ECLI:NL:RBNNE:2015:5309

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 november 2015
Publicatiedatum
19 november 2015
Zaaknummer
Awb 15/1918 en Awb 15/1811
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens sociale zekerheidsfraude

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 20 november 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van Achtkarspelen en twee eisers, die beiden bijstand ontvingen op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb). De rechtbank behandelt de intrekking van de bijstandsuitkering van eiser en de terugvordering van onterecht ontvangen bijstand over een periode van bijna zeven jaar. De verweerder heeft de uitkering van eiser ingetrokken en een bedrag van € 112.292,74 teruggevorderd, omdat eiser zijn inlichtingenverplichting zou hebben geschonden door niet te melden dat hij werkzaamheden verrichtte in het café van zijn partner en dat hij een gezamenlijke huishouding voerde met haar. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sinds 1 juni 1994 bijstand ontving en dat er vermoedens waren van sociale zekerheidsfraude, wat leidde tot een onderzoek door de Sociale Recherche Fryslân. De rechtbank concludeert dat eiser inderdaad op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht in het café van zijn partner en dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van de ontvangen bijstand terecht zijn, maar dat de benadelingsperiode moet worden beperkt tot vier jaar voor de arbeid en vijf jaar voor de gezamenlijke huishouding. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten voor zover deze betrekking hebben op de herziening vóór 1 augustus 2009 en op de terugvordering en de hoofdelijke aansprakelijkheid. De rechtbank draagt verweerder op om nieuwe besluiten op bezwaar te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers en moet het griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Leeuwarden

Bestuursrecht

Zaaknummers: LEE 15/1918 en LEE 15/1811

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2015 in de gedingen tussen

1.
[naam eiser], eiser, en
2.
[naam eiseres], eiseres,
beiden te Harkema,
hierna samen aangeduid als: eisers
(gemachtigde
:mr. H.L. Thiescheffer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Achtkarspelen, verweerder

(gemachtigde: O. Roolvink).

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2014 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de aan eiser toegekende uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) vanaf 1 januari 2007 ingetrokken en de onverschuldigd ontvangen algemene en bijzondere bijstand en minima-regelingen over de periode van 1 januari 2007 tot 1 augustus 2014 van € 112.292,74 van hem teruggevorderd.
Bij besluit van (eveneens) 30 september 2014 (het primaire besluit 2) heeft verweerder eiseres mede hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de terugbetaling van de teruggevorderde kosten van bijstand.
Bij twee onderscheiden besluiten van 22 april 2015 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben elk afzonderlijk tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgevonden op 3 september 2015. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser ontvangt sinds 1 juni 1994 voor de noodzakelijke kosten van het bestaan (algemene en bijzondere) bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Eiser huurt een woning op het adres: [adres eiser] . Eiseres woont op het adres: [adres eiseres] Hiertegenover ligt café [naam en adres café] ), dat eiseres tot 1 augustus 2015 heeft geëxploiteerd. Eisers hebben een affectieve relatie. Vanwege het vermoeden van sociale zekerheidsfraude heeft de Sociale Recherche Fryslân (SRF) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van het uitkeringsrecht van eiser. De resultaten daarvan zijn weergegeven in het rapport van 8 augustus 2014. Naar aanleiding hiervan is de bijstandsuitkering van eiser per 1 augustus 2014 opgeschort.
2. De bestreden besluiten gaan over de intrekking van de aan eiser toegekende
Wwb-uitkering vanaf 1 januari 2007 en de terugvordering van de onverschuldigd aan hem verstrekte algemene en bijzondere bijstand en minimaregelingen over de periode van
1 januari 2007 tot 1 augustus 2014 ten bedrage van € 112.292,74, omdat uit het onderzoek van de SRF is gebleken dat eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17 van de Wwb heeft geschonden wegens het niet melden van de verrichte werk-zaamheden in café “ [naam en adres café] ” van minimaal 30 uur per week en de daaruit ontstane inkomsten, alsmede van het voeren van een gezamenlijke huishouding met zijn partner (eiseres). Eiseres is mede hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de terugbetaling van de ten onrechte aan eiser betaalde kosten van bijstand. Met overneming van het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften, de Persoonsgebonden Kamer, van de gemeente Achtkarspelen van 24 maart 2015 heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
3. Eiser betwist dat hij zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden voor wat betreft het verrichten van op geld waardeerbare werkzaamheden in café “ [naam en adres café] ”. Weliswaar heeft eiser op 1 juli 2014 verklaard dat hij zo nu en dan werkzaamheden heeft verricht, maar waren dit niet op geld waardeerbare werkzaamheden. Overigens is uit niets gebleken dat hij reeds vanaf 1 januari 2007 werkzaamheden ten behoeve van zijn partner heeft verricht.
Eisers voeren (primair) aan dat er nimmer sprake is geweest van een gezamenlijke huishouding op het woonadres van eiseres. Eisers stellen dat zij ieder hun eigen huishouding hebben gevoerd. Volgens eiser bevond het centrum van zijn dagelijkse activiteiten zich op zijn woonadres, zodat hij aldaar zijn hoofdverblijf heeft. Dat eiser veel tijd heeft door-gebracht in het café van zijn partner en dat hij veelvuldig heeft overnacht op het adres van zijn partner met wie hij een affectieve relatie heeft, maakt nog niet dat hij aldaar zijn hoofdverblijf heeft gehad. Immers, eiser ontmoette in het café ook zijn vrienden. Het café was een verzamelpunt van diverse bekende personen. Er is ook geen sprake geweest van het geven van zorg over en weer, aangezien eiser elke ochtend naar zijn eigen huis ging om daar het ontbijt te nuttigen en de gebruikelijke huishoudelijke activiteiten te doen. Ondanks de affectieve relatie tussen eisers is er van wederzijdse zorg dus geen sprake.
Eisers voeren (subsidiair) aan dat, indien geconcludeerd wordt dat er wel sprake is van een gemeenschappelijke huishouding, deze niet vanaf 1 januari 2007, maar pas vanaf juli 2009 aanwezig moet worden geacht, omdat eiser in zijn verklaring van 1 juli 2014 heeft aangegeven dat hij pas sinds vijf jaar elke nacht bij zijn partner sliep.
Eiser voeren tevens aan dat er dringende redenen zijn om de terugvordering te matigen, gelet op hun reeds gevorderde leeftijd, het substantiële teruggevorderde bedrag en de omstandigheid dat eiser reeds gedurende zeer lange tijd bijstand geniet en voor het overige kansloos is op de arbeidsmarkt.
4. Bij verweerschrift handhaaft verweerder zijn standpunt dat eiser geen opgave heeft gedaan van de op geld waardeerbare arbeid in café “ [naam en adres café] en de gezamenlijke huis-houding met zijn partner. Immers, eiser heeft elke nacht in de woning van zijn partner verbleven. Tevens was hij een groot deel van de avonden, tot in de late uurtjes, en op andere tijdstippen, aanwezig in het café van zijn partner. Er is - aldus verweerder - geen principieel verschil tussen de woning en het café van zijn partner. De objecten bevinden zich aan weerszijden van de straat en in beide gevallen is eiser bij zijn partner. De financiële
verstrengeling en de wederzijdse zorg worden het sterkst aangetoond met de aanwezigheid van eiser in het café en de aldaar uitgevoerde werkzaamheden ter ondersteuning van zijn partner. Dit is op loon waardeerbare arbeid. Zonder deze werkzaamheden zou het café niet kunnen bestaan. Het sociale leven van eisers speelt zich voor een groot deel af in het café.
In elk geval kan eiser niet als een gewone bezoeker worden aangemerkt. Uit het onderzoek van de SRF is verder gebleken dat de samenwoning van eisers al elf of twaalf jaar gaande is (aanvankelijk op het adres [adres eiser] en sinds vijf jaar aan de [adres eiseres] ).
5. Ter beoordeling van de rechtbank ligt voor de vraag of verweerder terecht en op
goede gronden de Wwb-uitkering van eiser vanaf 1 januari 2007 heeft ingetrokken, een bedrag van € 112.292,74 van hem heeft teruggevorderd wegens ten onrechte genoten bijstand over de periode van 1 januari 2007 tot 1 augustus 2014 en eiseres hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld voor deze terugvordering. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser zijn inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17 van de Wwb heeft geschonden door het niet melden van de verrichte werkzaamheden in café “ [naam en adres café] ” en het voeren van een gezamenlijke huishouding met eiseres.
6. Voorop staat dat het hier gaat om een voor eisers belastend besluit, namelijk de intrekking van het recht op bijstand, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de bewijslast in beginsel niet op eisers maar op verweerder rust. Derhalve ligt het op de weg van verweerder om aanneme-lijk te maken dat gedurende de periode in geding eiser op geld waardeerbare arbeid heeft verricht in het café van zijn partner en eiser een gezamenlijke huishouding met haar heeft gevoerd.
7. Voor wat betreft de op geld waardeerbare werkzaamheden van eiser in café
“ [naam en adres café] ” is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op grond van de verzamelde onderzoeksbevindingen, in onderling verband en samenhang bezien, terecht op het standpunt heeft gesteld dat deze een toereikende feitelijke grondslag bieden voor de conclusie dat eiser (tijdens de periode van samenwoning met eiseres) werkzaamheden heeft uitgevoerd in café “ [naam en adres café] ” te Harkema, waarvan eiseres tot 1 augustus 2015 uitbater/eigenaar is geweest. Deze werkzaamheden hebben hoofdzakelijk bestaan uit het bijhouden van de voorraad, het bedienen van de klanten bij drukte (bardienst), het meehelpen bij de bingo en het afsluiten van de kroeg onder medeneming van de dagomzet naar huis. De werkzaamheden vonden zowel doordeweeks in de avonden vanaf 20.00 uur tot sluitingstijd als in de weekenden plaats. De werkzaamheden zijn zo structureel uitgevoerd, veelal gepaard gaand met een tegenprestatie in de vorm van gratis eten en drinken. Eiser had voor deze werkzaamheden ook een vergoeding kunnen bedingen. Gelet op de aard, de omvang, de duur en het terugkerend karakter van de hiervoor vermelde door eiser verrichte werkzaamheden, is sprake van op geld waardeerbare arbeid. Verder blijkt uit de op 30 juni 2014 en 1 juli 2014 tegenover twee sociaal rechercheurs afgelegde verklaringen van zowel eiser als eiseres dat met het uitbaten van de kroeg zou zijn gestopt als eiser er niet zou meewerken, omdat iemand in loondienst nemen niet haalbaar was. Echter doordat eiser daar gratis werkte,
kon de kroeg open blijven. De stelling van eiser dat hij in het café aanwezig was omdat het een verzamelpunt is van vrienden en bekenden, kan niet leiden tot een ander oordeel. De door eiser overgelegde verklaring van [naam getuige] van 12 augustus 2015 maakt dit niet anders. Door het niet melden van het verrichten van op geld waardeerbare arbeid heeft eiser gehandeld in strijd met de op hem rustende inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wwb. De rechtbank kent echter wel doorslaggevende betekenis toe aan de door eiser afgelegde verklaring, waaruit blijkt dat hij pas sinds een jaar of vier gedurende de gehele week zijn partner meehelpt in de kroeg voor ongeveer 25 tot 30 uur. Nu verweerder deze verklaring niet heeft betwist, dient naar het oordeel van de rechtbank een beperking in de duur van de benadelingsperiode (1 augustus 2010 tot 1 augustus 2014) tot vier jaar te worden aangenomen. In zoverre slaagt de beroepsgrond van eiser. Hieruit volgt dat het ten aanzien van hem genomen bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek en dus in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Ten aanzien van de gezamenlijke huishouding overweegt de rechtbank het volgende.
8.1
Op grond van artikel 3, derde lid, van de Wwb is van een gezamenlijke huishouding sprake, indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
8.2
De vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Het aanhouden van afzonderlijke adressen hoeft niet aan het hebben van hoofdverblijf in dezelfde woning in de weg te staan. In dat geval zal aannemelijk moeten zijn dat desondanks een feitelijke situatie van samenwoning bestaat doordat slechts een van beide ter beschikking staande woningen wordt gebruikt dan wel doordat op een andere wijze zodanig gebruik van de woningen wordt gemaakt dat in feite van samenwonen moet worden gesproken. Een van de vragen die zich daarbij voordoet is of ‘het centrum van het dagelijks leven’ zich in één van de woningen bevindt.
8.3
Een tweede criterium waaraan moet zijn voldaan, is dat van wederzijdse zorg. Dit kan blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het criterium van wederzijdse zorg in een concreet geval is voldaan.
8.4
Naar het oordeel van de rechtbank voldoen eisers aan het eerste criterium van gezamenlijke huishouding nu zij - ondanks het aanhouden van de verschillende adressen - gezamenlijk hoofdverblijf hebben gehad in dezelfde woning. Verweerder heeft daarvoor de door eisers afgelegde, zij het aanvankelijk wisselende, verklaringen over hun relatie (het bij elkaar slapen op het woonadres van eiseres), redengevend kunnen vinden. Verweerder heeft mogen afgaan op de verklaringen van eisers over het bij elkaar slapen en het gezamenlijk hoofdverblijf in de woning van eiseres, zij het dat dit niet kan worden aangenomen voor de duur van (ruim) zeven jaar. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij pas sinds een jaar of vijf elke nacht (de gehele week, dus van maandag tot en met zondag) bij Dieuwke in haar huis sliep en dat zij daarvóór dan bij haar en dan bij hem in de woning sliepen. Naar zeggen van eiser was dat om en om. Verweerder heeft ook deze verklaring niet bestreden. Daarenboven heeft eiseres verklaard dat zij en Klaas, sinds zij vijf jaar de kroeg hebben, altijd bij haar in de woning sliepen en zij niet meer bij hem. Volgens haar zeggen sliepen zij in het begin van de relatie (van zo’n elf á twaalf jaar) om en om bij elkaar in de woning en was de situatie toen eigenlijk precies andersom (toen ging zij overdag terug naar haar eigen huis en Klaas doet dat nu). Op basis van de verklaringen van eisers dient daarom voor het gezamenlijk hoofdverblijf in de woning van eiseres te worden uitgegaan van een periode van vijf jaar (van 1 augustus 2009 tot 1 augustus 2014). Gedurende deze periode van vijf jaar kan ook worden vastgesteld dat het centrum van het dagelijks leven van eiser zich bevond in de woning van zijn partner. Daarvoor is redengevend dat de activiteiten die eiser naar eigen zeggen vervolgens overdag in zijn eigen woning heeft verricht, waaronder eten, het bijhouden van zijn administratie en het uitoefenen van zijn hobby, een overbrugging vormen voor verblijf bij eiseres in haar woning en het nabij haar woning gelegen café. Zo heeft verzoeker ook verklaard in zijn woning overdag ‘weinig’ te doen. Het lijkt er op dat alle activiteiten van eiser dusdanig op verblijf bij eiseres zijn afgestemd dat in feite van samenwonen aan de Bouwe Harkemastrjitte moet worden gesproken. Dit beeld is niet door eisers ontkracht.
Ten aanzien van de periode vóór 1 augustus 2009 overweegt de rechtbank dat uit de verklaringen van eisers volgt dat zij vóór deze datum om en om bij elkaar in ieders woning hebben geslapen. Nu eisers ieder een woning ter beschikking stond, dient ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 13 maart 2015 (ECLI:NL:HR: 2015:556) te worden vastgesteld in welke van die woningen zich het zwaartepunt van het persoonlijke leven van de betrokkene zich bevond. De mogelijkheid bestaat dat voor ieder van de betrokken personen dit zwaartepunt zich bevond in de woning van hemzelf, zodat zij hun hoofdverblijf niet in dezelfde woning hadden. Die mogelijkheid bestaat ook indien deze personen het grootste deel van de tijd gezamenlijk doorbrengen, zelfs indien die situatie in feite is te duiden als samenwonen. Anders dan verweerder heeft overwogen is daarbij niet maatgevend het antwoord op de vraag of het sociaal leven van eiser zich in en rondom het café van zijn partner heeft afgespeeld. Dat, zoals in dit geval, de woning en het café vlak bij elkaar liggen (aan weerszijden van de straat), is niet ter zake doende. Hieruit volgt tevens dat de financiële verstrengeling en/of wederzijdse zorg niet met eisers aanwezigheid in het café en de aldaar uitgeoefende arbeid ter ondersteuning van zijn partner kan worden onderbouwd of aannemelijk gemaakt. Uit het vorenstaande leidt de rechtbank af dat verweerder heeft nagelaten ten aanzien van de periode vóór 1 augustus 2009 te onderzoeken of aan het in voormeld arrest van de Hoge Raad gestelde criterium voor het vaststellen van het gezamenlijk hoofdverblijf tussen twee personen in één woning is voldaan. Mede gelet hierop dient naar het oordeel van de rechtbank ook hier een beperking in de duur van de benadelingsperiode (van 1 augustus 2009 tot 1 augustus 2014) tot vijf jaar te worden aangenomen. Hieruit volgt dat het ten aanzien van eiser genomen bestreden besluit ook op dit geschilpunt lijdt aan een motiveringsgebrek. De beroepsgronden van eisers slagen.
8.5
Anders dan verweerder heeft gesteld, is niet of nauwelijks gebleken van financiële verstrengeling tussen eisers. Wel stelt de rechtbank vast dat er andere feiten en omstandig-heden zijn op grond waarvan kan worden aangenomen dat eisers vanaf 1 augustus 2009 in zorg voor elkaar voorzien, als bedoeld in overweging 8.3. Blijkens de verklaringen van eisers deed eiser ook klusjes in de tuin en in en om het huis van eiseres. Verder gingen zij samen naar Spanje op vakantie en deelden zij de kosten daarvan. Eiser beschikte tevens over een eigen sleutel van de woning van eiseres. Van belang is voorts dat eisers samen naar verjaar-dagen van familie gingen en dat eiseres elke week de moeder van eiser (al dan niet in zijn gezelschap) bezocht. Bovendien gingen eisers na sluitingstijd van het café altijd samen naar huis en liet eiser nadien (’s avonds laat) hun hond, die zij gezamenlijk hebben gekregen, nog uit. Eiseres betaalt overigens de kosten voor de hond. Al met al valt dit ten nadele van eisers uit. Derhalve is uit de gedragingen van eisers af te leiden dat zij blijk hebben gegeven voor elkaar zorg te dragen. Hieruit volgt dat tevens is voldaan aan het tweede criterium van wederzijdse zorg.
8.6
Naast de belastende verklaringen van eisers acht de rechtbank het verder van belang dat de aanwezigheid van eiser in het plaatselijke café “ [naam en adres café] ” en de aldaar door hem verrichte werkzaamheden en de aanwezigheid van eiser in en om de woning van eiseres wordt bevestigd door de (stelselmatige) observaties van de sociaal rechercheurs gedurende de
perioden van 6 december 2013 tot 9 december 2013 en van 26 mei 2014 tot en met 23 juni 2014 bij het adres [adres] respectievelijk [adres eiseres] Uit de waarnemingen is gebleken dat eiser regelmatig, zo niet veelvuldig werd aangetroffen bij het café en in en om de woning van eiseres.
8.7
In wat eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van de vaste rechtspraak dat, ook indien later van een afgelegde verklaring wordt terugge-komen, in het algemeen mag worden uitgegaan van de juistheid van de aanvankelijk tegenover sociaal rechercheurs afgelegde en vervolgens door eisers ondertekende verklaringen. De rechtbank heeft in het geval van eisers geen toereikende aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat sprake is geweest van zodanige bijzondere omstandigheden dat op dit algemene uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt. De rechtbank stelt aan de hand van de gedingstukken vast dat hetgeen eisers verklaard hebben bij de verhoren op het politiebureau door de sociaal rechercheurs is opgetekend in processen-verbaal, welke door eisers, nadat deze aan hen waren voorgelezen, per bladzijde zijn ondertekend. Voorts blijkt uit de van de verhoren opgemaakte processen-verbaal dan wel anderszins niet dat tijdens de verhoren niet of onvoldoende zorgvuldig is gehandeld. Na het afleggen en het ondertekenen van hun verklaringen hebben eisers niet aangegeven dat zij het niet eens waren met de inhoud van hun verklaringen. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er dan ook geen aanleiding aan de juistheid van de verklaringen van eisers te twijfelen.
8.8.
Door het niet onverwijld en uit eigen beweging melden van de gezamenlijke huishouding met zijn partner heeft eiser gehandeld in strijd met de op hem rustende inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wwb.
