In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 3 november 2015 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in een geschil tussen een verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. G.J. de Kaste, en het college van burgemeester en wethouders van Emmen. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar bijstandsuitkering per 1 augustus 2015, zoals vastgesteld in een besluit van 12 november 2014. De verzoekster stelde dat zij het besluit pas op 21 september 2015 had ontvangen en dat zij tijdig bezwaar had gemaakt. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bestuursorgaan niet aannemelijk had gemaakt dat het besluit op de juiste wijze was verzonden, waardoor het bezwaar ontvankelijk werd verklaard.
De voorzieningenrechter overwoog dat de verzoekster recht had op bijstand, aangezien zij werkzoekende was en zorg droeg voor een jong kind. De voorzieningenrechter concludeerde dat de beëindiging van de bijstandsuitkering per 1 augustus 2015 onrechtmatig was, omdat er geen ongewijzigde omstandigheden waren die deze beëindiging rechtvaardigden. De voorzieningenrechter schorste het besluit van 12 november 2014 voor zover het de beëindiging van de uitkering betrof en droeg het bestuursorgaan op om de bijstandsuitkering aan verzoekster te verlenen, met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2015.
Daarnaast werd het bestuursorgaan veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de verzoekster, die op € 980,-- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.