In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 24 november 2015 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het dealen en in bezit hebben van verdovende middelen. De verdachte, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en wonende te [woonplaats], werd bijgestaan door zijn advocaat mr. N.M. van Wersch, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. C.V. van Overbeeke. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van verdovende middelen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 5 juli 2015 in de gemeenten Assen en Midden-Drenthe. De rechtbank heeft op basis van verschillende bewijsmiddelen, waaronder bekennende verklaringen van de verdachte en processen-verbaal van bevindingen, vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en deelname aan een gedragsinterventietraining. Daarnaast werd een werkstraf van 240 uren opgelegd. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die inmiddels stappen had ondernomen om zijn gedrag te verbeteren. De rechtbank concludeerde dat een langdurige vrijheidsstraf niet noodzakelijk was, gezien de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte.