In deze zaak vorderen eisers, [A] en [C], een verklaring voor recht dat de schenking van de koopsom van de onverdeelde helft van de woning door hun erflaters aan [E] nietig is. De rechtbank heeft eerder, in een vonnis van 26 juni 2013, de verkoop en levering van de woning door [E] als gevolmachtigde van de erflaters aan zichzelf nietig verklaard. De eisers stellen dat de schenking, die in een akte van 9 april 2006 is vastgelegd, elke rechtsgrond ontbeert. De rechtbank oordeelt dat de schenking niet nietig of vernietigbaar is, omdat in de eerdere procedure reeds is geoordeeld over de rechtsvraag of de schenking nietig was. De rechtbank wijst de vordering van [A] en [C] af op basis van het gezag van gewijsde van het eerdere vonnis. De rechtbank concludeert dat de eisers als de in het ongelijk gestelde partij moeten worden veroordeeld in de kosten van het geding.