ECLI:NL:RBNNE:2015:5066

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 oktober 2015
Publicatiedatum
3 november 2015
Zaaknummer
LEE 15-3868
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen de bouw van steigers aan de Susternemear te Leeuwarden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 30 oktober 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, wonende te Leeuwarden, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden, dat op 23 juli 2015 een omgevingsvergunning heeft verleend aan Bouwbedrijf Lont b.v. voor de bouw van steigers aan de Susternemear. Verzoekers hebben op 12 oktober 2015 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij van mening zijn dat de bouw in strijd is met de beheersverordening en het bestemmingsplan.

Tijdens de zitting op 26 oktober 2015 is het geschil behandeld. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang, omdat de vergunninghouder op korte termijn gebruik wil maken van de verleende vergunning. De rechter heeft vervolgens de relevante wetgeving, waaronder de Algemene wet bestuursrecht en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, in overweging genomen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de bouw van de steigers niet in strijd is met de beheersverordening en dat het welstandsadvies voldoende gemotiveerd is.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de kans dat de bezwaarschriften gegrond worden verklaard niet hoog is en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, in aanwezigheid van griffier mr. A.M. Veenstra. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/3868

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 oktober 2015 in de zaak tussen

[verzoekers] te Leeuwarden, verzoekers,

(mr. M.A. Jansen)
en

het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden, verweerder.

Vergunninghouder
Bouwbedrijf Lont b.v.te St. Annaparochie heeft als belanghebbende aan het geding deelgenomen (gemachtigde: mr. I. van der Meer).

Procesverloop

Bij besluit van 23 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan
Bouwbedrijf Lont b.v. (vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van steigers tussen de [adres] aan de Susternemear te Leeuwarden.
Tegen dit besluit hebben verzoekers op 28 augustus 2015 bezwaar gemaakt. Tevens hebben verzoekers op 12 oktober 2015 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het geschil is behandeld op de zitting van 26 oktober 2015. Verzoekers hebben zich doen vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde H. Helbig. Namens vergunninghouder is [vergunninghouder] verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen.

