RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummers: 84/247120-14, 104164-14 (ttz.gev.) en 145958-12 (tul)
Vonnis van de economische politierechter d.d. 22 oktober 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 21 augustus 2014, 19 maart 2015, 18 juni 2015 en 8 oktober 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R. Skála, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. W.H. Frank.
Aan verdachte is, na wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
onder parketnummer 84/247120-14
1
hij op of omstreeks 21 maart 2014, te [pleegplaats] , gemeente Slochteren, al dan niet opzettelijk, dieren, te weten 4, althans een aantal geiten, heeft gehouden, die niet overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren, waren geïdentificeerd en/of waren geregistreerd, immers waren deze dieren niet voorzien van oormerken;
(art 35 lid 1 Regeling identificatie en registratie van dieren, art 39 Regeling identificatie en registratie van dieren)
2
hij op of omstreeks 21 maart 2014, te [pleegplaats] , gemeente Slochteren, als houder van 15, althans een aantal runderen, aan die runderen de nodige verzorging heeft onthouden, immers beschikten die runderen niet over een droge en/of schone ligplaats;
(art 37 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren)
onder parketnummer 84/104164-14
1
dat hij op of omstreeks 5 maart 2014 in de gemeente Slochteren, al dan niet opzettelijk, 4, althans één of meerdere geiten, heeft gehouden terwijl die geit/geiten niet overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren was/waren geïdentificeerd en/of geregistreerd immers waren de merken bij voornoemde geiten niet binnen zes maanden na de geboorte aangebracht en/of drie, althans één of meerdere schapen heeft gehouden terwijl de dood en/of de afvoer van dat schaap/die schapen niet binnen 7 dagen nadat de gebeurtenis had plaatsgevonden gemeld aan het I&R systeem en aldus niet overeenkomstig bovengenoemde Regeling was/waren geïdentificeerd en/of geregistreerd en/of twee, althans één of meerdere runderen heeft gehouden niet overeenkomstig voornoemde Regeling, immers waren voornoemde runderen niet binnen drie werkdagen na de geboorte gemerkt;
(art 39 Regeling identificatie en registratie van dieren)
2
dat hij op of omstreeks 5 maart 2014 in de gemeente Slochteren als houder van 68, althans één of meerdere dieren, te weten één of meerdere runderen en/of als houder van 20, althans van één of meerdere dieren, te weten één of meerdere kalveren, aan voornoemde dieren de nodige zorg heeft onthouden immers waren de ligplaatsen van voornoemde dieren vervuild met mest en hadden voornoemde dieren toen aldaar niet de beschikking over een schone en droge ligplaats.
(art 37 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren)
Bevoegdheid van de economische politierechter
De economische politierechter heeft ter zitting de voeging gelast van twee dagvaardingen.
Beide dagvaardingen bevatten elk een feit waarvan de kennisneming is voorbehouden aan de economische politierechter en een ander feit waarvan in beginsel de kennisneming is voorbehouden aan de over commune feiten oordelende (politie)rechter.
Onder de in artikel 39 van de Wet op de economische delicten (hierna: WED) genoemde voorwaarden kunnen economische en commune delicten gelijktijdig worden berecht door de economische (politie)rechter. De eerste voorwaarde is dat de het commune delict is begaan in samenhang met het economische delict en de tweede voorwaarde is dat het economische delict samen met het commune delict is ten laste gelegd.
Met betrekking tot de samenhang van de economische delicten met het commune delict in de onderhavige zaak is de economische politierechter van oordeel dat de delicten die aan verdachte zijn ten laste gelegd, strekken ter bescherming van de gezondheid en het welzijn van het dier. Daarnaast zien de tenlastegelegde delicten op de bedrijfsvoering van verdachte in verband met de wijze waarop hij zijn dieren verzorgt. Mede gelet op het feit dat de feiten zijn geconstateerd gedurende een reeks van controles binnen een zeker tijdsbestek en op dezelfde plaats, is de economische politierechter van oordeel dat er sprake is van een samenhang zoals bedoeld in artikel 39 WED.
