In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, op 15 september 2015 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat was ingediend door [verzoekster 1], de wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Het verzoek strekte tot het opheffen van de BEM-clausule die rustte op de spaarrekeningen van de minderjarigen. Dit verzoek werd ingediend naar aanleiding van een bijstandsverlening door de Gemeente Vlagtwedde, die aan verzoekster de verplichting oplegde om de kantonrechter te verzoeken om de BEM-clausule op te heffen binnen een termijn van drie maanden. De gemeente stelde dat het vermogen van de minderjarigen, op grond van de Participatiewet, tot de middelen van het gezin wordt gerekend, mits daarover redelijkerwijs kan worden beschikt.
Verzoekster was van mening dat de BEM-clausule moest worden gehandhaafd, omdat de erfenis van hun vader een belangrijke herinnering voor de kinderen vertegenwoordigde. De kantonrechter heeft in zijn overwegingen verwezen naar artikel 1:392 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, dat een onderhoudsverplichting van kinderen ten opzichte van hun ouders vastlegt, en heeft zich aangesloten bij een eerdere uitspraak van de kantonrechter te Zwolle. De kantonrechter concludeerde dat er geen juridische vaststelling was dat de minderjarige onderhoudsplichtig was ten opzichte van haar moeder, en dat er geen onherroepelijke beschikking was die de terugvordering van bijstand ten laste van het vermogen van de minderjarige rechtvaardigde.
Daarom heeft de kantonrechter het verzoek tot opheffing van de BEM-clausule afgewezen. Wel heeft hij vastgesteld dat verzoekster op basis van artikel 1:253l BW het vruchtgenot van het vermogen van de minderjarige heeft en de renteopbrengst van de rekening met BEM-clausule mag gebruiken voor noodzakelijke kosten van levensonderhoud. De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. J.C.G. Leijten.