ECLI:NL:RBNNE:2015:521

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
11 februari 2015
Zaaknummer
18.720257-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor bedreiging en overtreding van gedragsaanwijzing met gevangenisstraf en vrijheidsbeperkende maatregelen

De rechtbank Noord-Nederland heeft op 27 januari 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het bedreigen van meerdere slachtoffers en het overtreden van een hem opgelegde gedragsaanwijzing. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde dat hij naar zijn beste vermogen meewerkt aan een mediationtraject. Daarnaast zijn er vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd, waaronder een locatie- en contactverbod voor de duur van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing en dat hij meerdere bedreigingen heeft geuit, wat heeft geleid tot een aantasting van de veiligheid van de slachtoffers. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de voorgeschiedenis van de verdachte, die al eerder was veroordeeld voor vergelijkbare feiten, en de ernst van de bedreigingen. De rechtbank achtte het noodzakelijk om de verdachte te straffen en tegelijkertijd te zorgen voor begeleiding en toezicht om herhaling te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/720257-14
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/730415-14
ter berechting gevoegd parketnummer 18/183002-14
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/128992-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 27 januari 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 januari 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd
in de zaak met parketnummer 18/720257-14 dat:
1.
hij op of omstreeks 7 oktober 2014 te [pleegplaats 1], in elk geval in de gemeente Dongeradeel,
[slachtoffer 7] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen aldaar (in het bijzijn van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]) de woorden geroepen/gezegd: "Maar als eerste gaat je vrouw eraan. Het is om 6 uur donker in [gebied 2]." en/of "Om zes uur is het donker in [gebied 2], je vrouw gaat eraan!", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
welke dreigende woorden die [slachtoffer 7] toen ter ore zijn gekomen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 4 oktober 2014 tot en met 7 oktober 2014 te [pleegplaats 1], in elk geval in de gemeente Dongeradeel, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen aldaar (in het bijzijn van [slachtoffer 4]) de woorden geroepen/gezegd: "Wat er ook gebeurd, hij gaat eraan.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, welke woorden die
[slachtoffer 2] in voornoemde periode ter ore zijn gekomen;
3.
hij op of omstreeks 7 oktober 2014, althans in de maande oktober 2014, te [pleegplaats 1], in elk geval in de gemeente Dongeradeel, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van Strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 12 juli 2014 en 28 augustus
2014 gegeven door de officier van justitie in het arrondissement Noord-Nederland,
immers heeft verdachte toen opzettelijk contact opgenomen/gezocht met de in die gedragsaanwijzing genoemde [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 2]) en/of
[slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum 3]) en/of [slachtoffer 7] (geboren op [geboortedatum 4]), zulks terwijl verdachte zich diende te onthouden van contact met die [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 2]) en/of [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum 3]) en/of [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 4]);
4. ( ter berechting gevoegd parketnummer 18-183002/14)
hij in of omstreeks de periode omvattende de dagen 20 augustus 2014 en 21 augustus 2014, althans in of omstreeks de maand augustus 2014, te [pleegplaats 1], in elk geval in de gemeente Dongeradeel, meermalen, althans eenmaal, op verschillende tijdstippen, (telkens)
opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van Strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 12 juli 2014 gegeven door de officier van justitie in het arrondissement Noord-Nederland (welke aanwijzing van kracht was voor de periode van
90 dagen), immers heeft verdachte opzettelijk in bovengenoemde/eerstgenoemde periode
meermalen, althans eenmaal, zich opgehouden/begeven voor en/of bij en/of in winkelbedrijf Xenos, gevestigd aan de [straat 1], aldaar, zulks terwijl [slachtoffer 1] bij/in dat winkelbedrijf Xenos aan het werk was en/of aanwezig was, zulks terwijl verdachte zich diende te onthouden van contact met die [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 4]);
en in de zaak met parketnummer 18/730415-14 dat:
hij op (meerdere tijdstippen) op of omstreeks 22 november 2014, te [pleegplaats 2], in elk geval in de gemeente Dantumadiel, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 5] (schriftelijk en onder voorwaarde) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigende voornoemde [slachtoffer 5] via een telefonische verbinding of anderszins via Whats app/SMS verschillende dreigende (schriftelijke) berichten/teksten gestuurd (onder meer) met de dreigende woorden/tekst(en)/voorwaarden:
- " Je moet je vrienden gedag gaan zeggen nu het nog kan." en/of
- " Ik hoop echt dat ik je daar niet tref want mijn beslissing staat vast Bij [slachtoffer 6] want ook jij gaat als je er bent" en/of
- " En blijf nu maar uit hun buurt, want ik ken geen medelijden meer, zelf niet met jou.",
althans (telkens) woorden/berichten/voorwaarden van gelijke dreigende aard of strekking en/of heeft verdachte via een telefonische verbinding met die [slachtoffer 5], die [slachtoffer 5] de woorden toegevoegd: "Ik schop je dood.", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het in de zaak met parketnummer 18/720257-14 onder 1., 2., 3. en 4. en het in de zaak met parketnummer 18/730415-14 ten laste gelegde;
- oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van de tijd die verdachte tot en met 3 februari 2015 in voorarrest zal hebben doorgebracht met aftrek van het voorarrest;
- oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van drie jaren;
- oplegging van de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, het meewerken aan een mediationtraject, een omgevingsverbod voor de plaats [plaats] en een contactverbod met leden van de [familie];
- dadelijke uitvoerbaarheid van deze bijzondere voorwaarden;
- oplegging van de maatregelen ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) voor de duur van twee jaar inhoudende een omgevingsverbod voor de plaats [plaats] en een contactverbod met leden van de [familie];
- oplegging van twee weken vervangende hechtenis voor iedere keer dat niet aan deze maatregelen wordt voldaan;
- dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregelen;
- tenuitvoerlegging van de op 10 september 2014 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 15 uren.

Beoordeling van het bewijs

Vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 18/720257-14 onder 2. ten laste gelegde feit
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte [slachtoffer 2] opzettelijk heeft bedreigd met de in de zaak met parketnummer 18/720257-14 onder 2. ten laste gelegde bedreigende woorden. Verdachte heeft verklaard dat hij met deze woorden niet doelde op [slachtoffer 2], maar op diens zoon [slachtoffer 3]. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat verdachte een naam heeft genoemd en daaruit kan ook niet op een andere wijze worden afgeleid op wie de woorden betrekking hadden. Daarom acht de rechtbank niet bewezen dat de woorden gericht waren aan [slachtoffer 2]. Hieruit volgt dat niet kan worden bewezen dat het opzet van verdachte was gericht op het bedreigen van [slachtoffer 2]. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit feit.
Bewijsmiddelen ten aanzien van de in de zaak met parketnummer 18/720257-14 onder 1. en 3. ten laste gelegde feiten
De rechtbank past bij de beoordeling van de in de zaak met parketnummer 18/720257-14 onder 1. en 3. ten laste gelegde feiten de volgende bewijsmiddelen toe.
1.1.
De door verdachte op de terechtzitting van 20 januari 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben op 7 of 9 oktober 2014 naar het garagebedrijf van [slachtoffer 2] in [pleegplaats 1] gereden. Voor het bedrijf ben ik gestopt en uitgestapt. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] kwamen naar buiten. Ik heb gezegd: "Die vrouw die gaat eraan." Met die vrouw bedoelde ik de moeder van [slachtoffer 3]. Ik weet dat ik een gedragsaanwijzing heb gekregen en dat ik op grond daarvan geen contact mocht hebben met [slachtoffer 2].
1.2.
De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer 2014111149, gesloten op 29 oktober 2014, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
1.2.1.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0200-2014111149-11, d.d. 9 oktober 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Op dinsdagmiddag ben ik in de auto ter hoogte van het autobedrijf van [slachtoffer 2] stil blijven staan. Ik zag dat [slachtoffer 2] en diens zoon [slachtoffer 3] in het garagebedrijf aanwezig waren. Beiden kwamen naar buiten op het terrein van het garagebedrijf. Ik heb vast wel met mijn handen op mijn eigen buik geslagen. (
Vraag: Heb je ook iets geroepen over de vrouw van [slachtoffer 2]?) Die vrouw vindt het wel grappig als ik op de [gebied 1] sta te pissen. Maar straks is het donker om 6 uur en dan is het niet meer grappig. Ik bedoel de moeder van [slachtoffer 7]. De [familie] kan er nu nog om lachen dat ik hun zogenaamd op sta te wachten in [gebied 2]. Ik ben op de hoogte van de aan mij opgelegde gedragsmaatregel. Ik mag geen contact zoeken met (onder anderen) [slachtoffer 7] en haar vader.
1.2.2.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0200-2014111149-1, d.d. 7 oktober 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum 2]:
Vanmiddag, 7 oktober 2014, stond [verdachte] bij mijn garagebedrijf in [pleegplaats 1]. Ik zag dat hij bij de ingang van mijn bedrijf stond. Ik zag vervolgens dat hij zijn shirt omhoog trok en op zijn buik sloeg. Toen hij uit de auto stapte vanmiddag was ik in gezelschap van mijn zoon [slachtoffer 3]. Wij zijn toen beiden naar de deuropening gelopen. Nadat hij dat gebaar met zijn shirt had gemaakt, hoorde ik dat hij riep: “Maar als eerste gaat je vrouw eraan. Het is om zes uur donker in [gebied 2].”
1.2.3.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0200-2014111149-17, d.d. 10 oktober 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 1]:
Afgelopen dinsdag, 7 oktober 2014, hoorde ik van mijn echtgenoot[slachtoffer 2] dat de mij bekende [verdachte] doodsbedreigingen heeft geuit in mijn richting. [verdachte] was afgelopen dinsdag verschenen bij het garagebedrijf van mijn echtgenoot. Ik hoorde van zowel mijn echtgenoot als mijn zoon [slachtoffer 3] dat [verdachte] had geroepen: "Maar als eerste gaat je vrouw eraan. Het is om zes uur donker in [gebied 2]." Ik voel mij daar erg door bedreigd. Ik rij vanuit mijn werk altijd door de [gebied 2], dit zijn de buitenafgelegen tussendoor wegen, naar mijn woonplaats [plaats]. Zo langzamerhand duurt de overlast zo lang en is [verdachte] altijd met mij en mijn gezinsleden bezig dat ik angst voor hem heb ontwikkeld. Ik acht hem nu dan ook zeker in staat dat hij mij iets aan gaat doen.
1.2.4.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0200-2014111149-16, d.d. 9 oktober 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 3]:
Op 7 oktober 2014 was ik samen met mijn vader [slachtoffer 2] aan het werk in de werkplaats van het autobedrijf van mijn vader te [pleegplaats 1]. We hadden de roldeuren van de loods open staan. Ik zag dat [verdachte] in een auto voorbij kwam rijden. Vervolgens zag ik dat [verdachte] weer terug kwam rijden in de richting van ons bedrijf. Hierop zijn mijn vader en ik richting de deur gelopen. Terwijl wij hier samen stonden, zag ik dat [verdachte] zijn voertuig voor ons bedrijf tot stilstand bracht en ik zag dat [verdachte] uit het voertuig stapte. Ik hoorde vervolgens dat [verdachte] tegen ons begon te schreeuwen. Hij sloeg op zijn buik. Hij schreeuwde: “Om zes uur is het donker in [gebied 2], je vrouw gaat eraan!”