De economische politierechter is bevoegd om van alle feiten kennis te nemen en de zaken in zijn geheel af te doen. De belangen van verdachte zijn daarbij niet geschaad.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De economische politierechter heeft het volgende vastgesteld. Ter gelegenheid van de behandeling van de gevoegde zaken tegen verdachte d.d. 18 juni 2015, heeft de officier van justitie ter zitting aangekondigd het bedrijf van verdachte aan ‘een nadere controle te onderwerpen’. De officier van justitie heeft toen ook toegezegd daarover te zijner tijd een proces-verbaal van de ‘nadere controle’ te doen opmaken en dit aan het dossier toe te voegen. Op verzoek van de officier van justitie is de behandeling van de strafzaken voor bepaalde tijd aangehouden, te weten tot de zitting van 8 oktober 2015.
Tijdens de voortgezette behandeling van de gevoegde strafzaken tegen verdachte op 8 oktober 2015, is gebleken dat geen proces-verbaal van de ‘nadere controle’ van verdachte’s bedrijf is opgemaakt. De economische politierechter heeft kennis genomen van een e-mail die door de officier van justitie kort voor de aanvang van de behandeling van de zaken is verzonden aan de economische politierechter en aan diens griffier. Uit die e-mail blijkt dat de officier van justitie en een of meerdere buitengewone opsporingsambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en warenautoriteit (hierna NVWA) op 24 augustus 2015 kennelijk een ‘controle’ in het veehouderijbedrijf van verdachte hebben uitgevoerd. Tevens blijkt uit bedoelde e-mail dat op 7 oktober 2015 door twee buitengewone opsporingsambtenaren van de NVWA andermaal een controle in verdachte’s bedrijf is uitgevoerd. Aan de e-mail van de officier van justitie d.d. 8 oktober 2015 is een kopie gehecht van een mail die is opgesteld door de opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] en die daarin beknopt verslag doen van hun bevindingen d.d. 7 oktober 2015, waaronder een weergave van een verklaring van verdachte. Ter zitting heeft de officier van justitie, in antwoord op de vraag van de economische politierechter, verklaard dat er, anders dan hij tijdens de eerdere behandeling van de strafzaak heeft aangegeven, geen aanvullend proces-verbaal is opgemaakt.
Met betrekking tot het voorgaande overweegt de economische politierechter als volgt.
De aanwezigheid van de officier van justitie en van een of meerdere buitengewone opsporingsambtenaren van de NVWA in het bedrijf van verdachte, d.d. 24 augustus 2015, kan, naar het oordeel van de economische politierechter, gelet op het doel waarmee de officier van justitie het bedrijf heeft bezocht, bezwaarlijk anders dan als een schouw in de zin van artikel 151 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) worden gezien. Zoals de officier van justitie zowel ter zitting d.d. 18 juni 2015 als ter zitting van 8 oktober 2015 heeft verklaard, was het kennelijk zijn bedoeling om na te gaan of de zijns inziens strafbare situatie in en rond de stallen van het vee van verdachte, nog steeds zou voortduren dan wel of een verbetering in de situatie vastgesteld kon worden. Aangezien het doel van de aanwezigheid van de officier van justitie en de ambtenaren van de NVWA in het bedrijf van verdachte kennelijk was (de beantwoording van) de vraag of de verdenking voortduurde, was de handeling van en onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie, gelet op de fase waarin het strafgeding tegen verdachte toen verkeerde, naar het oordeel van de economische politierechter een opsporingshandeling. Zij was immers gericht was op het ophelderen en het afdoen van strafbare feiten. De inzet van dit dwangmiddel, dat op grond van artikel 25 WED ook in economische strafzaken ingezet kan worden, is omgeven met diverse waarborgen zoals weergegeven in artikel 151 lid 2 en 3 Sv, teneinde degene die aan dit dwangmiddel wordt onderworpen, de gelegenheid te geven gedurende en naar aanleiding van de schouw datgene aan te voeren dat de bevindingen van de officier van justitie gedurende de schouw in een ander licht kan plaatsen.
De economische politierechter heeft vastgesteld dat de officier van justitie de raadsman van verdachte niet schriftelijk in kennis heeft gesteld van de voorgenomen schouw op 24 augustus 2015. Ter zitting heeft de raadsman desgevraagd meegedeeld dat hij niet van de schouw op de hoogte was gesteld. De raadsman heeft de schouw dan ook niet bijgewoond. Gesteld noch gebleken is dat het onderzoeksbelang in de weg stond aan de aankondiging van de schouw aan de raadsman en de verdachte.
Daarnaast is de economische politierechter niet gebleken dat van de door de officier van justitie gebezigde opsporingshandeling een proces-verbaal is opgemaakt. Naar het oordeel van de economische politierechter strijdt het nalaten ervan in deze omstandigheid met het bepaalde in artikel 152 lid 1 Sv, terwijl niet door de officier van justitie is gesteld, noch dat zulks gebleken is, dat artikel 152 lid 2 Sv in de onderhavige situatie van toepassing was. Het op 8 oktober 2015 alleen aan de economische politierechter en diens griffier en niet aan de raadsman van verdachte, verzonden en informeel getoonzette e-mail, kan niet als proces-verbaal als bedoeld in artikel 152 Sv worden aangemerkt, terwijl niet gezegd kan worden dat deze e-mail voldoet aan de eisen van artikel 153 Sv.
Van de kennelijk door de ambtenaren van de NVWA op 7 oktober 2015 verrichte handelingen in het bedrijf van verdachte, is, zo heeft de economische rechter vast gesteld, evenmin een proces-verbaal opgemaakt. De kennelijk verrichte handelingen zijn genoteerd in een e-mail d.d. 7 oktober 2015, die is gericht aan de officier van justitie. De ‘bijlagen’ waarnaar verwezen wordt, zijn niet ter kennis van de economische politierechter noch van de raadsman gekomen. Naar het oordeel van de economische politierechter is deze e-mail niet te beschouwen als een proces-verbaal in de betekenis van artikel 152 Sv, terwijl bedoelde e-mail niet is opgemaakt conform het bepaalde in artikel 153 Sv. In deze situatie is evenmin vastgesteld dat artikel 152 lid 2 Sv van toepassing was. De economische politierechter stelt vast, dat deze e-mail van de ambtenaren evenmin naar de raadsman van verdachte is gestuurd. De economische politierechter merkt daarnaast op dat de in de mail van de ambtenaren weergegeven verklaring van verdachte, niet lijkt te zijn voorafgegaan door de cautie, op grond waarvan de economische politierechter het ervoor houdt dat deze, in strijd met het bepaalde in artikel 29 lid 2 Sv, niet is gegeven aan verdachte. Nu zijn verklaring als weergegeven heeft te gelden als een verklaring van verdachte over diens betrokkenheid bij vermeend begane strafbare feiten, had verdachte op zijn recht als bedoeld in artikel 29 lid 2 Sv gewezen moeten worden.
De economische politierechter is op grond van het bovenstaande van oordeel dat, door de wijze waarop de officier van justitie in het onderhavige geval de schouw heeft uitgevoerd en doordat zowel hij als de opsporingsambtenaren hebben nagelaten een proces-verbaal op te maken van hun bevindingen, terwijl in beide gevallen de raadsman niet op de hoogte gesteld is van het een en ander, er gesproken kan worden van meerdere ernstige en onherstelbare vormverzuimen. Daarmee heeft de officier van justitie in strijd met artikel 151 Sv en artikelen 152 en 153 Sv gehandeld en hebben de buitengewone opsporingsambtenaren van de Nederlandse voedsel- en warenautoriteit evenzeer in strijd met voormelde bepalingen gehandeld. Daarnaast is artikel 29 lid 2 Sv niet nageleefd. Derhalve is er sprake van meerdere schendingen van wezenlijke vormvoorschriften.
Het belang van voormelde bepalingen omvat de bescherming van de verdachte tegen onrechtmatig overheidsoptreden, waaronder het de verdachte wijzen op zijn recht te zwijgen alvorens hij verhoord wordt. Een ander wezenlijk belang van de betreffende voorschriften is het bevorderen van de transparantie van het handelen van justitie en opsporingsambtenaren opdat deze in hun doen en laten achteraf gecontroleerd kunnen worden. Deze belangen zijn zowel door de officier van justitie en door de buitengewone opsporingsambtenaren tijdens hun bezoek aan het bedrijf van verdachte niet dan wel onvoldoende in acht genomen. Daardoor kan naar het oordeel van de economische politierechter gesproken worden van ernstige verzuimen, welke niet te herstellen zijn. De ernst van voormelde verzuimen vloeit in het onderhavige geval tevens voort uit het feit dat verdachte als - zo heeft de economische politierechter ter zitting vastgesteld, maar ook de officier van justitie heeft aangegeven dit gemerkt te hebben - kwetsbaar persoon zich plotseling geconfronteerd wist met de officier van justitie en ambtenaren van de NVWA, en doordat de raadsman zijn cliënt tijdens de bezoeken niet heeft kunnen bijstaan.
De economische politierechter ziet zich voor de vraag gesteld welk rechtsgevolg in de onderliggende strafzaak aan de vastgestelde combinatie van deze vormverzuimen verbonden moet worden. Aan de beantwoording van die vraag gaat de vraag vooraf of, en zo ja: in hoeverre de verdachte in zijn verdedigingsbelang is geschaad door de verzuimen, meer in het bijzonder: of daardoor tekort is gedaan aan zijn recht op een eerlijk proces. De economische politierechter overweegt hierover als volgt.
Op een onderdeel van de opsporing is, naar het oordeel van de economische politierechter, door de handelwijze van de officier van justitie en die van de opsporingsambtenaren met veronachtzaming van de belangen van de verdachte tekort gedaan aan diens recht op een eerlijk proces. De economische politierechter stelt evenwel vast dat, de gehele procedure overziende, de verdachte zijn aanspraak op een eerlijk proces heeft kunnen waarmaken, doordat de verdachte ter zitting al datgene kon aanvoeren wat tot zijn verdediging strekte. Op grond daarvan ligt de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie als einduitspraak in het onderhavig geval niet in de rede. De economische politierechter heeft voorts vastgesteld dat de officier van justitie datgene wat hij en de opsporingsambtenaren, naar aanleiding van hun bezoek aan het bedrijf van verdachte kennelijk hebben ondervonden, niet heeft mee laten wegen in zijn oordeel dat ten aanzien van de tenlastegelegde feiten de economische politierechter tot een bewezenverklaring zou kunnen komen. De economische politierechter zal de inhoud van de e-mail van de officier van justitie en datgene wat hij ter zitting heeft aangevoerd over zijn bevindingen van zijn bezoek aan het bedrijf van verdachte d.d. 24 augustus 2015 buiten beschouwing laten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat alle ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat op grond van de constateringen door verbalisanten, zoals deze zijn neergelegd in de zich in het dossier bevindende processen-verbaal, en de bekennende verklaring van verdachte is komen vast te staan dat de dieren van verdachte onvoldoende over een schone en droge ligplaats konden beschikken en dat de betreffende runderen, geiten en schapen niet waren geregistreerd en geïdentificeerd zoals is voorgeschreven in de Regeling identificatie en registratie van dieren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte deels moet worden vrijgesproken van het onder parketnummer 84/104164-14 onder 1 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte de schapen heeft afgemeld, maar dat hier bij de registratie daarvan iets mis is gegaan.
Met betrekking tot de dieren niet voorzien van een schone en droge ligplaats, zoals onder beide parketnummers onder feit 2 is tenlastegelegd, heeft de raadsman aangevoerd dat de handelwijze van verdachte zo is dat hij de dieren eerst voert en deze vervolgens mest produceren. Dan brengt hij de dieren naar buiten en maakt hij de stallen schoon. Als de controle door de NVWA plaats vindt als verdachte de dieren nog moet voeren, klopt het dat op dat moment de dieren niet kunnen beschikken over een schone en droge ligplaats. Als de dieren weer naar binnen worden gehaald, komen zij in een schone stal. Dit heeft verdachte ook bedoeld in zijn verklaring dat de controleurs te vroeg kwamen. Verdachte ziet dit handelen als een diervriendelijke oplossing. De raadsman heeft zich met betrekking tot een bewezenverklaring van deze feiten gerefereerd aan het oordeel van de economische politierechter.
