestig euro en negenenzeventig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2014, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van elf dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 2], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de [benadeelde partij 3] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 616,24 (zegge: zeshonderd zestien euro en vierentwintig eurocent).
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van [benadeelde partij 3], te betalen een bedrag van € 616,24 (zegge: zeshonderd zestien euro en vierentwintig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van twaalf dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 3], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. I.M. Dölle en mr. J.Y.B. Jansen, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 januari 2015. Mr. Dölle en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Brinksma
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Jansen
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
locatie Leeuwarden,