In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 20 oktober 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het verkopen en in bezit hebben van harddrugs, waaronder MDMA, amfetamine en GHB. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2010 tot en met 4 oktober 2014 in de gemeente Emmen, althans in Nederland, meermalen opzettelijk deze verdovende middelen heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd. Daarnaast had de verdachte op 4 oktober 2014 opzettelijk een hoeveelheid van deze middelen in zijn bezit.
De verdachte is verschenen op de zitting, bijgestaan door zijn advocaat, mr. W.M. Bierens, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. T. Akkerman. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte, alsook verschillende proces-verbaal van bevindingen en verhoren van getuigen in haar beoordeling betrokken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en heeft hem veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden met een proeftijd van 3 jaren.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet uit financiële motieven handelde, maar als een soort vriendendienst voor zijn vriendengroep. De rechtbank heeft ook in overweging genomen dat de verdachte inmiddels zijn contacten met de drugsscene heeft verbroken en is gestopt met drugsgebruik. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet op zijn plaats geacht, maar wel een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf opgelegd.