ECLI:NL:RBNNE:2015:5375

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
23 november 2015
Zaaknummer
18.930184-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte veroordeeld voor dealen en bezit van verdovende middelen met deels voorwaardelijke gevangenisstraf en werkstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 24 november 2015 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het dealen en in bezit hebben van verdovende middelen. De verdachte, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en wonende te [woonplaats], werd bijgestaan door zijn advocaat mr. N.M. van Wersch, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. C.V. van Overbeeke. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van verdovende middelen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 5 juli 2015 in de gemeenten Assen en Midden-Drenthe. De rechtbank heeft op basis van verschillende bewijsmiddelen, waaronder bekennende verklaringen van de verdachte en processen-verbaal van bevindingen, vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en deelname aan een gedragsinterventietraining. Daarnaast werd een werkstraf van 240 uren opgelegd. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die inmiddels stappen had ondernomen om zijn gedrag te verbeteren. De rechtbank concludeerde dat een langdurige vrijheidsstraf niet noodzakelijk was, gezien de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.930184-15
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 november 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 november 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. N.M. van Wersch, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. C.V. van Overbeeke.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 5 juli 2015 in de gemeente(n) Assen en/of Midden-Drenthe, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in ieder geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B en/of
een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB en/of
een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of
een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde 2C-B, GHB, amfetamine en/of MDMA (telkens) (een) middel(en) in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2. hij op of omstreeks 6 juli 2015 te [pleegplaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een rugzak en/of een woning) een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B en/of
een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB en/of
een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of
een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde 2C-B, GHB, amfetamine en/of MDMA (een) middel(en) in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet; In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
- oplegging van 18 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met oplegging van de bijzondere voorwaarden meldplicht en een gedragsinterventie training.

Beoordeling van het bewijs

De rechtbank past met betrekking tot de ten laste gelegde feiten de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
1. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 november 2015.
2. een proces-verbaal van bevindingen [1] d.d. 6 juli 2015, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] .
3. een proces-verbaal van bevindingen [2] d.d. 7 juli 2015, inhoudende de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] .
4. een viertal processen-verbaal van onderzoek verdovende middelen [3] met daarbij gevoegd de op die onderzoeken betrekking hebbende rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut.
5. een proces-verbaal verhoor verdachte [4] d.d. 28 juli 2015, inhoudende de verklaring van [naam 1] .
6. een proces-verbaal verhoor verdachte [5] d.d. 5 augustus 2015, inhoudende de verklaring van [naam 2] .
7. een proces-verbaal verhoor verdachte [6] d.d. 6 augustus 2015, inhoudende de verklaring van [naam 3] .

Redengeving bewezenverklaring

De rechtbank acht de in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden redengevend voor hetgeen bewezen is verklaard en op grond daarvan heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Nadere bewijsoverweging

Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit voormelde verklaringen van afnemers van verdachte, dat verdachte over een periode van ongeveer een half jaar in verdovende middelen heeft gehandeld. Voormelde verklaringen van afnemers zijn niet dusdanig stellig dat van een langere periode moet worden uitgegaan. De rechtbank zal daarom de periode met betrekking tot feit 1 overeenkomstig bekorten.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1. hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 januari 2015 tot en met 5 juli 2015 in [pleegplaats] opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B en
een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB en
een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en
een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde 2C-B, GHB, amfetamine en MDMA middelen in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2. hij op 6 juli 2015 te [pleegplaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad in een rugzak en in een woning
een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B en
een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB en
een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en
een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde 2C-B, GHB, amfetamine en MDMA middelen in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
2. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het over hem opgemaakte reclasseringsrapport van 16 september 2015, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een half jaar verdovende middelen verkocht aan een beperkt aantal personen. Verdachte verkocht deze middelen om daar financieel beter van te worden.
Het is een feit van algemene bekendheid dat verdovende middelen een gevaar voor de volksgezondheid vormen. Verdachte heeft er mede toe bijgedragen het drugscircuit in stand te houden door zijn dealactiviteiten. De verkoop van verdovende middelen moet als ernstig strafbaar en verwerpelijk worden beschouwd.
Gelet op de oriëntatiepunten voor de straftoemeting is op grond van het bewezen geachte is in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 tot 8 maanden op zijn plaats.
Anderzijds komt uit het reclasseringsrapport naar voren dat verdachte door zijn aanhouding en detentie lering heeft getrokken uit zijn foutief handelen. Verdachte heeft momenteel voldoende zelfinzicht en probleembesef. Verdachte beseft dat hij hulp nodig heeft met betrekking tot zijn gedragsproblematiek/ontwikkelingsstoornissen en heeft daartoe hulp gezocht bij een psycholoog en er is sprake van een aanmelding bij de GGZ.
Daarnaast heeft verdachte een dagbesteding en is hij gestart met een nieuwe opleiding. Dat gaat naar zijn zeggen zeer goed.
Verdachte heeft derhalve stappen ondernomen om hem ervan te weerhouden opnieuw soortgelijke feiten te plegen.
Gelet op hetgeen bewezen is verklaard en voormelde omstandigheden acht de rechtbank het niet aangewezen dat verdachte alsnog een langdurige vrijheidsstraf moet ondergaan zoals door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats waarbij het onvoorwaardelijk deel zal worden bepaald op het aantal dagen dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk deel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals de reclassering die heeft geadviseerd.
Daarnaast acht de rechtbank een werkstraf van 240 uren passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
 Een gevangenisstraf van
90 dagen.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
73 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich binnen twee weken na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij de Verslavingszorg Noord Nederland, Overcingellaan 19, 9401 LA Assen. Hierna moet hij zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- dat veroordeelde meewerkt aan het volgen van een gedragsinterventie, zijnde een GI-GGZ Leefstijltraining.
De rechtbank geeft opdracht aan de reclassering toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, ingevolge artikel 14d lid 2 van het Wetboek van Strafrecht.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
 Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van
240 urenonbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van
120 dagenzal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A. van Capelle, voorzitter, mrs. B.I. Klaassens en P.J. van Steen, rechters, bijgestaan door D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 november 2015.
Mr. Van Steen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.pag. 115 van het dossier 2015194951 (het dossier)
2.pag. 118 van het dossier
3.pag. 120 - 157 van het dossier
4.pag. 252 van het dossier
5.pag. 270 van het dossier
6.pag. 298 van het dossier