Beoordeling van het bewijs
De economische politierechter heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven. Daarbij is ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts gebruikt met betrekking tot het feit of de feiten waarop het blijkens zijn inhoud in het bijzonder betrekking heeft.
ten aanzien van het onder 84/247120-14 onder 1 ten laste gelegde
Een proces-verbaal d.d. 11 april 2014, opgenomen op p. 3 e.v. van dossier nummer 78461 d.d. 11 april 2014, van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, inhoudende de relatering van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 21 maart 2014 zagen wij dat de 4 geiten ouder dan 6 maanden niet voorzien waren van merken.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 24 maart 2014, opgenomen op p. 4 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [verdachte] , zakelijk weergegeven:
De geiten hebben die merken niet in de oren omdat ik dat dierenmishandeling vind.
ten aanzien van het onder 84/247120-14 onder 2 ten laste gelegde
Een proces-verbaal d.d. 11 april 2014, opgenomen op p. 3 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 21 maart 2014 stelden wij een onderzoek in op het bedrijf van [verdachte] te [pleegplaats] . Wij zagen dat in stal 1 minimaal 15 volwassen runderen, aangebonden op stand, geen schone en droge ligplaats hadden. De ligplaatsen waren nat en bevuild met onder andere mestresten en oud strooisel. Enkele dakplaten van het dak waren verdwenen. Op het moment van controle regende het. Het regenwater maakte de ligplaatsen nat.
Eerste opmerkingen [verdachte] d.d. 21-03-2014:
Jullie komen te vroeg. Als jullie een uur later waren geweest dan had de situatie er heel anders uit gezien.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 24 maart 2014, opgenomen op p. 4 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [verdachte] , zakelijk weergegeven:
Ik ben het met jullie eens dat de situatie afgelopen vrijdag niet akkoord. Die vieze koeien is mij ook een doorn in het oog. Ik ga er tig keer bij langs om de stront weg te halen en zaagsel onder te strooien. De koeien hebben teveel bewegingsvrijheid.
ten aanzien van het onder 84/104164-14 onder 1 ten laste gelegde
Een proces-verbaal d.d. 20 maart 2014, opgenomen op p. 3 e.v. van dossier nummer d.d. 78066, van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, inhoudende de relatering van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 5 maart 2014 hadden wij bij de controle een geprinte stallijst ter beschikking van het melkveehouderijbedrijf van [verdachte] d.d. 5 maart 2015. Hierop waren 143 runderen, 19 schapen en 4 geiten geregistreerd.
Wij zagen dat de kalveren met de ID-codes [ID-code 1] en [ID-code 2] niet tijdig waren gemerkt.
Buiten zagen wij 4 geiten lopen. Wij zagen dat deze geiten niet waren gemerkt zoals de Regeling Identificatie en registratie van dieren dit voorschrijft. Wij zagen dat een geit niet voorzien was van merken. De overige drie geiten hadden een touw om de nek met daaraan een deel van een setje oormerken vastgebonden.
Wij telden in het land 15 schapen. Op de stallijst stonden 19 schapen.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 5 maart 2014, opgenomen op p. 6 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [verdachte] , zakelijk weergegeven:
Dat ik een aantal kalveren niet heb gemerkt komt omdat de kalveren aan de diarree waren.
Ik ga mijn geiten niet merken. Ik wil ze geen pijn doen. Ik weet wel dat ik de geit moet merken.
Er zijn drie schapen nog niet afgemeld in het I&R systeem. Deze drie schapen zijn in oktober 2013 doorgegaan en afgevoerd naar [bedrijf] . Ik heb in oktober 2013 geprobeerd de schapen af te melden, maar dat is toen niet gelukt. Daarna is het er niet meer van gekomen.
ten aanzien van het onder 84/104164-14 onder 2 ten laste gelegde
Een proces-verbaal d.d. 20 maart 2014, opgenomen op p. 3 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Wij zagen dat in totaal 68 runderen op stand stonden aangebonden. Wij zagen dat een groot gedeelte van de runderen was bevuild met verse en oude mestresten op de flanken en buik. Ook zagen wij dat een groot aantal ligplaatsen waren bevuil met mestresten en nat waren. Uit voornoemde kregen wij het vermoeden dat de runderen niet beschikten over een schone en droge ligplaats.
Wij zagen in stal 1 dat er jonge runderen waren gehuisvest. In twee hokken waren respectievelijk 5 en 6 kalveren die niet beschikten over een schone en droge ligplaats. In stal 2 zagen wij dat 4 kalveren niet beschikten over een schone en droge ligplaats en in stal 3 zagen wij dat 5 kalveren waren gehuisvest die niet konden beschikken over een schone en droge ligplaats.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 5 maart 2014, opgenomen op p. 6 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [verdachte] , zakelijk weergegeven:
Eigenlijk heb ik geen plaats voor alle dieren die ik op het bedrijf heb. Dat enkele runderen geen schone en droge ligplaats hebben komt doordat naast sommige runderen op stand geen runderen staan. Hierdoor draaien runderen zich om en bevuilen de ligplaatsen en worden de ligplaatsen extra vies.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer 84/247120-154 onder 1 en 2 en parketnummer 84/104164-14 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
onder parketnummer 84/247120-14
1
hij op 21 maart 2014 te [pleegplaats] opzettelijk 4 schapen heeft gehouden die niet overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren waren geïdentificeerd, immers waren deze dieren niet voorzien van oormerken;
2
hij op 21 maart 2014 te [pleegplaats] als houder van 15 runderen aan die runderen de nodige verzorging heeft onthouden, immers beschikten die runderen niet over een droge en schone ligplaats;
onder parketnummer 84/104164-14
1
dat hij op 5 maart 2014 in de gemeente Slochteren opzettelijk
- 4 geiten heeft gehouden terwijl die geiten niet overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren waren geïdentificeerd immers waren de merken bij voornoemde geiten niet binnen zes maanden na de geboorte aangebracht en
- drie schapen heeft gehouden terwijl de dood en de afvoer van die schapen niet binnen 7 dagen nadat de gebeurtenis had plaatsgevonden gemeld aan het I&R systeem en aldus niet overeenkomstig bovengenoemde Regeling waren geregistreerd en
- twee runderen heeft gehouden niet overeenkomstig voornoemde Regeling, immers waren voornoemde runderen niet binnen drie werkdagen na de geboorte gemerkt;
2
dat hij op 5 maart 2014 in de gemeente Slochteren als houder van 68 runderen en 20 kalveren, aan voornoemde dieren de nodige zorg heeft onthouden, immers waren de ligplaatsen van voornoemde dieren vervuild met mest en hadden voornoemde dieren toen aldaar niet de beschikking over een schone en droge ligplaats.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de economische politierechter dat niet bewezen acht.
Strafbaarheid van de feiten
Het bewezen verklaarde levert op:
onder parketnummer 84/247120-14:
1.
Overtreding van voorschriften gesteld krachtens artikel 96 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, opzettelijk begaan
2.Als houder van dieren aan die dieren de nodige verzorging onthouden
onder parketnummer 84/104164-14:
1. Overtreding van voorschriften gesteld krachtens artikel 105, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, opzettelijk begaan
2.Als houder van dieren aan die dieren de nodige zorg onthouden
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De economische politierechter acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitings-grond is gebleken.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd:
- voor feit 1 onder parketnummer 84/247120-14: een voorwaardelijke geldboete van € 500,- subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis met een proeftijd van 1 jaar;
- voor feit 2 onder parketnummer 84/247120-14: een voorwaardelijke geldboete van € 250,- subsidiair 5 dagen vervangende hechtenis met een proeftijd van 1 jaar;
- voor feit 1 onder parketnummer 84/104164-14: een voorwaardelijke geldboete van € 350,- subsidiair 7 dagen vervangende hechtenis met een proeftijd van 1 jaar;
- voor feit 2 onder parketnummer 84/104164-14: een voorwaardelijke geldboete van € 1.000,- subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis met een proeftijd van 1 jaar;
- verlenging van de proeftijd van de gevorderde tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde geldboete van € 5.000,- subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis met 1 jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de economische politierechter de feiten bewezen mocht achten, gepleit voor oplegging van de voorwaardelijke geldboetes zoals deze door de officier van justitie zijn geëist.
