1.2.2.een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0200-2014111149-1, d.d. 7 oktober 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum 2]:
Vanmiddag, 7 oktober 2014, stond [verdachte] bij mijn garagebedrijf in [pleegplaats 1]. Ik zag dat hij bij de ingang van mijn bedrijf stond. Ik zag vervolgens dat hij zijn shirt omhoog trok en op zijn buik sloeg. Toen hij uit de auto stapte vanmiddag was ik in gezelschap van mijn zoon [slachtoffer 3]. Wij zijn toen beiden naar de deuropening gelopen. Nadat hij dat gebaar met zijn shirt had gemaakt, hoorde ik dat hij riep: “Maar als eerste gaat je vrouw eraan. Het is om zes uur donker in [gebied 2].”
1.2.3.een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0200-2014111149-17, d.d. 10 oktober 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 1]:
Afgelopen dinsdag, 7 oktober 2014, hoorde ik van mijn echtgenoot[slachtoffer 2] dat de mij bekende [verdachte] doodsbedreigingen heeft geuit in mijn richting. [verdachte] was afgelopen dinsdag verschenen bij het garagebedrijf van mijn echtgenoot. Ik hoorde van zowel mijn echtgenoot als mijn zoon [slachtoffer 3] dat [verdachte] had geroepen: "Maar als eerste gaat je vrouw eraan. Het is om zes uur donker in [gebied 2]." Ik voel mij daar erg door bedreigd. Ik rij vanuit mijn werk altijd door de [gebied 2], dit zijn de buitenafgelegen tussendoor wegen, naar mijn woonplaats [plaats]. Zo langzamerhand duurt de overlast zo lang en is [verdachte] altijd met mij en mijn gezinsleden bezig dat ik angst voor hem heb ontwikkeld. Ik acht hem nu dan ook zeker in staat dat hij mij iets aan gaat doen.
1.2.4.een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0200-2014111149-16, d.d. 9 oktober 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 3]:
Op 7 oktober 2014 was ik samen met mijn vader [slachtoffer 2] aan het werk in de werkplaats van het autobedrijf van mijn vader te [pleegplaats 1]. We hadden de roldeuren van de loods open staan. Ik zag dat [verdachte] in een auto voorbij kwam rijden. Vervolgens zag ik dat [verdachte] weer terug kwam rijden in de richting van ons bedrijf. Hierop zijn mijn vader en ik richting de deur gelopen. Terwijl wij hier samen stonden, zag ik dat [verdachte] zijn voertuig voor ons bedrijf tot stilstand bracht en ik zag dat [verdachte] uit het voertuig stapte. Ik hoorde vervolgens dat [verdachte] tegen ons begon te schreeuwen. Hij sloeg op zijn buik. Hij schreeuwde: “Om zes uur is het donker in [gebied 2], je vrouw gaat eraan!”
1.2.5.een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0200-2014111149-4, d.d. 7 oktober 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisanten dan wel één van hen:
Wij hoorden van de vader van [slachtoffer 7] dat er beelden van [verdachte] moesten zijn gemaakt ten tijde van de bedreiging. Wij hebben de camerabeelden bekeken. Wij zagen op de camerabeelden dat op 7 oktober 2014 om 15:44 uur het voertuig waar [verdachte] gebruik van maakt aan kwam rijden. Wij zagen dat de auto aan de rand van het terrein van [garage] parkeerde en dat de ons bekende [verdachte] uitstapte en naar de achterkant van de auto liep. Wij zagen dat hij hier bleef staan en dat hij zijn shirt omhoog trok. Hij stond toen met zijn gezicht in de richting van de geopende garagedeuren van de garage. Wij zagen vervolgens dat [verdachte] wilde gebaren in de richting van de garage maakte. Dit en zijn shirt omhoog trekken deed hij een paar maal achter elkaar. Ik, [verbalisant], heb nog beelden van een andere camera gezien. Hierop was te zien dat het voertuig van [verdachte] ongeveer een halve minuut later weer vanaf de [straat 2] langs [garage] reed en om de bocht bij het tankstation aldaar stopte. Ik zag dat [verdachte] weer uitstapte, naar de hoek liep en weer zijn shirt een tweetal keren omhoog trok. Dit deed hij weer met zijn gezicht richting de garage.
1.2.6.een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0200-2014111149-14, d.d. 9 oktober 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisanten dan wel één van hen:
Vandaag, 9 oktober 2014, verscheen [verdachte] aan het politiebureau te [pleegplaats 1] om te worden aangehouden en gehoord terzake bedreiging en het overtreden van een hem opgelegde gedragsaanwijzing. [verdachte] was boos. De boosheid was gericht op de [familie] en de politie. [verdachte] maakte op ons een nerveuze en woedende indruk, welke het best valt te omschrijven als een tikkende tijdbom. Wij stelden [verdachte] de vraag hoe we ervoor konden zorgen dat de hele problematiek aangaande hem en de [familie] zou stoppen. Wij hoorden dat [verdachte] ons vertelde dat het wat hem betreft helemaal niet meer hoefde te stoppen en dat het hem allemaal niks meer kon schelen. Wij hoorden dat [verdachte] zei: “Ze gaan er aan. En ik zorg wel dat ik ermee weg kom. Wij hoorden dat [verdachte] bevestigde dat hij onberekenbaar was en dat zijn emoties op en neer gaan.
1.2.7.een aanvullende gedragsaanwijzing ter beëindiging van ernstige overlast (artikel 509hh lid 6 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv)) van de officier van justitie aan [verdachte] d.d. 12 juli 2014, voor zover, zakelijk weergegeven, inhoudende:
De officier van justitie in het arrondissement Noord-Nederland, overwegende dat [verdachte] verdacht wordt van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, overwegende dat tegen verdachte ernstige bezwaren bestaan ter zake genoemde strafbare feiten in verband waarmee vrees bestaat voor ernstig belastend gedrag van de verdachte jegens een persoon of personen, hetgeen onder andere blijkt uit het proces-verbaal van politie en de justitiële documentatie, gezien artikel 509hh Sv, beveelt de verdachte (onder meer) zich te onthouden van contact met (onder meer) [slachtoffer 1] (geboren [geboortedatum 4]) en [slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum 2]) en bepaalt dat zulks met zich brengt dat verdachte noch direct (zelf), noch indirect (middels anderen) op enigerlei wijze contact (onder meer niet middels direct persoonlijk contact) zal hebben met bovengenoemde personen. De gedragsaanwijzing gaat in met ingang van heden en blijft van kracht tot en met 11 september 2014. Het niet voldoen aan een van de voorwaarden genoemd in dit bevel is een misdrijf strafbaar gesteld in artikel 184a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Opgemaakt op 12 juli 2014.
1.2.8.een eerste verlenging gedragsaanwijzing ter beëindiging van ernstige overlast (artikel 509hh Sv) van de officier van justitie met betrekking tot [verdachte] d.d. 28 augustus 2014, voor zover, zakelijk weergegeven, inhoudende:
De officier van justitie in het arrondissement Noord-Nederland, gezien de gedragsaanwijzing die op 12 juli 2014 aan verdachte [verdachte] is opgelegd, overwegende dat verdachte op 21/8/2014 is aangehouden terzake bedreiging en het contactverbod met [slachtoffer 1] heeft overtreden, overwegende dat tegen verdachte ernstige bezwaren bestaan ter zake genoemde strafbare feiten in verband waarmee vrees bestaat voor ernstig belastend gedrag van de verdachte jegens een persoon of personen, gezien artikel 509hh Sv, verlengt de gedragsaanwijzing die op 12 juli 2014 is opgelegd aan verdachte. De verlenging gaat in met ingang van 11 september 2014 en blijft van kracht tot en met 11 december 2014.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720257-14 onder 1. ten laste gelegde feit
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 18/720257-14 onder 1. ten laste gelegde feit, omdat verdachte geen opzet had op het bedreigen van [slachtoffer 1]. Verdachte heeft gezegd dat die vrouw eraan ging omdat het niet goed met haar ging. Verdachte bedoelde daarmee niet dat hij haar iets zou aandoen en het was dan ook niet zijn bedoeling haar te bedreigen. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken omdat door verdachtes woorden bij [slachtoffer 1] niet de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen. Volgens de verdediging ging het om een emotionele, onbeheerste uiting van woede en onmacht en heeft een laakbare woordkeus niet zonder meer een bedreigend karakter.
De rechtbank overweegt naar aanleiding van dit verweer het volgende.
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte heeft gezegd dat "die vrouw", met wie verdachte [slachtoffer 1] bedoelde, eraan gaat en dat hij tevens iets heeft gezegd in de zin van dat het om 6 uur donker is in [gebied 2]. Dit terwijl
[slachtoffer 1] regelmatig door [gebied 2] rijdt en dit een afgelegen gebied is. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat al langere tijd sprake was van een conflict tussen verdachte en leden van de [familie] in het kader waarvan al meerdere confrontaties hadden plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door het in deze context uitspreken van de combinatie van deze woorden tegen leden van de [familie], bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] deze woorden te horen zou krijgen en zich daardoor bedreigd zou voelen. De rechtbank vindt hiervoor steun in de uitlatingen van verdachte tegen de politie, inhoudende dat de problematiek aangaande hem en de [familie] wat hem betreft niet hoeft te stoppen, het hem allemaal niks meer kan schelen, ze eraan gaan en hij wel zorgt dat hij ermee wegkomt. Ook is de rechtbank, mede gelet op het al langer bestaande conflict, van oordeel dat door deze combinatie van woorden bij [slachtoffer 1] de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen. Hierbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het conflict met de [familie] verdachte woedend, wanhopig en op momenten onberekenbaar maakt.
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk (via [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720257-14 onder 3. ten laste gelegde feit
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat op basis van de tekst van de gedragsaanwijzing niet volstrekt duidelijk is dat het contactverbod mede ziet op [slachtoffer 3]. Dit terwijl een gedragsaanwijzing naar het oordeel van de rechtbank wel volstrekt duidelijk dient te zijn. In de aanwijzing wordt weliswaar een [slachtoffer 3] genoemd, maar daarbij is vermeld "ouder van [slachtoffer 1]". [slachtoffer 3] is niet een ouder maar een broer van [slachtoffer 1]. Doordat geen geboortedatum is vermeld, is niet zonder meer duidelijk dat het hier om een kennelijke verschrijving gaat. Daarom is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen dat verdachte zich diende te onthouden van contact met [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum 3]). De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel van het in de zaak met parketnummer 18/720257-14 onder 3. ten laste gelegde feit.
Voorts is de rechtbank met de verdediging en de officier van justitie van oordeel dat niet bewezen is dat verdachte op of omstreeks 7 oktober 2014, althans in de maand oktober 2014, te [pleegplaats 1] opzettelijk contact heeft gezocht met [slachtoffer 1]. Op basis van het dossier en hetgeen ter zitting is besproken kan niet worden uitgesloten dat verdachte haar per toeval tegen is gekomen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel van het in de zaak met parketnummer 18/720257-14 onder 3. ten laste gelegde feit.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geheel moet worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 18/720257-14 onder 3. ten laste gelegde feit omdat de aan verdachte opgelegde gedragsaanwijzing onvoldoende bepaald is. Daartoe is aangevoerd dat in de gedragsaanwijzing niet is vermeld dat deze is gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, Sv. Ook op grond van de tekst van de gedragsaanwijzing is niet duidelijk of deze is gebaseerd op ernstig belastend gedrag of op gevaar voor herhaling.
De rechtbank overweegt naar aanleiding van dit verweer het volgende.
In artikel 184a Sr is strafbaar gesteld het opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, Sv.
Op grond van artikel 509hh, eerste lid, aanhef en onderdeel b, Sv is de officier van justitie bevoegd de verdachte tegen wie ernstige bezwaren bestaan een gedragsaanwijzing te geven in geval van verdenking van een strafbaar feit in verband waarmee vrees bestaat voor ernstig belastend gedrag van de verdachte jegens een persoon of personen.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de hierboven weergegeven tekst van de op 12 juli 2014 gegeven gedragsaanwijzing en de op 28 augustus 2014 bevolen verlenging daarvan duidelijk is dat deze zijn gebaseerd op een verdenking van een strafbaar feit in verband waarmee vrees bestaat voor ernstig belastend gedrag van de verdachte jegens een persoon of personen. Dit is zowel in de gedragsaanwijzing als in de verlenging uitdrukkelijk vermeld. Hieruit volgt dat duidelijk is dat de gedragsaanwijzing is gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, Sv. Dat dit onderdeel van dit artikel niet uitdrukkelijk in de gedragsaanwijzing is vermeld, doet hier niet aan af. Het verweer wordt dan ook verworpen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte opzettelijk in strijd met de gedragsaanwijzing heeft gehandeld door naar het garagebedrijf van [slachtoffer 2] te rijden, daar te stoppen en uit te stappen en vervolgens gebaren te maken en bedreigingen te uiten richting het bedrijf, terwijl hij zag dat [slachtoffer 2] voor het bedrijf stond. Door zijn handelen heeft hij contact gezocht met [slachtoffer 2]. Of de door verdachte gemaakte gebaren en geroepen woorden al dan niet (mede) aan [slachtoffer 2] waren gericht, is daarbij niet van doorslaggevend belang. Daarom acht de rechtbank het in de zaak met parketnummer 18/720257-14 onder 3. ten laste gelegde feit bewezen voor zover dit ziet op het zoeken van contact met [slachtoffer 2].
Bewijsmiddelen ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720257-14 onder 4. ten laste gelegde feit
De rechtbank past bij de beoordeling van het in de zaak met parketnummer 18/720257-14 onder 4. ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe.