ECLI:NL:RBNNE:2015:5149

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2015
Publicatiedatum
6 november 2015
Zaaknummer
4419366 \ CV EXPL 15-9226
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • E.Th.M. Zwart-Sneek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onkostenvergoeding en achterstallig loon in kort geding

In deze zaak vordert eiseres, [A], in kort geding een onkostenvergoeding van € 95,00 netto per maand vanaf mei 2014, alsook achterstallig loon en betaling van 100% loon tijdens arbeidsongeschiktheid. Eiseres is sinds 1 september 2005 in dienst bij [B] en heeft in 2013 een verzoek gedaan om een deel van haar bruto loon om te zetten in een netto onkostenvergoeding. Dit verzoek werd ingewilligd, maar na haar arbeidsongeschiktheid ontving zij geen onkostenvergoeding meer. De kantonrechter oordeelt dat eiseres geen recht heeft op de gevorderde onkostenvergoeding, omdat zij de kosten waarvoor deze vergoeding was bedoeld niet meer maakt. Ook de vordering tot achterstallig loon wordt afgewezen, omdat de wijziging van de arbeidsvoorwaarden in 2013 op verzoek van eiseres is gebeurd. De kantonrechter concludeert dat [B] niet verplicht is om het loon van eiseres te verhogen naar het oorspronkelijke niveau. De vordering tot betaling van 100% loon tijdens arbeidsongeschiktheid wordt eveneens afgewezen, omdat eiseres op grond van de wet slechts recht heeft op 70% van haar loon. Eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 4419366 \ CV EXPL 15-9226

vonnis van de kantonrechter ex art. 254 lid 4 Rv d.d. 4 november 2015

inzake

[A] ,

wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. B.A. Hummel,
tegen
1. de maatschap
[gedaagde 1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
en haar maten:
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
[gedaagde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
[gedaagde 3] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
[gedaagde 4],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
5.
[gedaagde 5] ,
wonende te [woonplaats] ,
6.
[gedaagde 6],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. M.J. Jongste.
Partijen zullen hierna [A] en (voor gedaagden gezamenlijk) [B] worden genoemd.

Procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- een productie aan de zijde van [B]
- de mondelinge behandeling d.d. 19 oktober 2015
- pleitaantekeningen van de gemachtigde van [B] .
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

Motivering

De feiten
2. In deze procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1.
[A] is op 1 september 2005 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij (de rechtsvoorgangster van) [B] in de functie van interieurverzorgster ( [plaats vestiging] ) tegen een brutoloon van € 465,00 per maand.
2.2.
In 2013 heeft [A] [B] verzocht om een deel van haar bruto loon om te zetten in een netto onkostenvergoeding. Aanleiding voor dit verzoek van [A] was het feit dat de echtgenoot van [A] in de bijstand raakte en het loon van [A] volledig werd verrekend met de bijstandsuitkering van haar echtgenoot. Bij e-mail van 30 mei 2013 heeft [A] aan [gedaagde 5] van [B] meegedeeld:
Heb gebeld over die onkosten met de bijstand ze zien wat reëel is en dat mag je dan houden.
Dus ik dacht in totaal 95 euro onkosten per maand voor benzine, en de was van kantoor.
Mag volgende maand wel ingaan.
2.3.
[B] heeft het verzoek van [A] ingewilligd en vanaf
1 juni 2013 een bruto loon van € 314,90 en een onbelaste onkostenvergoeding van € 95,00 aan [A] voldaan. Het totaal aan [A] uit te betalen bedrag bleef ongewijzigd.
2.4.
[A] is van 24 maart 2014 tot 3 februari 2015 arbeidsongeschikt geweest. Gedurende die periode heeft [B] het loon van [A] voor 100% doorbetaald. [A] heeft in die periode geen onkostenvergoeding van [B] ontvangen. Hier heeft ze geen bezwaar tegen gemaakt.
2.5.
[A] is op 14 april 2014 verhuisd naar [woonplaats] .
2.6.
In de periode van 22 januari 2015 tot 17 februari 2015 heeft er tussen partijen een
e-mailwisseling plaatsgevonden over verschuldigdheid van de onkostenvergoeding na werkhervatting.
2.7.
Na hervatting van haar werkzaamheden op 17 februari 2015 heeft [A] de schoonmaakdoekjes van kantoor niet meer gewassen. [A] heeft sinds haar werkhervatting geen onkostenvergoeding ontvangen.
2.8.
[A] is ongeveer twee maanden na haar werkhervatting weer arbeidsongeschikt uitgevallen in verband met schildklierproblemen, welke arbeidsongeschiktheid tot heden voortduurt. Tot september 2015 heeft [B] het loon van [A] voor 100% uitbetaald. Sinds september 2015 ontvangt zij 70% van haar loon. Bij brief van 14 augustus 2015 heeft de gemachtigde van [B] dienaangaande aan de gemachtigde van [A] meegedeeld:
Daarbij geldt dat uw cliënte gedurende haar arbeidsongeschiktheid steeds haar volledige loon doorbetaald heeft gekregen terwijl zij slechts recht heef top 70% van haar loon ingevolge het bepaalde in artikel 7:629 BW. Vanaf heden zal het salaris gedurende de arbeidsongeschiktheid van uw cliënte dan ook 70% worden uitbetaald. Tot op heden heeft cliënte maandelijks 30% onverschuldigd uitbetaald. Cliënte is bereid dit niet terug te vorderen. Echter indien uw cliënte mijn cliënte in rechte betrekt zal mijn cliënte een reconventionele vordering instellen en of zich beroepen op verrekening.
2.9.
[B] heeft ter zitting verklaard om uit coulance overwegingen af te zien van het terugvorderen van het tot september 2015 door haar gestelde teveel betaalde loon bij arbeidsongeschiktheid.
De vordering
3.1
[A] vordert bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, (op de minuut en op alle dagen en uren):
PRIMAIR:
a. [B] te veroordelen tot betaling van € 95,00 netto onkostenvergoeding per maand vanaf mei 2014 tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig geëindigd zal zijn;
b. [B] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de onder a genoemde kosten vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag der algehele voldoening;
SUBSIDIAIR:
c. [B] te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting onder overlegging van een deugdelijke bruto/netto specificatie tot betaling van achterstallig loon ad € 150,10 bruto per maand vanaf mei 2014, vermeerderd met alle emolumenten tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig geëindigd zal zijn;
d. [B] te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging wegens vertraging over het aan haar toekomende loon ex artikel 7:625 BW ad 50%;
e. [B] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de onder c genoemde kosten vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag der algehele voldoening;
f. [B] te veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen;
MEER SUBSIDIAIR:
g. [B] te veroordelen tot betaling van 100% loon tijdens arbeidsongeschiktheid zolang de arbeidsongeschiktheid duurt, met een maximum van 2 jaar.
3.2.
[B] heeft de vordering betwist als na te melden.
De beoordeling
5.1.
[A] stelt dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vordering nu het een loonvordering betreft. [B] heeft het gestelde spoedeisend belang betwist: het door [A] te ontvangen loon zal worden verrekend met de bijstandsuitkering van haar echtgenoot.
De kantonrechter is van oordeel dat nu [A] primair betaling heeft gevorderd van de onkostenvergoeding, zij een voldoende spoedeisend belang heeft gesteld bij haar vorderingen, zodat zij in haar vorderingen kan worden ontvangen.
5.2.
[A] maakt aanspraak op uitbetaling van de netto onkostenvergoeding danwel het weer uitbetalen van het oude, hogere (bruto) loon. [A] stelt dat zij voorheen de reis- en waskosten voor eigen rekening nam. De omzetting van het loon naar een onkostenvergoeding was gebaseerd op een noodsituatie, waarbij [A] geld moest toeleggen voor het verrichten van haar werkzaamheden bij [B] . Ze heeft niet de intentie gehad om de arbeidsovereenkomst (permanent) te wijzigen. Dat de onkostenvergoeding een loonbestanddeel is, blijk, zo stelt [A] , uit het feit dat het bedrag dat zij vanaf juni 2013 netto ontving gelijk bleef. De onkostenvergoeding dient te worden betaald, los van de vraag of [A] die kosten maakt. Subsidiair voert [A] aan dat, het bedrag niet netto kan worden uitgekeerd, de oude situatie hersteld moet worden en haar bruto loon weer naar het oorspronkelijke niveau moet worden gebracht. Door hier niet aan mee te werken handelt [B] in strijd met goed werkgeverschap. Bovendien heeft [B] druk op haar uitgeoefend om deze procedure te voorkomen door te dreigen in reconventie het teveel betaalde loon tijdens ziekte terug te vorderen. Inmiddels ontvangt [A] ook nog maar 70% van haar loon. Meer subsidiair vordert [A] om [B] te veroordelen haar gedurende haar arbeidsongeschiktheid 100% van het loon te betalen nu zij dit bedrag steeds tijdens haar arbeidsongeschiktheid vanaf 24 maart 2014 heeft ontvangen. Daarvoor was zij nooit ziek.