1.2.5.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0200-2014111149-4, d.d. 7 oktober 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisanten dan wel één van hen:
Wij hoorden van de vader van [slachtoffer 7] dat er beelden van [verdachte] moesten zijn gemaakt ten tijde van de bedreiging. Wij hebben de camerabeelden bekeken. Wij zagen op de camerabeelden dat op 7 oktober 2014 om 15:44 uur het voertuig waar [verdachte] gebruik van maakt aan kwam rijden. Wij zagen dat de auto aan de rand van het terrein van [garage] parkeerde en dat de ons bekende [verdachte] uitstapte en naar de achterkant van de auto liep. Wij zagen dat hij hier bleef staan en dat hij zijn shirt omhoog trok. Hij stond toen met zijn gezicht in de richting van de geopende garagedeuren van de garage. Wij zagen vervolgens dat [verdachte] wilde gebaren in de richting van de garage maakte. Dit en zijn shirt omhoog trekken deed hij een paar maal achter elkaar. Ik, [verbalisant], heb nog beelden van een andere camera gezien. Hierop was te zien dat het voertuig van [verdachte] ongeveer een halve minuut later weer vanaf de [straat 2] langs [garage] reed en om de bocht bij het tankstation aldaar stopte. Ik zag dat [verdachte] weer uitstapte, naar de hoek liep en weer zijn shirt een tweetal keren omhoog trok. Dit deed hij weer met zijn gezicht richting de garage.
1.2.6.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0200-2014111149-14, d.d. 9 oktober 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisanten dan wel één van hen:
Vandaag, 9 oktober 2014, verscheen [verdachte] aan het politiebureau te [pleegplaats 1] om te worden aangehouden en gehoord terzake bedreiging en het overtreden van een hem opgelegde gedragsaanwijzing. [verdachte] was boos. De boosheid was gericht op de [familie] en de politie. [verdachte] maakte op ons een nerveuze en woedende indruk, welke het best valt te omschrijven als een tikkende tijdbom. Wij stelden [verdachte] de vraag hoe we ervoor konden zorgen dat de hele problematiek aangaande hem en de [familie] zou stoppen. Wij hoorden dat [verdachte] ons vertelde dat het wat hem betreft helemaal niet meer hoefde te stoppen en dat het hem allemaal niks meer kon schelen. Wij hoorden dat [verdachte] zei: “Ze gaan er aan. En ik zorg wel dat ik ermee weg kom. Wij hoorden dat [verdachte] bevestigde dat hij onberekenbaar was en dat zijn emoties op en neer gaan.
1.2.7.
een aanvullende gedragsaanwijzing ter beëindiging van ernstige overlast (artikel 509hh lid 6 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv)) van de officier van justitie aan [verdachte] d.d. 12 juli 2014, voor zover, zakelijk weergegeven, inhoudende:
De officier van justitie in het arrondissement Noord-Nederland, overwegende dat [verdachte] verdacht wordt van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, overwegende dat tegen verdachte ernstige bezwaren bestaan ter zake genoemde strafbare feiten in verband waarmee vrees bestaat voor ernstig belastend gedrag van de verdachte jegens een persoon of personen, hetgeen onder andere blijkt uit het proces-verbaal van politie en de justitiële documentatie, gezien artikel 509hh Sv, beveelt de verdachte (onder meer) zich te onthouden van contact met (onder meer) [slachtoffer 1] (geboren [geboortedatum 4]) en [slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum 2]) en bepaalt dat zulks met zich brengt dat verdachte noch direct (zelf), noch indirect (middels anderen) op enigerlei wijze contact (onder meer niet middels direct persoonlijk contact) zal hebben met bovengenoemde personen. De gedragsaanwijzing gaat in met ingang van heden en blijft van kracht tot en met 11 september 2014. Het niet voldoen aan een van de voorwaarden genoemd in dit bevel is een misdrijf strafbaar gesteld in artikel 184a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Opgemaakt op 12 juli 2014.
1.2.8.
een eerste verlenging gedragsaanwijzing ter beëindiging van ernstige overlast (artikel 509hh Sv) van de officier van justitie met betrekking tot [verdachte] d.d. 28 augustus 2014, voor zover, zakelijk weergegeven, inhoudende:
De officier van justitie in het arrondissement Noord-Nederland, gezien de gedragsaanwijzing die op 12 juli 2014 aan verdachte [verdachte] is opgelegd, overwegende dat verdachte op 21/8/2014 is aangehouden terzake bedreiging en het contactverbod met [slachtoffer 1] heeft overtreden, overwegende dat tegen verdachte ernstige bezwaren bestaan ter zake genoemde strafbare feiten in verband waarmee vrees bestaat voor ernstig belastend gedrag van de verdachte jegens een persoon of personen, gezien artikel 509hh Sv, verlengt de gedragsaanwijzing die op 12 juli 2014 is opgelegd aan verdachte. De verlenging gaat in met ingang van 11 september 2014 en blijft van kracht tot en met 11 december 2014.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720257-14 onder 1. ten laste gelegde feit
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 18/720257-14 onder 1. ten laste gelegde feit, omdat verdachte geen opzet had op het bedreigen van [slachtoffer 1]. Verdachte heeft gezegd dat die vrouw eraan ging omdat het niet goed met haar ging. Verdachte bedoelde daarmee niet dat hij haar iets zou aandoen en het was dan ook niet zijn bedoeling haar te bedreigen. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken omdat door verdachtes woorden bij [slachtoffer 1] niet de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen. Volgens de verdediging ging het om een emotionele, onbeheerste uiting van woede en onmacht en heeft een laakbare woordkeus niet zonder meer een bedreigend karakter.
De rechtbank overweegt naar aanleiding van dit verweer het volgende.
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte heeft gezegd dat "die vrouw", met wie verdachte [slachtoffer 1] bedoelde, eraan gaat en dat hij tevens iets heeft gezegd in de zin van dat het om 6 uur donker is in [gebied 2]. Dit terwijl
[slachtoffer 1] regelmatig door [gebied 2] rijdt en dit een afgelegen gebied is. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat al langere tijd sprake was van een conflict tussen verdachte en leden van de [familie] in het kader waarvan al meerdere confrontaties hadden plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door het in deze context uitspreken van de combinatie van deze woorden tegen leden van de [familie], bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] deze woorden te horen zou krijgen en zich daardoor bedreigd zou voelen. De rechtbank vindt hiervoor steun in de uitlatingen van verdachte tegen de politie, inhoudende dat de problematiek aangaande hem en de [familie] wat hem betreft niet hoeft te stoppen, het hem allemaal niks meer kan schelen, ze eraan gaan en hij wel zorgt dat hij ermee wegkomt. Ook is de rechtbank, mede gelet op het al langer bestaande conflict, van oordeel dat door deze combinatie van woorden bij [slachtoffer 1] de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen. Hierbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het conflict met de [familie] verdachte woedend, wanhopig en op momenten onberekenbaar maakt.
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk (via [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720257-14 onder 3. ten laste gelegde feit
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat op basis van de tekst van de gedragsaanwijzing niet volstrekt duidelijk is dat het contactverbod mede ziet op [slachtoffer 3]. Dit terwijl een gedragsaanwijzing naar het oordeel van de rechtbank wel volstrekt duidelijk dient te zijn. In de aanwijzing wordt weliswaar een [slachtoffer 3] genoemd, maar daarbij is vermeld "ouder van [slachtoffer 1]". [slachtoffer 3] is niet een ouder maar een broer van [slachtoffer 1]. Doordat geen geboortedatum is vermeld, is niet zonder meer duidelijk dat het hier om een kennelijke verschrijving gaat. Daarom is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen dat verdachte zich diende te onthouden van contact met [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum 3]). De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel van het in de zaak met parketnummer 18/720257-14 onder 3. ten laste gelegde feit.
Voorts is de rechtbank met de verdediging en de officier van justitie van oordeel dat niet bewezen is dat verdachte op of omstreeks 7 oktober 2014, althans in de maand oktober 2014, te [pleegplaats 1] opzettelijk contact heeft gezocht met [slachtoffer 1]. Op basis van het dossier en hetgeen ter zitting is besproken kan niet worden uitgesloten dat verdachte haar per toeval tegen is gekomen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel van het in de zaak met parketnummer 18/720257-14 onder 3. ten laste gelegde feit.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geheel moet worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 18/720257-14 onder 3. ten laste gelegde feit omdat de aan verdachte opgelegde gedragsaanwijzing onvoldoende bepaald is. Daartoe is aangevoerd dat in de gedragsaanwijzing niet is vermeld dat deze is gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, Sv. Ook op grond van de tekst van de gedragsaanwijzing is niet duidelijk of deze is gebaseerd op ernstig belastend gedrag of op gevaar voor herhaling.
De rechtbank overweegt naar aanleiding van dit verweer het volgende.
In artikel 184a Sr is strafbaar gesteld het opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, Sv.
Op grond van artikel 509hh, eerste lid, aanhef en onderdeel b, Sv is de officier van justitie bevoegd de verdachte tegen wie ernstige bezwaren bestaan een gedragsaanwijzing te geven in geval van verdenking van een strafbaar feit in verband waarmee vrees bestaat voor ernstig belastend gedrag van de verdachte jegens een persoon of personen.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de hierboven weergegeven tekst van de op 12 juli 2014 gegeven gedragsaanwijzing en de op 28 augustus 2014 bevolen verlenging daarvan duidelijk is dat deze zijn gebaseerd op een verdenking van een strafbaar feit in verband waarmee vrees bestaat voor ernstig belastend gedrag van de verdachte jegens een persoon of personen. Dit is zowel in de gedragsaanwijzing als in de verlenging uitdrukkelijk vermeld. Hieruit volgt dat duidelijk is dat de gedragsaanwijzing is gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, Sv. Dat dit onderdeel van dit artikel niet uitdrukkelijk in de gedragsaanwijzing is vermeld, doet hier niet aan af. Het verweer wordt dan ook verworpen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte opzettelijk in strijd met de gedragsaanwijzing heeft gehandeld door naar het garagebedrijf van [slachtoffer 2] te rijden, daar te stoppen en uit te stappen en vervolgens gebaren te maken en bedreigingen te uiten richting het bedrijf, terwijl hij zag dat [slachtoffer 2] voor het bedrijf stond. Door zijn handelen heeft hij contact gezocht met [slachtoffer 2]. Of de door verdachte gemaakte gebaren en geroepen woorden al dan niet (mede) aan [slachtoffer 2] waren gericht, is daarbij niet van doorslaggevend belang. Daarom acht de rechtbank het in de zaak met parketnummer 18/720257-14 onder 3. ten laste gelegde feit bewezen voor zover dit ziet op het zoeken van contact met [slachtoffer 2].
Bewijsmiddelen ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720257-14 onder 4. ten laste gelegde feit
De rechtbank past bij de beoordeling van het in de zaak met parketnummer 18/720257-14 onder 4. ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe.
