ECLI:NL:RBNNE:2015:4835

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 september 2015
Publicatiedatum
18 oktober 2015
Zaaknummer
18.730105-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gekwalificeerde diefstal door verdachte en mededader met meerdere feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 8 september 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich samen met zijn zoon schuldig heeft gemaakt aan meerdere vermogensdelicten, waaronder gekwalificeerde diefstal. De verdachte is beschuldigd van het stelen van verschillende goederen, waaronder zaagmachines en kettingzagen, uit schuren en voertuigen in de provincies Groningen, Drenthe, Friesland en de Noordoostpolder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 31 maart 2015 en 23 maart 2015 zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van braak, waarbij hij samen met een ander handelde. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de overige tenlastegelegde feiten, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen konden worden.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De rechtbank heeft ook de vordering van de officier van justitie in overweging genomen, die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden had geëist. De rechtbank oordeelde dat een lagere straf passend was, gezien de positieve ontwikkeling van de verdachte na zijn voorlopige hechtenis en zijn pogingen om zijn leven weer op de rails te krijgen.

Daarnaast heeft de rechtbank verschillende vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld en toegewezen, waarbij de verdachte verplicht werd om schadevergoedingen te betalen aan de slachtoffers van zijn daden. De rechtbank heeft ook beslist over de inbeslaggenomen goederen, waaronder een auto, en heeft bepaald dat deze aan de verdachte moeten worden teruggegeven, omdat het belang van de strafvordering zich daartegen niet verzet. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters en de griffier aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730105-15
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 september 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 augustus 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.A. Buijs, advocaat te Heerenveen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 maart 2015 te of bij [pleegplaats 1] , (althans) in de gemeente
Leek, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met
het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in/uit een
schuur, gelegen aan of bij [adres 1] , aldaar, een zaagmachine
(merk De Walt), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s);
2.
hij op of omstreeks 23 maart 2015 te of bij [pleegplaats 2] , (althans) in de
gemeente Ooststellingwerf, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een
bedrijfs/bestelauto, welke stond geparkeerd ter hoogte van [adres 2]
, aldaar, heeft weggenomen 3 kettingzagen (merk Stihl), in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder
zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of
inklimming;
3.
hij in of omstreeks de periode van 12 maart 2015 tot en met 13 maart 2015 te
of bij [pleegplaats 3] , (althans) in de gemeente Opsterland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening in/uit schuur van/bij een woning, gelegen aan of
bij [adres 3] , aldaar, heeft weggenomen een kettingzaag en/of een
bosmaaier, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de
plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen
goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak,
verbreking en/of inklimming;
4.
hij op of omstreeks 20 januari 2015 te of bij [pleegplaats 4] , (althans) in de
gemeente De Friese Meren, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit schuur
van/bij een woning, gelegen aan of bij [adres 4] , aldaar, heeft
weggenomen een trilplaat en/of een betonschaar, in elk geval enig goed, geheel
of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of
zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben
verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
5.
hij in of omstreeks de periode van 6 november 2014 tot en met 21 november 2014
te of bij [pleegplaats 5] , (althans) in de gemeente Achtkarspelen, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een aanhangwagen, welke stond
aan of bij [straat] , aldaar, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- oplegging van de bijzondere voorwaarde bestaande uit een meldplicht bij de reclassering;
- verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen auto;
- hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 5.660,80;
- oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 5.660,80;
- niet-ontvankelijkverklaring van de vordering van [benadeelde partij 1] ;
- hoofdelijke toewijzing van de vordering van [benadeelde partij 2] tot een bedrag van € 150,00;
- oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 150,00;
- niet-ontvankelijkverklaring van de vordering van [benadeelde partij 3] ;
- hoofdelijke toewijzing van de vordering van [benadeelde partij 4] tot een bedrag van € 400,00;
- oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 400,00;
- hoofdelijke toewijzing van de vordering van [benadeelde partij 5] tot een bedrag van € 175,00;
- oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 175,00;
- referte met betrekking tot de vordering van [benadeelde partij 6] .

Beoordeling van het bewijs

De rechtbank zal verdachte vrijspreken van hetgeen hem onder 3, 4 en 5 is ten laste gelegd, nu zij niet wettig en overtuigend bewezen acht dat dit feit door verdachte is begaan.
De rechtbank past met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering:
Feit 1
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2015;
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL0100-2015093424-1, d.d.
1 april 2015, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] (p. 228 e.v.).
Feit 2
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2015;
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL0100-2015083435-1, d.d.
23 maart 2015, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 7] (p. 651 e.v.).