Oordeel van de economische politierechter
Bij de bepaling van de straf heeft de economische politierechter rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De economische politierechter heeft in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De economische politierechter heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan het onthouden van zijn dieren van de nodige verzorging en zich niet gehouden aan de regels omtrent de registratie en identificatie van die dieren. Verdachte is deels niet zelfstandig in staat de wijzingen in het I&R in te voeren. Dat blijkt ook uit de verklaring van verdachte ter zitting dat zijn zoon inmiddels die registratie heeft overgenomen. Ten aanzien van het oormerken van de geiten heeft verdachte zich op het standpunt gesteld dat hij dit dierenmishandeling vindt. Verdachte is echter onverminderd gehouden de toepasselijke wettelijke bepalingen na te leven zolang voor alternatieve en meer diervriendelijke methoden in de regelgeving geen ruimte wordt geboden. De bewezenverklaarde feiten zijn ernstige feiten en de economische politierechter rekent deze verdachte ook zwaar aan.
Aan de andere kant is er, zoals hierboven is overwogen, een en ander niet volgens de juiste strafvorderlijke procedures verlopen. De economische politierechter stelt vast dat de officier van justitie en de buitengewone opsporingsambtenaren, door hun hierboven weergegeven handelwijze, belangrijke strafvorderlijke regels hebben genegeerd. Hoewel niet gezegd kan worden dat daardoor het wettelijk systeem in de kern is geraakt, overweegt de economische politierechter dat er naar zijn oordeel zonder meer sprake is van een verwijtbare en ernstige inbreuk op fundamentele regels die beogen de verdachte in zijn recht op een eerlijk proces te beschermen.
Een en ander leidt tot de slotsom dat het nadeel dat door de verzuimen is veroorzaakt, naar het oordeel van de economische politierechter gecompenseerd dient te worden door de na te melden beslissing, nu een andere vorm van compensatie in de onderhavige situatie passend noch geboden is.
De economische politierechter is van oordeel dat deze aanzienlijke vormverzuimen die zich hebben voorgedaan, aanleiding geven om tot een schuldigverklaring van de strafbare feiten te komen, maar geen straf of maatregel daarvoor op te leggen.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 29 augustus 2013, gewezen door de economische politierechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, is de verdachte veroordeeld tot - voor zover hier van belang - een geldboete van € 10.000,- subsidiair 85 dagen vervangende hechtenis, waarvan € 5.000,- subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 13 september 2013.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 8 juli 2014 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De hiervoor onder 84/247120-14 en 84/104164-14 bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
De economische politierechter is van oordeel dat, nu de veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, in beginsel de tenuitvoerlegging dient te worden gelast van de destijds niet ten uitvoer gelegde straf. In datgene wat over de geconstateerde vormverzuimen is overwogen, ziet de economische politierechter echter aanleiding om de vordering van de tenuitvoerlegging van de op 29 augustus 2013 opgelegde voorwaardelijke straf van € 5.000,- subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, af te wijzen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De economische politierechter heeft gelet op de artikelen:
- 9 a en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 4 van de Verordening (EG) 1760/2000;
- 37, 96, 105, 121 en 122 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;
- 3 van het Besluit identificatie en registratie van dieren;
- 15, 35 en 39 van de Regeling identificatie en registratie van dieren;
- 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE ECONOMISCHE POLITIERECHTER LUIDT:
Verklaart het onder parketnummer 84/247120-14 onder 1 en 2 en onder parketnummer 84/104164-14 onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
De economische politierechter:
- bepaalt dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot de tentuitvoerlegging van de door de economische politierechter in de rechtbank Noord-Nederland d.d. 29 augustus 2013 voorwaardelijke straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L.J.M.A. Janssens, economische politierechter, bijgestaan door M. Smit-Colnot, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 oktober 2015.