8.9
Bij de toekenning van de bijstand is eiser in kennis gesteld van de daaraan verbonden verplichtingen. Zo is aan eiser meegedeeld dat veranderingen in zijn persoonlijke, gezins- of financiële situatie in elk geval maandelijks dienen te worden gemeld middels het inleveren van een rechtmatigheidsonderzoeksformulier waarna de bijstand nader zal worden vastgesteld. Derhalve kan niet gezegd worden dat eiser op dat moment niet voldoende is voorgelicht.
Het niet nakomen van de inlichtingenverplichting heeft geleid tot het ten onrechte verlenen van bijstand, terwijl eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat, als hij wel aan zijn inlichtingen-plicht zou hebben voldaan, hij over de desbetreffende periode recht op (aanvullende) bijstand zou hebben gehad.
8.1
Het vorenstaande houdt in dat verweerder in dit geval gehouden is het recht op bijstand op grond van artikel 54, derde lid, van de Wwb in te trekken. Wel dient verweerder daarbij rekening te houden met een benadelingsperiode van vier jaar (1 augustus 2010 tot 1 augustus 2014), waarbinnen eiser op geld waardeerbare arbeid heeft verricht, en een benadelingsperiode van vijf jaar (1 augustus 2009 tot 1 augustus 2014), waarbinnen eisers een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Tevens is verweerder gehouden, op grond van het bepaalde in artikel 58, eerste lid, van de Wwb om de ten onrechte ontvangen bijstand van eiser terug te vorderen.
8.11
Indien de inlichtingenverplichting niet of niet behoorlijk is nagekomen, dient tevens de vraag te worden beantwoord of de kosten van de ten onrechte verleende bijstand dan mede kunnen worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden (in casu: eiseres).
8.12
Aangezien vaststaat dat eiseres degene is met wier middelen gedurende de periode in geding bij de aan eiser verleende bijstand rekening diende te worden gehouden, is verweerder bevoegd de over de benadelingsperioden gemaakte kosten van bijstand op grond van artikel 59, tweede lid, van de Wwb mede van eiseres terug te vorderen, zij het dat ook hier de benadelingsperioden zijn beperkt zoals weergegeven onder de overwegingen 7, 8.4 en 8.10.
8.13
Van een dringende reden in de zin van artikel 58, achtste lid, van de Wwb op grond waarvan verweerder had moeten afzien van gehele of gedeeltelijke terugvordering, is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak dringende redenen slechts gelegen zijn in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. De financiële gevolgen van een besluit tot terug-vordering doen zich in het algemeen pas voor indien tot invordering wordt overgegaan. Verweerder is nog niet tot invordering overgegaan. Bovendien biedt de zogeheten beslagvrije voet als bedoeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering als regel voldoende bescherming om in het levensonderhoud te kunnen blijven voorzien. Van onaanvaardbare financiële of sociale omstandigheden als gevolg van de terugvordering is derhalve geen sprake. In wat eisers hebben aangevoerd over hun gevorderde leeftijd, de hoogte van het benadelings- of terugvorderingsbedrag en de kansloosheid van eiser op de arbeidsmarkt zijn geen zeer dringende redenen gelegen die matiging van het terugvorderingsbedrag recht-vaardigen. De door eisers op dit punt aangevoerde beroepsgronden falen.
9. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de beroepen van eisers gegrond zijn en dat de bestreden besluiten dienen te worden vernietigd voor zover deze betrekking hebben op de herziening vóór 1 augustus 2009 en op de terugvordering en de hoofdelijke aansprakelijkheid. De rechtbank zal niet zelf in de zaak voorzien, omdat zij daartoe niet over voldoende gegevens beschikt. Verweerder zal eerst na onderzoek een nieuwe berekening van het benadelings- of terugvorderingsbedrag moeten maken. Verweerder wordt daarom opgedragen nieuwe besluiten op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen en beslist.
10. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eisers. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.470,-- (2 punten voor het indienen van de (afzonderlijke) beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,-- en een wegingsfactor 1 voor gemiddeld gewicht).
11. Verweerder dient het door eisers betaalde griffierecht (2 x € 45,--) aan hen te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de bestreden besluiten voor zover deze betrekking hebben op de herziening vóór 1 augustus 2009 en op de terugvordering en de hoofdelijke aansprakelijkheid;
  • draagt verweerder op nieuwe besluiten op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 1.470,--.
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 90,-- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van B. de Vogel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2015.
De griffier, De rechter,
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.