ECLI:NL:RBNNE:2015:4729

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 september 2015
Publicatiedatum
11 oktober 2015
Zaaknummer
18.830169-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving met vuurwapen

Op 17 september 2015 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot afpersing en het opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De feiten vonden plaats op 29 mei 2015 in Delfzijl, waar de verdachte samen met een mededader het slachtoffer onder bedreiging van een vuurwapen in een woning vasthield om een schuld te innen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededader, en dat de bedreigende situatie gericht was op het dwingen van het slachtoffer tot betaling van een geldbedrag. De rechtbank achtte de poging tot afpersing en de wederrechtelijke vrijheidsberoving bewezen, maar sprak de verdachte vrij van enkele onderdelen van de tenlastelegging, omdat niet kon worden vastgesteld dat het wapen op het hoofd van het slachtoffer was gericht. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op aan de voorwaardelijke straf, waaronder deelname aan een behandeltraject en reclasseringstoezicht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/830169-15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
17 september 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
3 september 2015.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.W. van der Zee, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. C.V. van Overbeeke.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 mei 2015, in de gemeente Delfzijl, ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een)
ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met
geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geld(bedrag), in elk
geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s),
- ( meermalen) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
op het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] , althans op die [slachtoffer] heeft/hebben
gericht (gehouden), althans aan die [slachtoffer] heeft/hebben getoond en/of
- ( meermalen) (daarbij/vervolgens) dreigend heeft/hebben gezegd "je gaat nu
dat geld ophalen" en/of "als je wegrent schiet ik het hele magazijn op jou
leeg" en/of "schiet [slachtoffer] maar in het been", althans (telkens) woorden van
gelijke dreigende aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 29 mei 2015, in de gemeente Delfzijl,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend
- ( meermalen) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
op het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] , althans op die [slachtoffer] gericht
(gehouden), althans aan die [slachtoffer] getoond en/of
- ( meermalen) (daarbij/vervolgens) dreigend gezegd "je gaat nu dat geld
ophalen" en/of "als je wegrent schiet ik het hele magazijn op jou leeg" en/of
"schiet [slachtoffer] maar in het been", althans (telkens) woorden van gelijke
dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 29 mei 2015, in de gemeente Delfzijl, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
[slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd
heeft gehouden, immers heeft hij verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer] tegen zijn wil (onder bedreiging van een vuurwapen) in een
woning (aan [adres] ) gehouden en/of (daaraan voorafgaand/vervolgens)
de (voor)deur en/of een of meer andere deur(en) van die woning afgsloten,
tengevolge waarvan die [slachtoffer] die woning niet kon verlaten;
3.
hij op of omstreeks 29 mei 2015, in de gemeente Delfzijl, een wapen van
categorie III, te weten semi automatisch kogelgeweer (merk Armi Jager), en/of
munitie van categorie III, te weten 1060 randvuur kogelpatronen (merk
Remington), voorhanden heeft gehad.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het voor de hand ligt dat het gegaan is zoals door aangever is verklaard en dat dus kan worden bewezen dat het wapen op aangever is gericht terwijl het voorzien was van een gevuld magazijn, ondanks de ontkenning van verdachte. Immers, verdachte was boos op aangever en wilde zijn schuld ingelost zien. Hij wilde hem intimideren en ging daarvoor een wapen halen. Het op die wijze proberen te innen van een schuld is maatschappelijk onbetamelijk en levert een poging tot afpersing op en in dit geval ook wederrechtelijke vrijheidsberoving. Verdachte is als medepleger daarvan aan te merken, omdat hij een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan deze feiten. [verdachte] heeft het wapen tevoorschijn gehaald en bedreigende uitingen gedaan en weerhield [medeverdachte] er niet van de deur op slot te doen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat hoewel er een wapen aanwezig was en de deur op slot zat, dat niet direct maakt dat er sprake was van een bedreigende situatie en een poging tot afpersing. Aangever werd niet warm of koud van het wapen dat op de schoot van verdachte lag. Hij had de dag voorafgaand al de nodige cocaïne en alcohol tot zich genomen. Hij had zelfs nog een grote mond en kreeg nog een telefoon tot zijn beschikking. Zowel verdachte als zijn medeverdachte hebben wel verklaard dat er een wapen was, maar ook dat dat wapen niet was voorzien van een magazijn en dat het niet op het hoofd van aangever is gericht. De ten laste gelegde bewoordingen zijn ook niet gezegd, met uitzondering van het geld ophalen, maar dat is niet van bedreigende aard. Het zou goed kunnen dat aangever een en ander heeft aangedikt.