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 31 maart 2015 te of bij [pleegplaats 1] , in de gemeente Leek, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een
schuur, gelegen aan of bij [adres 1] , aldaar, een zaagmachine (merk De Walt), toebehorende aan [slachtoffer 1] ;
2.
hij op 23 maart 2015 te [pleegplaats 2] , in de gemeente Ooststellingwerf, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfs/bestelauto, welke stond geparkeerd ter hoogte van [adres 2] , aldaar, heeft weggenomen 3 kettingzagen (merk Stihl), toebehorende aan [slachtoffer 2] , waarbij verdachte de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Diefstal door twee of meer verenigde personen;
2. Diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met 40 door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten. Deze feiten zijn op de dagvaarding vermeld en zijn hiermee afgedaan. Het gaat hier om de feiten 1 tot en met 18, 20 tot en met 22, 24, 27 t/m 30, 32, 33, 35 tot en met 43, 45 tot en met 47.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een periode van vijf maanden schuldig gemaakt aan tientallen vermogensdelicten. Dit betroffen voornamelijk inbraken en diefstallen uit schuren op het platteland in de provincies Groningen, Drenthe, Friesland en de Noordoostpolder. Verdachte ging op klaarlichte dag samen met zijn vader op pad en gedurende de dag werden meerdere locaties bezocht. Er werden voornamelijk kettingzagen en andere gereedschappen, maar ook aanhangwagens weggenomen. Deze goederen werden vervolgens verkocht. Door het plegen van deze feiten heeft verdachte niet alleen te kennen gegeven geen respect te hebben voor de eigendomsrechten van anderen, maar, zoals ter terechtzitting is gebleken, heeft hij ook de eigenaren van de goederen overlast en schade bezorgd, enkel voor zijn eigen gewin.
Uit het reclasseringsrapport en de ter terechtzitting afgelegde verklaring van de reclasseringsambtenaar volgt dat verdachte financiële problemen had en dat hij zich negatief heeft laten beïnvloeden door zijn omgeving. Na de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft verdachte echter een positieve ontwikkeling ingezet. Hij heeft geen contact meer met zijn ouders, heeft een relatie, onderdak en een goed contact met zijn schoonouders. Bovendien heeft verdachte werk en is hij bezig met het wegwerken van achterstallige betalingen. Verdachte heeft voorts een autistisch dochtertje, met wie hij het opgebouwde contact wil blijven behouden. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt om deze reden afgeraden. Geadviseerd wordt de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld een meldplicht en een locatiegebod en daarnaast een onvoorwaardelijke werkstraf.
De raadsman doet een beroep op het advies van de reclassering, welk advies in de kern inhoudt dat verdachte niet moet terugkeren naar de gevangenis. De raadsman heeft de oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan het reeds ondergane voorarrest bepleit met daarnaast de oplegging van een flinke voorwaardelijke gevangenisstraf, met de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het reclasseringsrapport, waaronder een locatiegebod met elektronisch toezicht, en de oplegging van een werkstraf. De officier van justitie daarentegen heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan
6 maanden voorwaardelijk met oplegging van de bijzondere voorwaarde bestaande uit een meldplicht bij de reclassering gevorderd. De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat gelet op de ernst en hoeveelheid feiten een werkstraf een gepasseerd station is en dat aan een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet valt te ontkomen.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst en met name de hoeveelheid feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, uit het oogpunt van vergelding een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats is, ondanks de nadelige gevolgen die dit op het leven van verdachte zal hebben. De rechtbank zal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 28 maanden opleggen. De rechtbank overweegt hierbij nog dat zij aan verdachte een minder hoge gevangenisstraf zal opleggen dan aan de medeverdachte, nu verdachte minder feiten heeft gepleegd en niet over strafrechtelijke documentatie beschikt. De rechtbank zal geen voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, nu zij dit uit een oogpunt van preventie niet noodzakelijk acht. Bovendien kunnen te zijner tijd in het kader van een eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling aan verdachte voorwaarden worden gesteld.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een personenauto (Renault Laguna), vatbaar voor verbeurdverklaring, nu dit een voorwerp is met behulp waarvan de feiten zijn begaan en dit toebehoort aan verdachte.
De rechtbank is echter van oordeel dat het inbeslaggenomen voorwerp, te weten de auto van verdachte aan hem moet worden teruggegeven, nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet. Gelet op de op te leggen gevangenisstraf acht de rechtbank verbeurdverklaring niet passend.
De rechtbank acht het onder verdachte inbeslaggenomen bedrag ad € 160,- niet vatbaar voor verbeurdverklaring, nu niet vast is komen te staan dat dit bedrag niet door middel van of uit de baten van het strafbare feit is verkregen. De rechtbank zal daarom bepalen dat dit bedrag aan verdachte moet worden teruggegeven.

Benadeelde partijen

[persoon 1], namens [slachtoffer 2] , heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Nu niet is gebleken dat [persoon 1] gemachtigd is om [slachtoffer 2] in rechte te vertegenwoordigen, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank zal conform het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen aan de verdachte om aan de staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] een bedrag, door de rechtbank vastgesteld op
€ 4.472,00. Dit betreft het bedrag van de vordering exclusief BTW.
[benadeelde partij 1]heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 6 ad informandum gevoegde feit dat bij de strafoplegging is meegewogen alsmede de gronden waarop deze berust.
Nu niet is gebleken dat [persoon 2] gemachtigd is om [benadeelde partij 1] in rechte te vertegenwoordigen, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Afgezien hiervan is de rechtbank van oordeel dat zij over onvoldoende informatie beschikt om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. De rechtbank zal derhalve niet overgaan tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
[benadeelde partij 2]heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 37 ad informandum gevoegde feit dat bij de strafoplegging is meegewogen alsmede de gronden waarop deze berust.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door
het door verdachte erkende en door de rechtbank bij de strafoplegging meegewogen ad informandum gevoegde feit rechtstreeks schade is toegebracht. De rechtbank stelt deze schade vast op € 20,00. De rechtbank zal de vordering dan ook tot dat bedrag hoofdelijk toewijzen. Het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank afwijzen.
De rechtbank acht daarnaast hoofdelijke oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
[benadeelde partij 3]heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 29 ad informandum gevoegde feit dat bij de strafoplegging is meegewogen alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank acht onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de benadeelde partij schade heeft geleden, nu uit het dossier blijkt dat aan haar goederen zijn teruggegeven. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
[benadeelde partij 4]heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 44 ad informandum gevoegde feit, dat echter niet door de verdachte is erkend en derhalve niet bij de strafoplegging is meegewogen. De rechtbank zal de benadeelde partij om die reden niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[benadeelde partij 5]heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 43 ad informandum gevoegde feit dat bij de strafoplegging is meegewogen alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank van oordeel dat de gestelde schade, te weten een bedrag van € 175,00, voldoende aannemelijk is geworden. Deze schade staat in zodanig verband met het door verdachte erkende en door de rechtbank bij de strafoplegging meegewogen ad informandum gevoegde feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast hoofdelijke oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
[benadeelde partij 6]heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 16 ad informandum gevoegde feit dat door verdachte is erkend en bij de strafoplegging is meegewogen, alsmede de gronden waarop deze berust.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door
het door verdachte erkende en door de rechtbank bij de strafoplegging meegewogen ad informandum gevoegde feit rechtstreeks schade is toegebracht. Uit de onderbouwing van de vordering en het aangifteformulier dat zich in het dossier bevindt, volgt dat sprake is van oudere apparaten, die reeds enige gebreken vertoonden. Tevens is in de vordering ten onrechte de BTW opgenomen. De rechtbank stelt de schade vast op een bedrag van 10% van de vordering, te weten op € 234,00. De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag hoofdelijk toewijzen. Het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank afwijzen.
De rechtbank acht daarnaast hoofdelijke oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 3, 4 en 5 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat de onder verdachte inbeslaggenomen personenauto (Renault Laguna) en het bij hem inbeslaggenomen bedrag ad € 160,- aan hem worden teruggeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij ingediend door [persoon 1] namens
[slachtoffer 2]niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van € 4.472,00 (zegge: vierduizend vierhonderdtweeënzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 54 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt dat de vordering van de [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Wijst de vordering van de [benadeelde partij 2] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 20,00 (zegge: twintig euro), in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige wordt afgewezen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] , te betalen een bedrag van € 20,00 (zegge: twintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]wordt afgewezen.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Bepaalt dat de vordering van de [benadeelde partij 4] niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Wijst de vordering van de [benadeelde partij 5] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 175,00 (zegge: honderdvijfenzeventig euro), in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 5] , te betalen een bedrag van € 175,00, zegge: honderdvijfenzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 5] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de [benadeelde partij 6] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 234,00 (zegge: tweehonderdvierendertig euro), in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige wordt afgewezen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 6] , te betalen een bedrag van € 234,00 (zegge: tweehonderdvierendertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 6] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.G. Wijma, voorzitter, mr. M. Jansen en mr. J.N.M. Blom, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 september 2015.
Mr. Blom is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Wijma
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Jansen
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Dijkstra
locatie Leeuwarden,