2.1.
De door verdachte op de terechtzitting van 20 januari 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben op een donderdag naar de Xenos in [pleegplaats 1] gegaan. Ik wist dat [slachtoffer 7] in de Xenos werkte. Ik kwam [slachtoffer 7] daar tegen. Ik wist dat mij een gedragsaanwijzing was gegeven en dat ik op grond daarvan geen contact mocht hebben met [slachtoffer 7].
2.2.
De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer 2014091949, gesloten op 25 augustus 2014, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
2.2.1.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02AD-2014091949-9, d.d. 22 augustus 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Ik was in de Xenos. Het klopt dat ik haar zag in de winkel en dat we langs elkaar heen liepen.
2.2.2.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02AD-2014091949-1, d.d. 21 augustus 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 7], geboren op [geboortedatum 4]:
Op donderdag 21 augustus 2014 was ik aan het werk bij de Xenos in [pleegplaats 1]. Omstreeks 13:47 uur kwam [verdachte] de winkel in. Ik zag dat [verdachte] de winkel in liep en terwijl hij mij passeerde, gaf hij mij een lichte schouderduw. Hij sloeg zichzelf een paar keer op zijn buik en keek mij aan.
2.2.3.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02AD-2014091949-2, d.d. 21 augustus 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisanten dan wel een van hen:
Op 21 augustus 2014 liet [slachtoffer 7] ons de beelden op de computer zien. Ik zag op de beelden dat [slachtoffer 7] door een gangpad in de Xenos liep. Ik zag verdachte [verdachte] van de andere kant in de richting van [slachtoffer 7] lopen. Ik zag dat [verdachte], toen hij ter hoogte van [slachtoffer 7] was, haar een zachte schouderduw gaf. Ik zag dat [verdachte] met zijn handen over zijn buik bewoog.
2.2.4.
een aanvullende gedragsaanwijzing ter beëindiging van ernstige overlast (artikel 509hh lid 6 van het Wetboek van Strafvordering) van de officier van justitie aan [verdachte] d.d. 12 juli 2014, voor zover hiervoor weergegeven onder 1.2.7.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720257-14 onder 4. ten laste gelegde feit
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 18/720257-14 onder 4. ten laste gelegde feit omdat de aan verdachte opgelegde gedragsaanwijzing onvoldoende bepaald is. Ten aanzien van dit verweer verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor bij feit 3. heeft overwogen ten aanzien van datzelfde verweer met dien verstande dat op 21 augustus 2014 nog niet de verlenging van de gedragsaanwijzing was bevolen. Op dezelfde gronden verwerpt de rechtbank ook dit verweer.
Voorts heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken omdat hij de gedragsaanwijzing niet opzettelijk heeft overtreden. Daartoe is aangevoerd dat verdachte [slachtoffer 7] niet bewust heeft opgezocht, maar haar per toeval is tegengekomen.
De rechtbank overweegt naar aanleiding van dit verweer het volgende.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte naar de Xenos in [pleegplaats 1] is gegaan, terwijl hij wist dat [slachtoffer 7] daar werkte. Daarmee heeft hij bewust de kans aanvaard dat hij haar daar zou treffen. Dat verdachte meende dat zij daar in het algemeen niet werkte op donderdagmiddag, doet daar niet aan af. Bovendien heeft verdachte er, toen hij [slachtoffer 7] zag, niet voor gekozen om te keren, maar is hij doorgelopen waarbij hij haar blijkens de bewijsmiddelen heeft aangeraakt. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat verdachte niet de mogelijkheid had om te keren of het slachtoffer te passeren zonder haar aan te raken. Ook heeft verdachte met zijn handen over zijn buik bewogen, waarbij hij naar [slachtoffer 7] keek. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte opzettelijk contact heeft gezocht met [slachtoffer 7] en dat hij daardoor opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing. Daarom verwerpt de rechtbank het verweer.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/730415-14 ten laste gelegde feit
De rechtbank past ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/730415-14 ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe.
3.1.
De door verdachte op de terechtzitting van 20 januari 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb op 22 november 2014 contact gezocht met [slachtoffer 5]. Ik heb hem WhatsApp- berichten gestuurd. Ik heb ook een telefoongesprek met hem gehad. Dat was zeker geen normaal gesprek.
3.2.
De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer 2014159144, gesloten op 26 november 2014, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
3.2.1.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0100-2014159144-10, d.d. 25 november 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte, afgelegd op 25 november 2014:
Ik heb contact gezocht met [slachtoffer 5] via WhatsApp. (
Vraag: Klopt het dat je 22 november 2014 omstreeks 19:25 uur WhatsApp en sms contact hebt gehad met [slachtoffer 5]?) Dat zou goed kunnen.
(Vraag: Even terugkomend op de berichtjes, je hebt gestuurd: Je moet je vrienden gedag zeggen nu het nog kan. Of woorden van gelijke strekking, wat verklaar je hier over?) Ja. (
Vraag: Je hebt gestuurd: Blijf nu maar uit hun buurt want ik ken geen medelijden meer zelfs niet met jou. Of woorden van gelijke strekking, wat verklaar je hier over?) Nou ja, hij kent ook geen medelijden met mij. Met hij bedoel ik [slachtoffer 5]. (
Opmerking: Wij, verbalisanten laten aan [verdachte] de foto’s zien van de berichtjes die [slachtoffer 5] gekregen had. [verdachte] leest de berichtjes. Vraag: Heb je deze berichtjes gestuurd naar [slachtoffer 5]?) Ja, ik kan het me vaag herinneren. Ik snap dat dit bedreigend overkomt. Dat telefoongesprek ging ook niet goed. Ik was heel emotioneel.
3.2.2.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0100-2014159144-1, d.d. 23 november 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 5]:
Vanavond, 22 november 2014, omstreeks 19:25 uur, kreeg ik WhatsAppjes van [verdachte]. Hierin stond onder andere;
- Je moet je vrienden gedag zeggen nu het nog kan.
- en blijf nu maar uit hun buurt want ik ken geen medelijden meer zelfs niet met jou.
- Ik hoop echt dat ik jou daar niet tref want mijn besluit staat vast bij [slachtoffer 6] want jij gaat er ook aan als je er bent.
U mag van mij wel foto's van deze berichten maken om bij het proces-verbaal te voegen. Rond 20:58 uur werd ik gebeld door [verdachte]. Ik hoorde [verdachte] onder andere zeggen dat hij mij zou doodschoppen. Ik acht [verdachte] zeer zeker in staat zijn bedreigingen ten uitvoer te brengen.
3.2.3.
een aantal foto's van het beeldscherm van een telefoon, voor zover, zakelijk weergegeven, inhoudende:
Chats, [verdachte] Twee
Je moet je vrienden gedag gaan zeggen nu het nog kan (19:25)
En blijf nu maar uit hun buurt want ik heb geen medelijden meer, zelf niet met jou (19:26)
Ik hoop echt dat ik je daar niet tref want mijn beslissing staat vast (19:28)
Bij [slachtoffer 6] want ook jij gaat als je er bent (19:29).
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/730415-14 ten laste gelegde feit
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 18/730415-14 ten laste gelegde feit. Daartoe is aangevoerd dat uit de in het dossier opgenomen foto's niet blijkt dat de daarop afgebeelde teksten zijn verstuurd op 22 november 2014. Volgens de verdediging lijkt het erop dat deze berichten zijn verzonden op 25 oktober 2014. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte ontkent de tenlastegelegde telefonische bedreiging te hebben geuit en de aangifte van [slachtoffer 5] voor wat die bedreiging betreft geen steun vindt in andere bewijsmiddelen.
De rechtbank overweegt naar aanleiding van dit verweer het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte de in de tenlastelegging vermelde woorden/teksten op 22 november 2014 (vanaf 19:25 uur) via WhatsApp aan [slachtoffer 5] heeft verzonden. [slachtoffer 5] heeft dit verklaard en verdachte heeft op 25 november 2014 (drie dagen later) verklaard dat dit goed zou kunnen. Op de foto's van het beeldscherm van de telefoon is niet te zien op welke datum de WhatsApp-berichten (bovenin het scherm aangeduid als "chats") met de tenlastegelegde woorden/teksten zijn verzonden. Wel is daarop te zien dat (onder meer) op 25 mei 2014, 25 oktober 2014 en 22 november 2014 sms-berichten (bovenin het scherm aangeduid als "berichten") zijn verzonden. Hieruit kan niet worden afgeleid dat de WhatsApp-berichten met de tenlastegelegde woorden/teksten niet op 22 november 2014 maar op 25 oktober 2014 zijn verzonden. Ook is op de foto's te zien dat het eerste sms-bericht op 22 november 2014 is verzonden om 19:37 uur, hetgeen aansluit bij de verklaring van [slachtoffer 5] dat verdachte hem een aantal sms-jes heeft gestuurd nadat verdachte hem eerst een aantal WhatsAppjes had gestuurd.
Naar het oordeel van de rechtbank vindt de verklaring van [slachtoffer 5] voor wat betreft de telefonische bedreiging steun in de verklaring van verdachte en in de inhoud van de WhatsApp-berichten die verdachte kort daarvoor aan [slachtoffer 5] heeft gestuurd. Verdachte heeft erkend dat hij [slachtoffer 5] heeft gebeld, dat het zeker geen normaal gesprek was en dat het gesprek niet goed ging. De telefonische bedreiging, inhoudende dat verdachte [slachtoffer 5] zou doodschoppen, sluit naar het oordeel van de rechtbank aan bij de bedreigingen in de WhatsApp-berichten, inhoudende dat [slachtoffer 5] zijn vrienden gedag moet zeggen nu het nog kan, dat verdachte geen medelijden meer heeft met [slachtoffer 5] en dat ook [slachtoffer 5] "gaat" als verdachte hem treft bij de [familie].
Daarom acht de rechtbank alle in de zaak met parketnummer 18/730415-14 ten laste gelegde bedreigende woorden/teksten bewezen en verwerpt zij het verweer.

Redengeving bewezenverklaring

De rechtbank acht de in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden redengevend voor hetgeen bewezen is verklaard en op grond daarvan heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan. Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/720257-14 onder 1., 3. en 4. en het in de zaak met parketnummer 18/730415-14 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
in de zaak met parketnummer 18/720257-14:
1.
hij op 7 oktober 2014 te [pleegplaats 1] [slachtoffer 7] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte toen aldaar in het bijzijn van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] de woorden geroepen: "Om zes uur is het donker in [gebied 2], je vrouw gaat eraan!", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, welke dreigende woorden die [slachtoffer 7] toen ter ore zijn gekomen;
3.
hij op 7 oktober 2014 te [pleegplaats 1] opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van Strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 12 juli 2014 en 28 augustus 2014 gegeven door de officier van justitie in het arrondissement Noord-Nederland, immers heeft verdachte toen opzettelijk contact gezocht met de in die gedragsaanwijzing genoemde [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 2]), zulks terwijl verdachte zich diende te onthouden van contact met die [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 2]);
4. ( ter berechting gevoegd parketnummer 18-183002/14)
hij in de periode omvattende de dagen 20 augustus 2014 en 21 augustus 2014 te [pleegplaats 1] opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van Strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 12 juli 2014 gegeven door de officier van justitie in het arrondissement Noord-Nederland, welke aanwijzing van kracht was voor de periode van
90 dagen, immers heeft verdachte opzettelijk in eerstgenoemde periode zich begeven in winkelbedrijf Xenos, gevestigd aan de [straat 1], aldaar, zulks terwijl [slachtoffer 1] in dat winkelbedrijf Xenos aan het werk was, zulks terwijl verdachte zich diende te onthouden van contact met die [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 4]);
en in de zaak met parketnummer 18/730415-14:
hij op 22 november 2014 in Nederland [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend voornoemde [slachtoffer 5] via een telefonische verbinding of anderszins via WhatsApp/SMS verschillende dreigende (schriftelijke) berichten/teksten gestuurd met de dreigende woorden/teksten:
- " Je moet je vrienden gedag gaan zeggen nu het nog kan" en
- " Ik hoop echt dat ik je daar niet tref want mijn beslissing staat vast" en
- " Bij [slachtoffer 6] want ook jij gaat als je er bent" en
- " En blijf nu maar uit hun buurt want ik ken geen medelijden meer, zelf niet met jou",
en heeft verdachte via een telefonische verbinding met die [slachtoffer 5], die [slachtoffer 5] de woorden toegevoegd: "Ik schop je dood.", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
in de zaak met parketnummer 18/720257-14:
1. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
3. Opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering;
4. Opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering;
en in de zaak met parketnummer 18/730415-14:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Motivering straf en maatregelen

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft sinds enkele jaren een steeds hoger oplopend conflict met een aantal leden van de [familie], bij wie hij in het verleden juist kind aan huis was. Naar aanleiding van dat conflict heeft hij [slachtoffer 1] (echtgenote van [slachtoffer 6]) en een vroegere vriend die veel omgaat met leden van de [familie] met de dood bedreigd. Ook heeft verdachte tweemaal een hem naar aanleiding van eerdere confrontaties door de officier van justitie opgelegd contactverbod met een aantal leden van deze familie overtreden. Door zijn handelen heeft verdachte het gevoel van veiligheid van zijn slachtoffers aangetast en heeft hij tot tweemaal toe een hem door de officier van justitie gegeven aanwijzing genegeerd.
De rechtbank acht (met de politie en de reclassering) aannemelijk dat ook leden van de [familie] niet altijd verstandig hebben gehandeld en daardoor een rol spelen bij het voortduren en verergeren van het conflict. Dit doet niet af aan de strafbaarheid van verdachtes handelen maar plaatst het wel in een zeker perspectief.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte in 2014 al tweemaal eerder is veroordeeld voor vergelijkbare feiten. Deze veroordelingen hadden eveneens te maken met het conflict tussen hem en de [familie]. Tegen één van deze veroordelingen heeft verdachte hoger beroep ingesteld en van de bij het andere vonnis opgelegde voorwaardelijke straf wordt thans de tenuitvoerlegging gevorderd.
Uit de rapporten van de psychiater en de psycholoog blijkt dat niet met zekerheid is vast te stellen dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Volgens de psychiater is bij verdachte sprake van aanwijzingen voor ADHD en heeft hij persoonlijkheidskenmerken (eigenzinnigheid, zwart-wit denken en narcistische trekken) die het moeilijk voor hem maken om een conflict los te laten en afstand te nemen van de tegenpartij. Ook de psycholoog spreekt van een ADHD-achtig beeld en ietwat narcistisch aandoende persoonlijkheidskenmerken. Beide deskundigen zien geen grond voor het aannemen van verminderde toerekeningsvatbaarheid. Volgens de psycholoog moet bij onveranderde omstandigheden worden gevreesd voor escalatie. Beide deskundigen adviseren het starten van een "stevig mediationtraject" in het kader van een (deels) voorwaardelijke straf, waarbij de reclassering toezicht houdt. De reclassering acht het recidiverisico hoog en adviseert een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij Verslavingszorg Noord Nederland, een contactverbod met leden van de [familie] en een verplichting deel te nemen aan een mediationtraject op te starten vanuit het Veiligheidshuis Fryslân.
Gelet op de rapporten van de deskundigen ziet de rechtbank geen aanleiding verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten, met name gelet op het voortdurende karakter van de bedreigingen en de recidive, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele maanden rechtvaardigen. De rechtbank zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen teneinde verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Naar het oordeel van de rechtbank is de duur van het reeds ondergane voorarrest langer dan de duur van de onvoorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf die voor deze feiten op haar plaats is.
Op grond van de voorgeschiedenis, de recidive en de door de deskundigen geconstateerde persoonlijkheidskenmerken is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw de confrontatie aangaat met leden van de [familie] en in dat kader opnieuw strafbare feiten pleegt. Daarom acht de rechtbank het wenselijk dat de door de officier van justitie gevorderde en door de reclassering geadviseerde locatie- en contactverboden worden opgelegd. De rechtbank zal deze verboden niet zowel in de vorm van een bijzondere voorwaarde als in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel opleggen, zoals door de officier van justitie is geëist, omdat dit naar haar oordeel dubbelop zou zijn. De rechtbank kiest ervoor de verboden op te leggen in de vorm van vrijheidsbeperkende maatregelen. De reden daarvoor is dat een bijzondere voorwaarde komt te vervallen zodra de tenuitvoerlegging wordt bevolen van de voorwaardelijke straf waaraan zij is gekoppeld. Dit nadeel kleeft niet aan een vrijheidsbeperkende maatregel, aangezien bij iedere overtreding daarvan telkens opnieuw vervangende hechtenis kan worden toegepast. Daarnaast geldt dat een dergelijke maatregel dadelijk uitvoerbaar kan worden verklaard, hetgeen de rechtbank ook zal doen. Dit is - in dit geval - niet mogelijk wanneer de verboden als bijzondere voorwaarden worden opgelegd. Dit in verband met het in artikel 14e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht neergelegde gevaarcriterium. De rechtbank sluit voor wat betreft de locatie- en contactverboden aan bij de eerder door de officier van justitie aan verdachte opgelegde gedragsaanwijzing. De rechtbank zal verdachte echter geen contactverbod opleggen met [slachtoffer 4] (geboren op [geboortedatum 5]). Uit één van de verklaringen van verdachte leidt de rechtbank af dat dit de (toenmalige) vriendin van [kind 1] betreft. De rechtbank is niet gebleken van confrontaties tussen verdachte en deze persoon.
Op grond van de adviezen van de deskundigen ziet de rechtbank eveneens aanleiding om verdachte de verplichting op te leggen om naar zijn beste vermogen mee te werken aan een
- zo mogelijk - nog op te starten mediationtraject. De verdediging heeft aangegeven dat zij zich hierin kan vinden en dat verdachte bereid is daaraan mee te werken. De rechtbank zal deze verplichting als bijzondere voorwaarde verbinden aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf. De rechtbank is zich ervan bewust dat het opstarten en zeker ook het slagen van een mediationtraject mede afhankelijk is van de wil en de inzet van de betrokken leden van de [familie].
De rechtbank zal verdachte niet de verplichting opleggen zich (periodiek) te melden bij de reclassering. Gelet op de verstoorde verhouding acht de rechtbank dit niet zinvol. Dit neemt niet weg dat verdachte mee dient te werken aan het toezicht dat de reclassering dient te houden op het mediationtraject.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 10 september 2014, gewezen door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is de verdachte veroordeeld tot - voor zover hier van belang - een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis, waarvan 15 uren, subsidiair 7 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 25 september 2014.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 6 januari 2015 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De hiervoor in de zaak met parketnummer 18/720257-14 onder 1. en 3. en in de zaak met parketnummer 18/730415-14 bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
Nu de veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van de hem bij voornoemd vonnis van 10 september 2014 voorwaardelijk opgelegde taakstraf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 38v, 57, 63, 184a en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 18/720257-14 onder 2. is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/720257-14 onder 1., 3. en 4. en het in de zaak met parketnummer 18/730415-14 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot twee maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde naar zijn beste vermogen medewerking verleent aan een (zo mogelijk) door de reclassering en/of het Veiligheidshuis Fryslân op te starten mediationtraject tussen hem en (leden van) de [familie] zolang de mediator en de reclassering dat gedurende de proeftijd van drie jaren nodig achten.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf en het restant bij de eventuele uitvoering van het voorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Legt op de vrijheidsbeperkende maatregel inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van twee jaren zich niet zal ophouden in en om het gebied van de plaats [plaats] (Friesland).
Legt op de vrijheidsbeperkende maatregel inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van twee jaren (behalve indien hij daartoe is uitgenodigd in het kader van het mediationtraject) op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
1. [slachtoffer 7], geboren op [geboortedatum 4];
2. [slachtoffer 7], echtgenote van[slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum 6];
3.[slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum 2];
4. [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum 3];
5.[kind 1], geboren op [geboortedatum 7];
6. [kind 2], geboren op [geboortedatum 8].
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de beide voormelde vrijheidsbeperkende maatregelen wordt voldaan. De duur van de vervangende hechtenis bedraagt twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregelen wordt voldaan. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregelen niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer
18/128992-14:
Gelast de tenuitvoerlegging van de taakstraf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Leeuwarden d.d. 10 september 2014, te weten: een taakstraf voor de duur van vijftien uren, subsidiair 7 dagen vervangende hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.G. Wijma, voorzitter, mr. G.C. Koelman en M. Jansen, rechters, bijgestaan door mr. F.F. van Emst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 januari 2015. Mr. Koelman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Wijma
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Jansen
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Van Emst
locatie Leeuwarden,

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/720257-14
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/730415-14
ter berechting gevoegd parketnummer 18/183002-14
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/128992-14
proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer in bovengenoemde rechtbank op 20 januari 2015
Tegenwoordig:
mr. L.G. Wijma, voorzitter,
mr. G.C. Koelman en M. Jansen, rechters, en
mr. F.F. van Emst, griffier.
Als officier van justitie is ter terechtzitting aanwezig mr. R.G. de Graaf.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De voorzitter belast de oudste rechter met de leiding van het onderzoek.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de oudste rechter te zijn genaamd:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in [verblijfplaats].
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.
(…)
De oudste rechter deelt, zakelijk weergegeven, onder meer mede:
De rechtbank heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van heden en beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte. De reden daarvoor is als volgt. Verdachte zit sinds 24 november 2014 in voorarrest voor het in de zaak met parketnummer 18/730415-14 tenlastegelegde feit, te weten de bedreiging van [slachtoffer 5]. Dat betekent dat verdachte voor dit feit nu 57 dagen vastzit. De rechtbank is van oordeel dat ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de duur van dit reeds ondergane voorarrest langer is dan de duur van de onvoorwaardelijke vrijheidsstraf die in geval van veroordeling aan verdachte zal worden opgelegd, zoals bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
(…)
De oudste rechter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van de rechtbank de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 3 februari 2015 te 13:00 uur of zoveel eerder als haalbaar is voor de rechtbank.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en ondertekend door de voorzitter en de griffier.