5.3.
[B] heeft ten verwere aangevoerd dat [A] vanaf 2005 een all-in loon ontving. Op initiatief van [A] zijn in 2013 de arbeidsvoorwaarden gewijzigd, in die zin dat van het bruto loon € 95,00 netto als onkostenvergoeding werd uitgekeerd. De vergoeding is verstrekt voor daadwerkelijk gemaakte kosten en niet als (verkapt) loon. Nu [A] die onkosten niet meer maakt, kan ze ook geen aanspraak maken op de onkostenvergoeding. Daarnaast bestaat er geen aanleiding om het loon van [A] te verhogen naar het oude niveau. Het loon dat [A] ontvangt komt (omgerekend) uit op € 15,- per uur, hetgeen een adequaat loon is voor de werkzaamheden. Ten aanzien van het loon tijdens ziekte heeft [B] aangevoerd dat zij uit coulance het loon van [A] tot 100% heeft voldaan, doch nu haar ziekte blijkbaar langer gaat duren is in augustus besloten om [A] het wettelijke percentage van 70% te betalen.
5.4.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
5.4.1.
Tot 2013 betaalde [A] van het door haar verdiende loon haar reiskosten en waste zij de schoonmaakdoekjes van kantoor. In 2013 zijn partijen, op verzoek van [A] , overeengekomen dat een deel van het bruto loon van [A] als onbelaste onkostenvergoeding van € 95,00 aan [A] zou worden voldaan. Inherent aan een onkostenvergoeding is dat deze door de werkgever wordt voldaan ter vergoeding van door de werknemer gemaakte werkgerelateerde kosten. Het ging hier, zo blijkt uit de e-mail van [A] van 30 mei 2013, om reële kosten voor benzine en de was van kantoor. Voorts staat vast dat [A] in april 2014 naar [woonplaats] verhuisd is waardoor ze geen reiskosten meer maakt. Daarnaast staat vast dat [A] de schoonmaakdoekjes van kantoor niet meer wast. Nu [A] de onkosten waarvoor zij de onbelaste onkostenvergoeding ontving niet meer maakt, kan zij geen aanspraak maken op de door haar gevorderde onkostenvergoeding. De primaire vordering van [A] zal daarom worden afgewezen.
5.4.2.
Subsidiair vordert [A] achterstallig loon ad € 150,10 bruto per maand vanaf mei 2014. Nu er echter geen sprake is van achterstallig loon - partijen zijn immers in 2013 overeengekomen dat het bruto loon van [A] verlaagd zou worden in verband met de onbelaste onkostenvergoeding - ligt deze vordering voor afwijzing gereed. [A] heeft ter onderbouwing van die vordering echter betoogd dat [B] gehouden is haar bruto loon vanaf mei 2014 weer te verhogen naar een bedrag van € 465,00 bruto per maand. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter miskent [A] daarmee dat zij weliswaar kan verzoeken om wijzing van haar arbeidsvoorwaarden, maar dat [B] niet gehouden om daarmee in te stemmen. Het feit dat [B] het bruto loon van [A] niet wenst te verhogen, brengt niet met zich dat [B] daarmee handelt in strijd met goed werkgeverschap. De kantonrechter overweegt daartoe dat, zoals [B] onweersproken heeft aangevoerd, bij indiensttreding [A] een loon ontving waarin alles inbegrepen was. Van dat loon diende [A] haar reiskosten te voldoen en daarvan waste zij voor [B] de schoonmaakdoekjes. Deze kosten dient [A] thans niet meer te maken. Dat [A] mogelijk het salaris van € 465,00 bruto nog wel zou hebben ontvangen indien zij in 2013 niet zelf had verzocht om omzetting van een deel van haar bruto loon in een onbelaste onkostenvergoeding, maakt dit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet anders. [A] heeft om haar moverende reden zelf om voormelde wijziging verzocht, waarmee van de zijde van [B] is ingestemd. Daarmee zijn de tussen partijen geldende arbeidsvoorwaarden gewijzigd. Dat zulks tijdelijk zou zijn, zoals [A] nog heeft betoogd, heeft zij niet aannemelijk gemaakt, te meer nu de aanleiding van haar verzoek in 2013 als zodanig niet is gewijzigd. Ter zitting heeft [A] immers verklaard dat haar echtgenoot thans nog steeds een bijstandsuitkering ontvangt. [A] hoeft echter inmiddels niet meer op haar werk bij [B] toe te leggen - hetgeen de aanleiding was voor [A] om in 2013 om een onkostenvergoeding te vragen - aangezien zij de destijds gemaakte reële kosten niet meer maakt.
In het kader van dit kort geding zullen derhalve ook de subsidiaire vorderingen van [A] worden afgewezen.
5.4.3.
Meer subsidiair vordert [A] [B] te veroordelen tot doorbetaling van haar loon tot 100% voor de duur van haar arbeidsongeschiktheid. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter dient ook deze vordering te worden afgewezen. Op grond van artikel 7:629 lid 1 BW kan [A] aanspraak maken op 70% van haar loon. Dat [B] desalniettemin gehouden zou zijn om [A] haar volledige loon door te betalen, heeft [A] niet aannemelijk gemaakt. De enkele omstandigheden dat [B] dat gedurende de arbeidsongeschiktheidsperiode van 24 maart 2014 tot 3 februari 2015 alsmede vanaf het begin van de huidige arbeidsongeschiktheidsperiode wel heeft gedaan, brengt niet zonder meer met zich dat - in afwijking van de wettelijke aanspraken - [B] gehouden zou zijn tot betaling van 100% van het loon. Dat [B] nog slechts 70% van het loon betaalt als sanctie op het feit dat [A] de onderhavige procedure aanhangig heeft gemaakt, zoals [A] nog heeft gesteld, is evenmin gebleken. Die sanctie had betrekking op een eventuele terugvordering (van reeds betaalde 30%), doch daar heeft [B] van af gezien.
5.5.
[A] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van [B] worden vastgesteld op
€ 600,- voor salaris gemachtigde.

Beslissing

De kantonrechter:
Rechtdoende in kort geding
wijst de vorderingen van [A] af;
veroordeelt [A] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [B] vastgesteld op € 600,-.
Aldus gewezen door mr. E.Th.M. Zwart-Sneek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 november 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 471