In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 20 oktober 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot verkrachting en feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot verkrachting, omdat er onvoldoende bewijs was voor een begin van een uitvoeringshandeling. De aangeefster had geen verklaring afgelegd die de poging tot verkrachting kon onderbouwen, en het dossier bood geen aanknopingspunten voor bewijs in voorwaardelijke zin. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich wel schuldig had gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Dit was bewezen op basis van de verklaringen van de aangeefster en de verdachte zelf, die aangaven dat de verdachte de aangeefster van haar fiets had getrokken en zich aan haar had vertoond terwijl hij masturbeerde. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 12 maanden, rekening houdend met de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die immateriële schade had geleden, toegewezen tot een bedrag van €1500, met wettelijke rente vanaf de datum van het delict. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor deze schade en legde een schadevergoedingsmaatregel op. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer, en de rechtbank vond een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend.