In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 8 september 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich samen met zijn zoon schuldig heeft gemaakt aan meerdere vermogensdelicten, waaronder gekwalificeerde diefstal. De verdachte is beschuldigd van het stelen van verschillende goederen, waaronder zaagmachines en kettingzagen, uit schuren en voertuigen in de provincies Groningen, Drenthe, Friesland en de Noordoostpolder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 31 maart 2015 en 23 maart 2015 zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van braak, waarbij hij samen met een ander handelde. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de overige tenlastegelegde feiten, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen konden worden.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De rechtbank heeft ook de vordering van de officier van justitie in overweging genomen, die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden had geëist. De rechtbank oordeelde dat een lagere straf passend was, gezien de positieve ontwikkeling van de verdachte na zijn voorlopige hechtenis en zijn pogingen om zijn leven weer op de rails te krijgen.
Daarnaast heeft de rechtbank verschillende vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld en toegewezen, waarbij de verdachte verplicht werd om schadevergoedingen te betalen aan de slachtoffers van zijn daden. De rechtbank heeft ook beslist over de inbeslaggenomen goederen, waaronder een auto, en heeft bepaald dat deze aan de verdachte moeten worden teruggegeven, omdat het belang van de strafvordering zich daartegen niet verzet. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters en de griffier aanwezig waren.