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot het onder 2 en 3 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de inhoud van de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
Daarbij is ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts gebruikt met betrekking tot het feit of de feiten waarop het blijkens zijn inhoud in het bijzonder betrekking heeft.
FEITEN 1 en 2
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 2 juni 2015, opgenomen op p. 79 e.v. van dossier nummer 2015177697 d.d. 25 juni 2015, van Politie Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] :
Twee weken geleden had ik via Whatsapp contact met [verdachte] en toen heb ik hem verteld dat ik vrijdag 29 mei een schuld die ik bij hem had zou betalen. Ik sprak met hem af dat hij bij [medeverdachte] thuis zou komen. Omstreeks 17:00 of 18:00 uur was ik bij [medeverdachte] thuis aan [adres] . Tussen 21:00 uur en 21:15 uur kwam [verdachte] daar ook aan. Na een kwartiertje begon [verdachte] over de schuld die ik bij hem had en wanneer hij die honderd euro zou krijgen. Ik heb hem gezegd dat ik hem die honderd euro later die avond zou geven omdat ik mijn pinpas niet bij me had. [verdachte] nam daar geen genoegen mee en hij wilde dat ik op dat moment direct mijn pinpas zou ophalen. [verdachte] was het er niet mee eens en liep op een gegeven moment naar boven toe. Ik zat op dat moment op de bank. Ik wist dat boven een vuurwapen lag. Na een minuut kwam [verdachte] de kamer weer in lopen met die Kalasjnikov. Ik zag dat hij de patroonhouder in zijn vestzak had zitten met kogels. Ik zag dat [verdachte] weer plaats nam op de bank, tussen [medeverdachte] en mij in. Ik zag dat [verdachte] de patroonhouder in de Kalasjnikov deed. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei: "Je gaat nu dat geld ophalen". Ik voelde mij heel erg bedreigd en was er van overtuigd dat als ik iets verkeerds deed, hij zou schieten. [verdachte] bleef aandringen dat ik geld moest ophalen. Ik zag dat [medeverdachte] opstond en naar de voordeur liep en een insteekkozijnslot dichtdraaide en de voordeur dichtdraaide. De dreiging naar mij bleef. Zo hebben we wel een uur gezeten. [verdachte] heeft wel honderd keer gezegd dat ik geld op moest halen. Ik heb mij een uur lang bedreigd gevoeld en van mijn vrijheid beroofd. Ik wist dat ook de achterdeur was afgesloten, dus ik kon geen kant op.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 juni 2015, opgenomen op p. 133 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende:
Door mij, verbalisant, zijn de Whatsappgesprekken bekeken tussen verdachten [verdachte] en [medeverdachte] . Op vrijdag 29 mei 2015 vinden er Whatsappgesprekken plaats tussen verdachte [verdachte] en [medeverdachte] .
19:55 uur Als [slachtoffer] zo me geld niet heeft stop die AK in ze bek
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 1 juni 2015, opgenomen op p. 92 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte] :
Ik had de deuren wel op slot gedaan zodat [slachtoffer] niet weg kon gaan. Ik wilde ook dat de schuld opgelost werd.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 2 juni 2015, opgenomen op p. 95 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte] :
[slachtoffer] moest [verdachte] vrijdag 29 mei betalen. [verdachte] berichtte mij hierover. Ik vertelde dat [slachtoffer] bij mij was. [verdachte] kwam ook bij mij thuis, ik denk om 20:30 uur/21:00 uur. [verdachte] heeft [slachtoffer] wel anderhalf uur of twee uur de tijd gegeven om naar [plaats] te gaan om zijn pinpas op te halen. Toen liep [verdachte] naar boven en pakte dat ding. Voordat hij kwam stuurde [verdachte] al een berichtje 'als hij niet betaalt gaat hij de AK pijpen'. Met de AK bedoel ik de Kalasjnikov. [verdachte] kwam naar beneden met de Kalasjnikov en legde hem tussen [slachtoffer] en hem zelf in. Ik denk dat hij het wapen ophaalde om stoer te doen of te intimideren. [slachtoffer] zei pas dat hij weg moest toen [verdachte] om zijn geld vroeg. Hij is niet weggegaan omdat ik de voordeur op slot had gedraaid. [verdachte] heeft gezegd: "Je gaat wel betalen, anders ga je het wel zien."
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 2 juni 2015, opgenomen op p. 106 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte:
Ik had vrijdag 29 mei afgesproken met [slachtoffer] dat hij me zou appen omdat hij een deel van het geld zou betalen. Ik vroeg aan [medeverdachte] of [slachtoffer] bij hem was. [slachtoffer] zei dat iemand bier aan het halen was met zijn pinpas. Als diegene terug was, zou hij mij betalen. Het duurde erg lang. Om 23:00 uur zei [slachtoffer] dat hij naar huis zou gaan en dat ik zaterdag wel geld zou krijgen. Ik zei dat hij nergens heen ging omdat ik mijn geld wilde. Toen heeft [medeverdachte] de deur op slot gedraaid zodat hij niet naar buiten kon en ben ik naar boven gegaan en heb een tas gepakt. [medeverdachte] heeft met de sleutel de voordeur op slot gedraaid, de achterdeur was al op slot. Ik pakte de AK van boven om [slachtoffer] te laten zien dat ik het meende. Ik ging tussen [slachtoffer] en [medeverdachte] in zitten. Ik legde het wapen op mijn schoot. Ik heb tegen [slachtoffer] gezegd: "Als je wegloopt, heb je een probleem." Ik wilde met het wapen dreigen en intimideren. Het wapen heeft de hele tijd op mijn schoot gelegen.
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat op grond van bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte een poging tot afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving heeft medegepleegd. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte had een schuld te vereffenen met aangever. Op de bewuste vrijdagavond zou aangever (een deel van) die schuld aan verdachte betalen. Aangever was die dag bij [medeverdachte] thuis. Verdachte is toen ook naar het huis van [medeverdachte] gekomen. Vooraf had verdachte al een bericht aan [medeverdachte] gestuurd dat er op duidde dat hij de schuld desnoods met behulp van het wapen dat [medeverdachte] voor verdachte in zijn huis bewaarde, zou innen. Toen al snel bleek dat aangever ook die avond niet van plan was zijn schuld te voldoen en aanstalten maakte om weg te gaan, is verdachte naar boven gelopen om het wapen op te halen. Hij heeft dat wapen toen gebruikt om zijn claim kracht bij te zetten en aangever te intimideren. [medeverdachte] deed daarbij de deur op slot, omdat ook hij vond dat het conflict tussen verdachte en aangever opgelost moest worden. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het bovenstaande geconcludeerd worden dat sprake was van een voor aangever bedreigende situatie, die er op gericht was om aangever te dwingen geld te betalen, en dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte, nu zij beiden een wezenlijke bijdrage aan het ontstaan van die bedreigende situatie leverden. Nu aangever zich gedurende enige tijd tegen zijn wil in een voor hem bedreigende situatie in de woning van verdachte bevond, levert dit niet alleen een poging tot afpersing, maar ook het iemand opzettelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden op.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat het wapen, met gevuld magazijn, op het hoofd van aangever is gericht en dat er dreigende uitingen zijn gedaan anders dan dat aan hem op dreigende toon werd gezegd dat hij het geld op moest halen. De rechtbank zal verdachte daarom van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
FEIT 3
De rechtbank past met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering.
De bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting afgelegd;
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juni 2015, opgenomen op p. 154 van voornoemd dossier;
Een proces-verbaal (onderzoek munitie) d.d. 23 juni 2015, opgenomen op p. 157 van voornoemd dossier;
Een proces-verbaal (wapen en munitie) d.d. 23 juni 2015, opgenomen op p. 160 van voornoemd dossier.
Bewezenverklaring
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 29 mei 2015, in de gemeente Delfzijl, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zichzelf wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan die [slachtoffer] ,
een vuurwapen aan die [slachtoffer] heeft getoond en daarbij dreigend heeft gezegd "Je gaat nu
dat geld ophalen", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 29 mei 2015, in de gemeente Delfzijl, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd
heeft gehouden, immers heeft hij verdachte en/of zijn mededader die [slachtoffer] tegen zijn wil (onder bedreiging van een vuurwapen) in een woning (aan [adres] ) gehouden en
de voordeur van die woning afgesloten, tengevolge waarvan die [slachtoffer] die woning niet kon verlaten;
3.
hij op 29 mei 2015, in de gemeente Delfzijl, een wapen van categorie III, te weten een
semi-automatisch kogelgeweer (merk Armi Jager), en munitie van categorie III, te weten 1060 randvuur kogelpatronen (merk Remington), voorhanden heeft gehad.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

Strafbaarheid van de feiten

Het bewezen verklaarde levert op:
primair: poging tot afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen;
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie III.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk gedeelte dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarbij heeft de officier van justitie aangevoerd dat, hoewel de rol bij de afpersing van verdachte groter was dan die van [medeverdachte] , [medeverdachte] een extra feit op zijn dagvaarding heeft staan, namelijk het aanwezig hebben van hennep. Daarom is voor beide verdachten een gevangenisstraf van gelijke duur op zijn plaats. De officier van justitie heeft rekening gehouden met de ad informandum gevoegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een straf die voor wat betreft het onvoorwaardelijk gedeelte gelijk is aan het door verdachte reeds ondergane voorarrest, in combinatie met een voorwaardelijke straf waar bijzondere voorwaarden aan kunnen worden verbonden, en eventueel een taakstraf. Er moet rekening mee worden gehouden dat de voorwaarden veel tijd in beslag zullen nemen, terwijl verdachte ook een gezin heeft. De raadsvrouw heeft aangegeven dat de ad informandum gevoegde feiten kunnen worden meegenomen bij de bepaling van de straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de ad informandum gevoegde feiten, zoals deze op de dagvaarding zijn vermeld en die door verdachte zijn erkend.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met zijn mededader het slachtoffer enige tijd vastgehouden in de woning van zijn mededader in aanwezigheid van een wapen om hem te dwingen een schuld te betalen. Het op deze wijze proberen een schuld te innen, waarbij verdachten het recht in eigen hand hebben genomen, is volstrekt onacceptabel en levert in dit geval twee ernstige strafbare feiten op. Het voorhanden hebben van het vuurwapen en de daarvoor geschikte munitie levert eveneens een ernstig feit op, omdat ongecontroleerd wapenbezit onaanvaardbare risico’s en gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich brengt. Voor dergelijke feiten komt slechts de oplegging van een gevangenisstraf in aanmerking. De rechtbank zal een deel van die gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen, onder meer om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en om daaraan de bijzondere voorwaarden te verbinden die door de reclassering worden geadviseerd in het kader van het voorkomen van recidive.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 47, 57, 282 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
 dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
 dat de veroordeelde zich uiterlijk vijf dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij de reclassering van het Leger des Heils, Damsterdiep 271 te Groningen;
 dat de veroordeelde, indien de reclassering dit geïndiceerd acht, meewerkt aan een intake- en behandeltraject bij een instelling voor verslavingszorg en/of forensische psychiatrie, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven;
 dat de veroordeelde deelneemt aan een gedragsinterventie, bestaande uit een training cognitieve vaardigheden of cognitieve vaardigheden plus, afhankelijk van de uitkomst van het intelligentieonderzoek, aangeboden door de reclassering of een soortgelijke instelling, waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan de veroordeelde zullen worden gegeven;
 dat de veroordeelde meewerkt aan ambulante (woon)ondersteuning en zich houdt aan de afspraken en aanwijzingen die hem in dat kader, in overleg met de reclassering, gegeven worden, ook als dat inhoudt dat hij mee moet werken aan een schuldhulpverleningstraject.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Smeets, voorzitter, mr. M. Haisma en
mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door mr. A.J. van Baren, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 september 2015.