ECLI:NL:RBNNE:2015:4728

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 september 2015
Publicatiedatum
11 oktober 2015
Zaaknummer
18.830170-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot afpersing, wederrechtelijke vrijheidsberoving en wapenbezit

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 september 2015 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot afpersing, wederrechtelijke vrijheidsberoving, en het voorhanden hebben van een verboden vuurwapen en hennepplanten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden. De feiten vonden plaats op 29 mei 2015 in Delfzijl, waar de verdachte samen met een medeverdachte een slachtoffer onder bedreiging van een vuurwapen heeft vastgehouden in zijn woning. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte, waarbij het slachtoffer werd gedwongen om een schuld te betalen. De rechtbank achtte de verklaringen van het slachtoffer en de bewijsmiddelen overtuigend genoeg om de verdachte schuldig te verklaren voor de poging tot afpersing en de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan het aanwezig hebben van 107 hennepplanten en een semi-automatisch vuurwapen met munitie. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de onacceptabele manier waarop de verdachte en zijn medeverdachte het recht in eigen hand namen. De rechtbank weegt de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte mee in de strafoplegging, maar concludeert dat een gevangenisstraf noodzakelijk is om de ernst van de gepleegde feiten recht te doen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/830170-15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
17 september 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [verblijfplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
3 september 2015.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.J.A. van Leuveren, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. C.V. van Overbeeke.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 mei 2015, in de gemeente Delfzijl, ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een)
ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met
geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geld(bedrag), in elk
geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s),
- ( meermalen) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
op het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] , althans op die [slachtoffer] heeft/hebben
gericht (gehouden), althans aan die [slachtoffer] heeft/hebben getoond en/of
- ( meermalen) (daarbij/vervolgens) dreigend heeft/hebben gezegd "je gaat nu
dat geld ophalen" en/of "als je wegrent schiet ik het hele magazijn op jou
leeg" en/of "schiet [slachtoffer] maar in het been", althans (telkens) woorden van
gelijke dreigende aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 29 mei 2015, in de gemeente Delfzijl,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend
- ( meermalen) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
op het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] , althans op die [slachtoffer] gericht
(gehouden), althans aan die [slachtoffer] getoond en/of
- ( meermalen) (daarbij/vervolgens) dreigend gezegd "je gaat nu dat geld
ophalen" en/of "als je wegrent schiet ik het hele magazijn op jou leeg" en/of
"schiet [slachtoffer] maar in het been", althans (telkens) woorden van gelijke
dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 29 mei 2015, in de gemeente Delfzijl, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
[slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd
heeft gehouden, immers heeft hij verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer] tegen zijn wil (onder bedreiging van een vuurwapen) in een
woning (aan [adres] ) gehouden en/of (daaraan voorafgaand/vervolgens)
de (voor)deur en/of een of meer andere deur(en) van die woning afgsloten,
tengevolge waarvan die [slachtoffer] die woning niet kon verlaten;
3.
hij op of omstreeks 1 juni 2015, in de gemeente Delfzijl, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk in een woning
gelegen aan [adres] , aanwezig heeft gehad ongeveer 107 hennepplanten,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 29 mei 2015, in de gemeente Delfzijl, een wapen van
categorie III, te weten semi automatisch kogelgeweer (merk Armi Jager), en/of
munitie van categorie III, te weten 1060 randvuur kogelpatronen (merk
Remington), voorhanden heeft gehad.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het voor de hand ligt dat het gegaan is zoals door aangever is verklaard en dat dus kan worden bewezen dat het wapen op aangever is gericht terwijl het voorzien was van een gevuld magazijn, ondanks de ontkenning van verdachte. Immers, [medeverdachte] was boos op aangever en wilde zijn schuld ingelost zien. Hij wilde hem intimideren en ging daarvoor een wapen halen. Het op die wijze proberen te innen van een schuld is maatschappelijk onbetamelijk en levert een poging tot afpersing op en in dit geval ook wederrechtelijke vrijheidsberoving. Verdachte is als medepleger daarvan aan te merken, omdat hij een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan deze feiten. Niet alleen was hij in de woning aanwezig op het moment dat [medeverdachte] aangever bedreigde, hij wist ook dat er een wapen van [medeverdachte] in zijn woning lag en dat [medeverdachte] een schuld bij aangever wilde innen. Hij heeft [medeverdachte] er niet van weerhouden het wapen te gaan halen en hem er niet toe bewogen het wapen weg te doen toen hij het tevoorschijn had gehaald. Verdachte was bij machte om in te grijpen, maar deed dat niet. Sterker nog, verdachte deed ook mee door de deur op slot te doen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van aangever als zeer onbetrouwbaar terzijde moet worden gesteld. Hij had immers veel cocaïne en alcohol tot zich genomen voorafgaand aan het vermeende incident. Ook de vader van aangever neemt zijn eigen zoon niet serieus en vertrouwt hem niet, zo blijkt uit diens verklaring. Zonder deze verklaring is er onvoldoende bewijs voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat het opzet, ook in voorwaardelijke zin, ontbreekt. Verdachte is niet degene die het initiatief heeft genomen en probeerde zelfs verdere escalatie te voorkomen. Aangever heeft de zaken aangedikt in zijn verklaring. Van de zijde van verdachte is aangever niet bedreigd. Ook medeplegen kan niet worden bewezen.
De raadsman heeft voorts betoogd dat het onder 3 en 4 ten laste gelegde kan worden bewezen.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de inhoud van de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
Daarbij is ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts gebruikt met betrekking tot het feit of de feiten waarop het blijkens zijn inhoud in het bijzonder betrekking heeft.
FEITEN 1 en 2
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 2 juni 2015, opgenomen op p. 79 e.v. van dossier nummer 2015177697 d.d. 25 juni 2015, van Politie Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] :
Twee weken geleden had ik via Whatsapp contact met [medeverdachte] en toen heb ik hem verteld dat ik vrijdag 29 mei een schuld die ik bij hem had zou betalen. Ik sprak met hem af dat hij bij [verdachte] thuis zou komen. Omstreeks 17:00 of 18:00 uur was ik bij [slachtoffer] thuis aan [adres] . Tussen 21:00 uur en 21:15 uur kwam [medeverdachte] daar ook aan. Na een kwartiertje begon [medeverdachte] over de schuld die ik bij hem had en wanneer hij die honderd euro zou krijgen. Ik heb hem gezegd dat ik hem die honderd euro later die avond zou geven omdat ik mijn pinpas niet bij me had. [medeverdachte] nam daar geen genoegen mee en hij wilde dat ik op dat moment direct mijn pinpas zou ophalen. [medeverdachte] was het er niet mee eens en liep op een gegeven moment naar boven toe. Ik zat op dat moment op de bank. Ik wist dat boven een vuurwapen lag. Na een minuut kwam [medeverdachte] de kamer weer in lopen met die Kalasjnikov. Ik zag dat hij de patroonhouder in zijn vestzak had zitten met kogels. Ik zag dat [medeverdachte] weer plaats nam op de bank, tussen [verdachte] en mij in. Ik zag dat [medeverdachte] de patroonhouder in de Kalasjnikov deed. Ik hoorde dat [medeverdachte] tegen mij zei: "Je gaat nu dat geld ophalen". Ik voelde mij heel erg bedreigd en was er van overtuigd dat als ik iets verkeerds deed, hij zou schieten. [medeverdachte] bleef aandringen dat ik geld moest ophalen. Ik zag dat [verdachte] opstond en naar de voordeur liep en een insteekkozijnslot dichtdraaide en de voordeur dichtdraaide. De dreiging naar mij bleef. Zo hebben we wel een uur gezeten. [medeverdachte] heeft wel honderd keer gezegd dat ik geld op moest halen. Ik heb mij een uur lang bedreigd gevoeld en van mijn vrijheid beroofd. Ik wist dat ook de achterdeur was afgesloten, dus ik kon geen kant op.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 juni 2015, opgenomen op p. 133 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende:
Door mij, verbalisant, zijn de Whatsappgesprekken bekeken tussen verdachten [medeverdachte] en [verdachte] . Op vrijdag 29 mei 2015 vinden er Whatsappgesprekken plaats tussen verdachte [medeverdachte] en [verdachte] .
19:55 uur Als [slachtoffer] zo me geld niet heeft stop die AK in ze bek
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 2 juni 2015, opgenomen op p. 106 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte] :
Ik had vrijdag 29 mei afgesproken met [slachtoffer] dat hij me zou appen omdat hij een deel van het geld zou betalen. Ik vroeg aan [verdachte] of [slachtoffer] bij hem was. [slachtoffer] zei dat iemand bier aan het halen was met zijn pinpas. Als diegene terug was, zou hij mij betalen. Het duurde erg lang. Om 23:00 uur zei [slachtoffer] dat hij naar huis zou gaan en dat ik zaterdag wel geld zou krijgen. Ik zei dat hij nergens heen ging omdat ik mijn geld wilde. Toen heeft [verdachte] de deur op slot gedraaid zodat hij niet naar buiten kon en ben ik naar boven gegaan en heb een tas gepakt. [verdachte] heeft met de sleutel de voordeur op slot gedraaid, de achterdeur was al op slot. Ik pakte de AK van boven om [slachtoffer] te laten zien dat ik het meende. Ik ging tussen [slachtoffer] en [verdachte] in zitten. Ik legde het wapen op mijn schoot. Ik heb tegen [slachtoffer] gezegd: "Als je wegloopt, heb je een probleem." Ik wilde met het wapen dreigen en intimideren. Het wapen heeft de hele tijd op mijn schoot gelegen.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 1 juni 2015, opgenomen op p. 92 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte:
Ik had de deuren wel op slot gedaan zodat [slachtoffer] niet weg kon gaan. Ik wilde ook dat de schuld opgelost werd.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 2 juni 2015, opgenomen op p. 95 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte:
[slachtoffer] moest [medeverdachte] vrijdag 29 mei betalen. [medeverdachte] berichtte mij hierover. Ik vertelde dat [slachtoffer] bij mij was. [medeverdachte] kwam ook bij mij thuis, ik denk om 20:30 uur/21:00 uur. [medeverdachte] heeft [slachtoffer] wel anderhalf uur of twee uur de tijd gegeven om naar [plaats] te gaan om zijn pinpas op te halen. Toen liep [medeverdachte] naar boven en pakte dat ding. Voordat hij kwam stuurde [medeverdachte] al een berichtje 'als hij niet betaalt gaat hij de AK pijpen'. Met de AK bedoel ik de Kalasjnikov. [medeverdachte] kwam naar beneden met de Kalasjnikov en legde hem tussen [slachtoffer] en hem zelf in. Ik denk dat hij het wapen ophaalde om stoer te doen of te intimideren. [slachtoffer] zei pas dat hij weg moest toen [medeverdachte] om zijn geld vroeg. Hij is niet weggegaan omdat ik de voordeur op slot had gedraaid. [medeverdachte] heeft gezegd: "Je gaat wel betalen, anders ga je het wel zien."
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat op grond van bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte een poging tot afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving heeft medegepleegd. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte wist dat [medeverdachte] een schuld te vereffenen had met aangever. Dit zou op die bewuste vrijdagavond gebeuren. Aangever was die dag bij verdachte in huis en [medeverdachte] is toen ook naar zijn huis gekomen. Vooraf had [medeverdachte] al een bericht aan verdachte gestuurd dat er op duidde dat [medeverdachte] de schuld desnoods met behulp van het wapen dat [medeverdachte] bij [verdachte] in huis bewaarde zou innen. Verdachte wist ook dat dat wapen zich in zijn woning bevond; dat bewaarde hij immers op verzoek van [medeverdachte] in zijn woning. Toen al snel bleek dat aangever ook die avond niet van plan was zijn schuld te voldoen en aanstalten maakte om weg te gaan, is [medeverdachte] naar boven gelopen om het wapen op te halen. Hij heeft dat wapen toen gebruikt om zijn claim kracht bij te zetten en aangever te intimideren. Verdachte deed daarbij de deur op slot, omdat ook hij vond dat het conflict tussen [medeverdachte] en aangever opgelost moest worden. Verdachte heeft zich op geen enkel moment op enigerlei wijze gedistantieerd van de gedragingen van [medeverdachte] . Naar het oordeel van de rechtbank leidt bovenstaande tot de conclusie dat verdachte, zowel voorafgaand aan als tijdens het incident, een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Er was sprake van nauwe en bewuste samenwerking en uit de gedragingen van verdachte leidt de rechtbank ook het opzet af. Nu aangever zich gedurende enige tijd tegen zijn wil in een voor hem bedreigende situatie in de woning van verdachte bevond, levert dit niet alleen een poging tot afpersing, maar ook het iemand opzettelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden op.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat het wapen, met gevuld magazijn, op het hoofd van aangever is gericht en dat er dreigende uitingen zijn gedaan anders dan dat aan hem op dreigende toon werd gezegd dat hij het geld op moest halen. De rechtbank zal verdachte daarom van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
FEIT 3
De rechtbank past met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering.
De bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting afgelegd;
Een proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij, opgenomen op p. 138 e.v. van voornoemd dossier.
FEIT 4
De rechtbank past met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering.
De bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting afgelegd;
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juni 2015, opgenomen op p. 154 van voornoemd dossier;
Een proces-verbaal (onderzoek munitie) d.d. 23 juni 2015, opgenomen op p. 157 van voornoemd dossier;
Een proces-verbaal (onderzoek wapen met munitie) d.d. 23 juni 2015, opgenomen op p. 160 van voornoemd dossier.
Bewezenverklaring
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 29 mei 2015, in de gemeente Delfzijl, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om een
ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan die [slachtoffer] ,
een vuurwapen aan die [slachtoffer] heeft getoond en daarbij dreigend heeft gezegd "Je gaat nu
dat geld ophalen", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 29 mei 2015, in de gemeente Delfzijl, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd
heeft gehouden, immers heeft hij verdachte en/of zijn mededader die [slachtoffer] tegen zijn wil (onder bedreiging van een vuurwapen) in een woning (aan [adres] ) gehouden en
de voordeur van die woning afgesloten, tengevolge waarvan die [slachtoffer] die woning niet kon verlaten;
3.
hij op 1 juni 2015, in de gemeente Delfzijl, opzettelijk in een woning gelegen aan [adres] , aanwezig heeft gehad 107 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4.
hij op 29 mei 2015, in de gemeente Delfzijl, een wapen van categorie III, te weten een
semi-automatisch kogelgeweer (merk Armi Jager), en munitie van categorie III, te weten 1060 randvuur kogelpatronen (merk Remington), voorhanden heeft gehad.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

Strafbaarheid van de feiten

Het bewezen verklaarde levert op:
primair: poging tot afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen;
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie III.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarbij heeft de officier van justitie aangevoerd dat, hoewel de rol van verdachte bij de afpersing een kleinere was dan die van [medeverdachte] , hij wel een extra feit op zijn dagvaarding heeft staan, namelijk het aanwezig hebben van hennep. Daarom is voor beide verdachten een gevangenisstraf van gelijke duur op zijn plaats.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een straf die gelijk is aan het door verdachte reeds ondergane voorarrest. Er moet rekening worden gehouden met het feit dat verdachte al vrijwillig hulp heeft gezocht. Hij wil zijn gewone leven weer oppakken, zijn schulden afbetalen en zijn huis behouden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met zijn mededader het slachtoffer enige tijd vastgehouden in de woning van verdachte in aanwezigheid van een wapen om hem te dwingen een schuld te betalen. Het op deze wijze proberen een schuld te innen, waarbij verdachten het recht in eigen hand hebben genomen, is volstrekt onacceptabel en levert in dit geval twee ernstige strafbare feiten op. Het voorhanden hebben van het vuurwapen en de daarvoor geschikte munitie levert eveneens een ernstig feit op, omdat ongecontroleerd wapenbezit onaanvaardbare risico’s en gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich brengt. Voor dergelijke feiten komt slechts de oplegging van een gevangenisstraf in aanmerking. Tot slot had verdachte een hennepplantage in zijn woning aanwezig. Hennep kan voor de volksgezondheid schadelijke stoffen bevatten en is daarom door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst. Daarbij komt dat het telen van en de handel in hennep veelal gepaard gaat met allerhande criminaliteit.
De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om een gedeelte van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen. Dit is ook niet geadviseerd door de reclassering. Daarbij heeft de rechtbank in ogenschouw genomen dat de reclassering verdachte, in het kader van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, alsnog voorwaarden kan stellen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te noemen duur passend.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 47, 57, 282 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Smeets, voorzitter, mr. M. Haisma en
mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door mr. A.J. van Baren, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 september 2015.