ECLI:NL:RBNNE:2015:4848

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 oktober 2015
Publicatiedatum
20 oktober 2015
Zaaknummer
18.920204-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en bezit van harddrugs door verdachte in Emmen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 20 oktober 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het verkopen en in bezit hebben van harddrugs, waaronder MDMA, amfetamine en GHB. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2010 tot en met 4 oktober 2014 in de gemeente Emmen, althans in Nederland, meermalen opzettelijk deze verdovende middelen heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd. Daarnaast had de verdachte op 4 oktober 2014 opzettelijk een hoeveelheid van deze middelen in zijn bezit.

De verdachte is verschenen op de zitting, bijgestaan door zijn advocaat, mr. W.M. Bierens, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. T. Akkerman. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte, alsook verschillende proces-verbaal van bevindingen en verhoren van getuigen in haar beoordeling betrokken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en heeft hem veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden met een proeftijd van 3 jaren.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet uit financiële motieven handelde, maar als een soort vriendendienst voor zijn vriendengroep. De rechtbank heeft ook in overweging genomen dat de verdachte inmiddels zijn contacten met de drugsscene heeft verbroken en is gestopt met drugsgebruik. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet op zijn plaats geacht, maar wel een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.920204-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 oktober 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 06 oktober 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W.M. Bierens, advocaat te Assen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Akkerman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 4 oktober 2014 in de gemeente Emmen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende
- MDMA en/of
- amfetamine en/of
- GHB (4-hydroxyboterzuur),
zijnde MDMA en/of amfetamine en/of GHB (4-ydroxyboterzuur) (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2. hij op of omstreeks 4 oktober 2014 in de gemeente Emmen, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende
- MDMA en/of
- amfetamine en/of
- GHB (4-hydroxyboterzuur),
zijnde MDMA en/of amfetamine en/of GHB (4-hydroxyboterzuur) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
- oplegging van 240 uren werkstraf subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest;
- oplegging van 12 maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.

Beoordeling van het bewijs

De rechtbank past met betrekking tot het ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
1. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 06 oktober 2015;
2. een proces-verbaal van bevindingen [1] d.d. 04 oktober 2014, inhoudende de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ;
3. een proces-verbaal van bevindingen [2] d.d. 04 oktober 2014, inhoudende de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] .
4. een proces-verbaal verdovende middelen [3] d.d. 17 oktober 2014, inhoudende de onderzoeksresultaten naar de bij verdachte aangetroffen verdovende middelen.
5. een proces-verbaal verhoor verdachte [4] d.d. 31 december 2014, inhoudende verklaring van [naam 1] .
6. een proces-verbaal verhoor verdachte [5] d.d. 02 januari 2015, inhoudende verklaring van [naam 2]
7. een proces-verbaal verhoor verdachte [6] d.d. 10 januari 2015, inhoudende verklaring van [naam 3]

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1. hij in de periode van 1 augustus 2012 tot en met 4 oktober 2014 in Nederland, meermalen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende
- MDMA en
- amfetamine en
- GHB (4-hydroxyboterzuur),
zijnde MDMA en amfetamine en GHB (4-ydroxyboterzuur) middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2. hij op 4 oktober 2014 in de gemeente Emmen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende
- MDMA en
- amfetamine en
- GHB (4-hydroxyboterzuur),
zijnde MDMA en amfetamine en GHB (4-hydroxyboterzuur) middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht de in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden redengevend voor hetgeen bewezen is verklaard en op grond daarvan heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
2. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het over hem opgemaakte reclasseringsrapport, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte gedurende een aantal jaren heeft gehandeld in hard drugs. Verdachte bemiddelde voor zijn vriendengroep in de aankoop van XTC-pillen, speed en GHB waarbij het accent lag op de aankoop van XTC-pillen in verband met de bezoeken aan dance festivals.
Het is een feit van algemene bekendheid dat verdovende middelen een gevaar voor de volksgezondheid vormen. Verdachte heeft er mede toe bijgedragen het drugscircuit in stand te houden door zijn dealactiviteiten. De verkoop van verdovende middelen moet als ernstig strafbaar en verwerpelijk worden beschouwd.
Gelet op de periode waarin verdachte in verdovende middelen heeft gehandeld is een langdurige gevangenisstraf in beginsel op zijn plaats. De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat verdachtes handelen niet wordt ingegeven vanuit financiële motieven maar als een misplaatst soort vriendendienst.
Uit het reclasseringsrapport komt naar voren dat verdachte inmiddels alle contacten met de groep waarvoor hij de drugs regelde heeft verbroken en ook zelf is gestopt met drugsgebruik.
Verdachte heeft op de terechtzitting aangegeven dat hij goed doordrongen is van zijn foutief handelen en dat hij zijn leven een andere wending heeft gegeven. De contacten met de drugsscene zijn volledig verbroken. Verdachte is gestart met een nieuwe opleiding en dat gaat zeer goed.
Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet op zijn plaats. De rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats van 12 maanden gelet op de ernst van de feiten. In de omstandigheid dat verdachte zich gedurende een jaar heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarden ziet de rechtbank geen aanleiding om de voorwaardelijke gevangenisstraf te matigen zoals de raadsman heeft verzocht.
Daarnaast acht de rechtbank een werkstraf van 240 uren passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
 Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van
240 urenonbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van
120 dagenzal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
 Een gevangenisstraf voor de duur van
12 maanden.
Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.M. Oostdam, voorzitter, mrs. M.A.A. van Capelle en M. van der Veen, rechters, bijgestaan door D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 oktober 2015, zijnde mr. Van der Veen buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.pag. 14 ev van het dossier PL0300-2014078178 (het dossier)
2.pag. 17 ev van het dossier
3.pag. 32 ev van het dossier
4.pag. 94 ev van het dossier
5.pag. 133 ev van het dossier
6.pag. 166 ev van het dossier