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.1.
Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
1.2.
Aangezien tijdig bezwaar is gemaakt tegen het besluit waarop het verzoek betrekking heeft en deze rechtbank in de hoofdzaak bevoegd zal zijn, is voldaan aan het connexiteitsvereiste.
2. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat spoedeisend belang aanwezig is, omdat vergunninghouder heeft aangegeven op korte termijn gebruik te willen maken van de verleende omgevingsvergunning
3. Ter beoordeling van de voorzieningenrechter ligt voor een door verweerder genomen primair besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van enkele steigers tussen de [adres] aan de Susternemear te Leeuwarden.
4. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
4.1.
Op de gronden van [adres] aan de Susternemear te Leeuwarden is de beheersverordening "Tusken Moark en Ie" van toepassing. Op grond van het van toepassing verklaarde bestemmingsplan "Tusken Moark en Ie" hebben de kavels de bestemming "woongebied". Op grond van artikel 4 onder A zijn de gronden onder meer bestemd voor aanleggelegenheid en bouwwerken, geen gebouw zijnde.
5.1.
Verzoekers stellen zich allereerst op het standpunt dat een steiger niet hetzelfde is als een aanleggelegenheid. Uit artikel 9 lid B van de planvoorschriften blijkt dat de planwetgever een onderscheid heeft willen maken tussen beschoeiingen, de mogelijkheid om aan te leggen en steigers. De bouw van houten bouwwerken in het water is hiermee volgens verzoekers in strijd met het bestemmingsplan en daarmee in strijd met de beheersverordening.
5.2.
De voorzieningenrechter volgt verzoekers in deze redenering niet. Artikel 9 van de planvoorschriften ziet op gronden met de bestemming "water". Hiervoor gelden andere voorschriften dan voor de gronden met de bestemming "woongebied". Dat de planwetgever voor de bestemming "water" steigers heeft willen uitsluiten van aanlegmogelijkheden, betekent niet dat dit voor de gronden met bestemming "woongebied" evenzo is beoogd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had het dan in de rede gelegen dat diezelfde uitzondering voor de bestemming "woongebied" ook als zodanig was omschreven. Echter, de planwetgever heeft voor gronden met de bestemming "woongebied" zowel aanleggelegenheden, alsook bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn vergunde aanleggelegenheden hiermee op grond van de beheersverordening toegestaan.
6.1.
Verzoekers zijn voorts van mening dat een welstandsadvies ontbreekt.
6.2.
In het dossier bevindt zich een welstandsadvies van Hûs en Hiem. Hierop is aangegeven dat het een bouwaanvraag van bouwbedrijf Lont bv. betreft voor het adres [adres] Dit advies is bij schrijven van 19 oktober 2015 voorzien van een toelichting, waaruit blijkt dat het de kavels 4&5, 8&9 en 12&13 van Susternemear betreft.
6.3.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder andere in een uitspraak van 24 oktober 2012, in zaak nr. 201200142/1/A1) mogen burgemeester en wethouders aan een welstandsadvies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat burgemeester en wethouders het niet, of niet zonder meer, aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag hebben mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders, indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundige, dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota in acht te nemen criteria.
6.4.
Verzoekers hebben betoogd dat verweerder niet mocht afgaan op het welstandsadvies. Het advies is strijdig met het beeldkwaliteitsplan, waarvan is aangegeven dat dit geldt als toetsingsmiddel voor welstand. Het bouwplan voorziet in het plaatsen van steigers in rietoevers. Dit is volgens verzoekers strijdig met het bepaalde in 5.10.6 waarin is bepaald dat bij de woningen boven het wateroppervlak en in het riet geen steigers of vlonders mogen worden gemaakt.
6.5.
Verweerder heeft vervolgens een nadere toelichting op het welstandsadvies gevraagd. In een schrijven van 19 oktober 2015 heeft Hûs en Hiem het advies toegelicht. Hieruit blijkt dat de welstandscommissie heeft onderkend dat het bouwplan op gespannen voet staat met de kwaliteitseisen die onder 5.10.6 worden genoemd. De commissie heeft toch gemeend positief te kunnen adviseren. Redengevend hiervoor wordt genoemd dat de aanpassing van de steigers zo beperkt mogelijk wordt gehouden en dat daarmee het beoogde oeverbeeld in voldoende mate overeind blijft. Duidelijk is dat de rietbegroeiing blijft, de steiger door plaatsing op waterniveau nauwelijks visueel aanwezig is en dat er niet sprake is van een individuele keuze maar van een totaalplan.
6.6.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit de inleiding van 5.10 van het beeldkwaliteitsplan dat een belangrijke reden om de nadere eisen te formuleren is gelegen in het feit dat de planwetgever een bepaalde eenheid in het bebouwingsbeeld nastreeft. Nu dit bouwplan daaraan voldoet en ook, zoals door de welstandscommissie is aangegeven, de rietbegroeiing blijft en de steigers nauwelijks visueel aanwezig zullen zijn, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het welstandsadvies voldoende gemotiveerd. Verzoekers hebben geen tegenadvies ingebracht.
Overigens geldt dat, nu op grond van de beheersverordening “Tusken Moar en Ie” de bouw van aanleggelegenheid is toegelaten, het niet zo kan zijn dat zodanig strenge welstandeisen worden gesteld dat realisering van de toegelaten bestemming de facto onmogelijk wordt gemaakt.
7. Gelet op vorenstaande heeft verweerder het welstandsadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag kunnen leggen. Nu het bouwplan voldoet aan de vereisten zoals deze zijn neergelegd in het bestemmingsplan, en niet is gebleken dat een van de andere weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, Wabo zich voordoen, was verweerder gehouden de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat bovenstaande overwegingen moeten leiden tot de conclusie dat de kans dat de ingediende bezwaarschriften gegrond worden verklaard niet hoog moet worden ingeschat. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. H.J. Bastin als voorzieningenrechter en in het openbaar door hem uitgesproken op 30 oktober 2015, in aanwezigheid van mr. A.M. Veenstra als griffier.
De griffier De voorzieningenrechter

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Afschrift verzonden op: