ECLI:NL:RBNNE:2015:5873

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 november 2015
Publicatiedatum
17 december 2015
Zaaknummer
AWB 15/396 WIA
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K. Wentholt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering met betrekking tot medische beperkingen en bezwaarprocedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 12 november 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Veen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door J.T. Wielenga. De zaak betreft de toekenning van een WGA-vervolguitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiser had bezwaar gemaakt tegen eerdere besluiten van het Uwv, waarin zijn arbeidsongeschiktheid en de hoogte van de WGA-vervolguitkering werden vastgesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een verschil van opvatting bestond tussen de verzekeringsarts van het Uwv en de door eiser ingeschakelde verzekeringsarts, R.A. Hollander. De rechtbank heeft in haar overwegingen de medische rapportages en de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Eiser heeft aangevoerd dat zijn medische beperkingen niet correct zijn vastgesteld en dat hij niet in staat is om de geduide functies te verrichten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de bezwaarverzekeringsarts de medische onderbouwing van het bestreden besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd, met name met betrekking tot de klachten van eiser aan zijn heup en meralgia.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat het Uwv opnieuw op het bezwaar van eiser moet beslissen, waarbij de klachten van eiser in de heroverweging moeten worden betrokken. Tevens is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/396 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 november 2015 in de zaak tussen

[naam eiser] , te Hoogezand, eiser

(gemachtigde: mr. L.J. van der Veen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
(gemachtigde: J.T. Wielenga).

Procesverloop

Bij besluit van 5 mei 2014 (het primaire besluit I) heeft verweerder eiser per 10 juni 2014 op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) een WGA-vervolguitkering toegekend.
Bij besluit van 24 juni 2014 (het primaire besluit II) heeft verweerder eiser per 10 juni 2014 een toeslag op zijn WGA-vervolguitkering toegekend.
Bij besluit van 18 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 5 mei 2014 gegrond verklaard in die zin dat eiser vanaf 10 juni 2014 recht heeft op een WGA-vervolguitkering van bruto per maand € 245,65. Voorts heeft verweerder bij deze beslissing het bezwaar van eiser tegen het besluit 24 juni 2014 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek ter zitting is geschorst om de gemachtigde van eiser in de gelegenheid te stellen om met eiser te overleggen in verband met een nog te verrichten medisch onderzoek.
Op 9 juni 2015 heeft de gemachtigde van eiser een medisch advies van verzekeringsarts R.A. Hollander van 30 mei 2015 ingediend.
Verweerder heeft daarop gereageerd door inzending van een rapportage van een verzekeringsarts Bezwaar en Beroep en een rapportage van een arbeidsdeskundige Bezwaar en Beroep.
De gemachtigde van eiser heeft daarop een aanvullend rapport van Hollander van 5 augustus 2015 ingediend.
Verweerder heeft een nadere reactie van de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep van 31 augustus 2015 ingezonden.
Nadat partijen toestemming hebben gegeven om uitspraak te doen zonder nadere zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is werkzaam geweest als productiemedewerker voor 40 uur per week, voor welk werk hij in september 2009 met lichamelijke klachten is uitgevallen. Deze klachten hebben na het volmaken van de wachttijd niet geleid tot een WIA-uitkering omdat eiser per 9 september 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. In bezwaar en beroep is deze beslissing van verweerder in stand gebleven. Op 12 juni 2012 heeft eiser zich met wederom lichamelijke klachten arbeidsongeschikt gemeld voor de inmiddels door hem aangevangen werkzaamheden van pizzabakker voor 32 uur per week. Bij besluit van 24 augustus 2012 heeft verweerder eiser medegedeeld dat hij per 12 juni 2012 geen WIA-uitkering kan krijgen omdat zijn gezondheidsklachten voortkomen uit een andere oorzaak dan bij de eerdere WIA-beoordeling per 9 september 2011 het geval was.
2. In verband met de WIA-beoordeling per einde wachttijd heeft een verzekeringsarts van verweerder blijkens een rapport van 26 maart 2014 de diagnoses adhesieve capsulitis schouder en colitis ulcerosa gesteld. Er is een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld waarin met beperkingen in verband met deze diagnoses rekening is gehouden, alsmede met een aandoening op grond waarvan blootstelling aan stof, rook, gassen of dampen vermeden dient te worden. Op basis van de FML heeft er arbeidskundig onderzoek plaatsgehad, waarin is geconcludeerd dat eiser voor 44,98% arbeidsongeschikt geacht wordt per 10 juni 2014. Bij het primaire besluit I heeft verweerder eiser met ingang van 10 juni 2014 een WGA-vervolguitkering toegekend ten bedrage van € 181,97 bruto per maand.
3. Bij het primaire besluit II heeft verweerder eiser per 10 juni 2014 een toeslag op zijn WGA-vervolguitkering toegekend. Tegen beide primaire besluiten heeft eiser bezwaar gemaakt.
4.1.
Naar aanleiding van het door eiser gemaakte bezwaar tegen het primaire besluit I heeft een verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (bezwaarverzekeringsarts) van verweerder het dossier bestudeerd en eiser gesproken tijdens de hoorzitting. De bezwaarverzekeringsarts heeft overwogen dat de meralgia parethetica, door eiser als nieuw medisch feit benoemd, bij de verzekeringsarts bekend was. De door eiser genoemde beperkingen voor lopen en staan kan de bezwaarverzekeringsarts niet koppelen aan de meralgia, waarbij verwezen wordt naar de WIA-beoordeling per 9 september 2011. Ook passen de door eiser ervaren klachten niet bij zijn dagverhaal. Voor wat betreft de colitis ulcerosa zijn volgens de bezwaarverzekeringsarts voldoende beperkingen in de FML opgenomen, waarbij wordt verwezen naar de vereiste aanwezigheid van een toilet en de duurbeperking vanwege de energetische klachten. Met de astma en de schouderklachten wordt volgens de bezwaarverzekeringsarts ook voldoende rekening gehouden. De bezwaarverzekeringsarts heeft de door eiser ingezonden medicijnlijst (Salofalk, Arestal, Prednisolon, Rabeprazol, Simponi injectie, Diclofenac) nog bekeken op eventuele extra effecten voor de belastbaarheid. Hiervan is hem niet gebleken. De FML wordt niet gewijzigd.
4.2.
Blijkens het rapport van 2 december 2014 heeft de arbeidsdeskundige Bezwaar en Beroep twee van de eerder geselecteerde functies niet passend geacht voor eiser. Op basis van de wel passend geachte functies wordt tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van 50% geconcludeerd.
4.3.
Bij het bestreden besluit wordt het bezwaar tegen het primaire besluit I gegrond verklaard en per 10 juni 2014 een vervolguitkering toegekend van € 245,65 per maand. Het bezwaar tegen het primaire besluit II wordt ongegrond verklaard.
5. Blijkens de gronden van beroep wordt zowel de hoogte van de toeslag betwist als de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. Ter zitting is echter door eiser gezegd dat hij de hoogte van de toeslag niet langer betwist en dat deze beroepsgrond wordt ingetrokken. De rechtbank zal dus alleen het beroep beoordelen voor zover zich dat richt tegen de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling.
6.1.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder de medische beperkingen onjuist heeft vastgesteld en dat hij de geduide functies niet kan verrichten. Eiser acht zich volledig arbeidsongeschikt en vindt dat er onvoldoende rekening is gehouden met de problemen die hij bijvoorbeeld ondervindt met lopen en staan. Ook de buikklachten leveren meer beperkingen op dan alleen de aanwezigheid van een toilet in de buurt. Ook verwijst eiser naar zijn allergie. Eiser ervaart een toename van de pijnklachten bij het vrijwilligerswerk dat hij heeft gedaan. De geduide functies kan hij niet verrichten omdat deze teveel van zijn ernstig beperkte linkerarm en -schouder vergen en hij zal dit werk niet kunnen volhouden ook niet gedurende een zesurige werkdag. Veel bewegen met de arm geeft toename van klachten. Voor de geduide functies geldt dat het om handwerk gaat waarbij de armen actief gebruikt moeten worden. Hij heeft ook last van zijn rechterschouder.
6.2.
Eiser heeft een rapport ingebracht van verzekeringsarts R.A. Hollander. Blijkens het rapport van 30 mei 2015 heeft Hollander het dossier bestudeerd en eiser thuis bezocht en onderzocht. Hij acht eiser meer beperkt dan door de verzekeringsartsen van het UWV is aangenomen, waarbij hij constateert dat drie ziektebeelden niet zijn opgenomen in de diagnosestelling; de ernst van de colitis ulcerosa is onderschat; de gevolgen van de meralgia zijn onderschat; niet meegenomen zijn de gevolgen van de heupproblematiek. Hollander wijst ook onder meer op de hoge dosis Prednison.
7.1.
De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 26 juni 2015 op de bevindingen van Hollander gereageerd en te kennen gegeven dat deze een andere afweging heeft gemaakt van de belastbaarheid, maar diagnostisch niet met andere inzichten is gekomen. Een aantal klachtenbeelden speelt al langer, waaronder de heupklachten en de meralgia paresthetica. Deze zijn bekend bij verweerder en ook meegewogen. Hetzelfde geldt voor de longaandoening en de darmklachten. De medicatie die eiser op datum in geding gebruikte was bekend en is meegewogen. Wel is de bezwaarverzekeringsarts het eens met Hollander om voor de linkerschouder expliciet, via een toelichting bij de eerder aangenomen beperking op item 5.7 (boven schouderhoogte actief zijn) een hefbeperking links te benoemen zodat de arbeidsdeskundige de functies hier op kan bekijken. De FML is op dit punt aangepast.
7.2.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft op basis van de aangepaste FML de geselecteerde functies onderzocht en geconcludeerd dat deze passend zijn. Verweerder heeft gelet hierop geen aanleiding gezien het bestreden besluit te heroverwegen.
8.1.
Hollander is in zijn rapport van 5 augustus 2015 ingegaan op voornoemde beslissing van verweerder en heeft gesteld bij zijn eerder gegeven verzekeringsgeneeskundige expertise te blijven waarbij hij met name de energetische- en de schouderproblematiek heeft benoemd, en vervolgens aan verweerder de vraag voorlegt waarom er geen beperkingen voor de heup en de meralgia worden gegeven en geen zwaardere voor de schouderklachten. Het bevreemdt Hollander dat de functie samensteller kunststof en rubberindustrie geschikt wordt geacht waarbij hij opmerkt dat kennelijk hierover geen contact tussen de bezwaararbeidsdeskundige en de bezwaarverzekeringsarts is geweest.
8.2.
De bezwaarverzekeringsarts heeft hierop bij rapport van 31 augustus 2015 gereageerd. Hij ziet geen aanleiding tot een andere inschatting van de medische belastbaarheid op de datum in geding te komen. Op het Prednisolongebruik en de gevolgen daarvan voor het intermenselijk contact wordt ingegaan. Op basis van de beschouwingen van de bezwaararbeidsdeskundige acht hij de door Hollander bekritiseerde functie passend voor eiser.
9. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
9.1.
De rechtbank overweegt dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 26 juni 2015 deugdelijk heeft gemotiveerd dat Hollander geen nieuwe gegevens van behandelaars of van specialistisch onderzoek heeft ingebracht, maar de belastbaarheid anders weegt. Hollander noemt in zijn rapport van 30 mei 2015 immers geen resultaten van medisch onderzoek die niet bij verweerder bekend zijn. Naar aanleiding van de verzekeringsgeneeskundige expertise door Hollander is vervolgens nog een toelichting bij de in verband met de schouderproblematiek gegeven beperking in de FML opgenomen. Deze toelichting is niet van dien aard dat de rechtbank hiermee het door verweerder uitgevoerde onderzoek onzorgvuldig acht.
9.2.
De vraag die voorligt is of de onderzoeksbevindingen van Hollander aanleiding geven tot twijfel aan het oordeel van de verzekeringsartsen van verweerder.
9.3.
De rechtbank overweegt dat de longklachten en de colitis ulcerosa van eiser bekend zijn bij verweerder en dat in verband hiermee beperkingen zijn gegeven, waaronder een duurbeperking. Dat deze klachten tot meer beperkingen op de datum in geding moeten leiden is naar het oordeel van de rechtbank niet uit het rapport van Hollander af te leiden. Het medicijngebruik van eiser op de datum in geding was bekend en de bezwaarverzekeringsarts heeft daar nog eens expliciet naar gekeken. Ten tijde in geding gebruikte eiser nog geen Beclomethason. Verder heeft de bezwaarverzekeringsarts nog eens gemotiveerd waarom, gelet op het dagverhaal, een verdere duurbeperking niet noodzakelijk is. Zowel de chronische darmaandoening als de longklachten zijn bij de beoordeling betrokken. De andere weging door Hollander van de belastbaarheid leidt niet tot twijfel aan de beoordeling door de verzekeringsartsen van het UWV.
9.4.
Volgens Hollander is eiser meer beperkt door klachten aan zijn heup en door zijn meralgia. De rechtbank overweegt dat de meralgia door de verzekeringsartsen wordt benoemd en gewogen; de heupklachten komen in het rapport van de verzekeringsarts van 26 maart 2014 en in het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 20 november 2015 niet expliciet aan de orde. Volgens de bezwaarverzekeringsarts zijn deze klachten bekend en voldoende meegewogen waarbij wordt verwezen naar de eerdere arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen. De rechtbank overweegt dat blijkens het dossier bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen per 9 december 2011 en per 12 juni 2012 verschillende klachten speelden, waaronder een instabiele linkerheup en meralgia. In verband hiermee werd eiser per 9 december 2011 voor lang aaneen lopen beperkt geacht. Hoewel de heupproblematiek, anders dan via het benoemen van de meralgia, in voornoemde rapporten niet expliciet wordt benoemd, heeft het ‘lopen’ wel specifieke aandacht gekregen. De verzekeringsarts heeft bij het lichamelijk onderzoek opgemerkt dat eiser een normaal loop- en bewegingspatroon heeft en de verzekeringsarts heeft geen aanleiding gezien in verband hiermee een beperking op te nemen. Blijkens zijn rapport van 20 november 2014 is ook de bezwaarverzekeringsarts expliciet ingegaan op het lopen. De bezwaarverzekeringsarts heeft geobserveerd dat eiser normaal loopt en voor wat betreft het lopen wordt ook door Hollander in zijn expertiserapport vermeld dat eiser een normaal looppatroon heeft. Het rapport van Hollander leidt dus niet tot twijfel aan de verzekeringskundige onderbouwing van het bestreden besluit voor wat betreft het aspect lopen.
9.5.1.
Wel vermeldt Hollander bij het onderzoek aan de heup dat deze links knapt en wordt een afwezig sensibiliteitsgebied aan de zijkant/voorzijde van het linker bovenbeen vermeld. Onder het kopje ‘literatuur’ wordt vermeld dat meralgia pijnklachten geeft bij lang staan. Hollander heeft voorts vermeldt dat de heupklachten van eiser hem hinder geven bij onder andere traplopen, hurken en na lang zitten. In beroep heeft de bezwaarverzekeringsarts gesteld dat de heupklachten en de meralgia al langer bekend zijn, dat de diagnostiek al van voor de laatste uitval in 2012 stamt en dat er rekening mee is gehouden.
9.5.2.
Over de door Hollander geconstateerde meralgia- en heupklachten overweegt de rechtbank dat, zoals blijkt uit het rapport van de primaire verzekeringsarts, eiser bij de anamnese heeft gezegd dat hij bij staan pijn heeft. De bezwaarverzekeringsarts heeft in de bezwaarfase aangegeven de door eiser genoemde problemen met (lopen en) staan niet goed te kunnen koppelen aan de meralgia. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen van verweerder blijkt niet dat concreet onderzoek naar de heup is gedaan. De rechtbank overweegt dat blijkens de rapporten van de verzekeringsartsen van verweerder eiser niet expliciet heupklachten heeft benoemd en daarop evenmin in de bezwaar- en beroepsgronden noch ter zitting is ingegaan. Nu Hollander wel heupklachten benoemt, is het de vraag of dit maakt dat het onderzoek door de verzekeringsklachten op dit punt niet volledig is geweest.
9.5.3.
In zijn rapport van 26 juni 2015 heeft de bezwaarverzekeringsarts gesteld dat de heupklachten bij verweerder bekend zijn en bij een eerdere arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet hebben geleid tot beperkingen op de genoemde aspecten. De rechtbank overweegt dat dit laatste juist is maar dit brengt niet mee dat deze op de datum in geding evenmin aanwezig zijn. Uit het onderzoek door Hollander blijkt overigens evenmin dat de meralgia- en de heupklachten van eiser op de datum in geding zodanig zijn dat hiervoor de door hem genoemde beperkingen moeten worden gegeven. Hollander noemt weliswaar de literatuur, maar bij de beschouwing mist een nadere motivering voor een beperking op lang staan in verband met de gezondheidssituatie van eiser op de datum in geding. Bij de overige door Hollander benoemde beperkingen mist een overweging ten aanzien van de datum in geding.
9.5.4.
Uit de rapporten van de verzekeringsartsen van verweerder blijkt naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende dat de meralgia- en de heupklachten op de datum in geding bij het lichamelijk onderzoek zijn betrokken. Klachten bij staan zijn door eiser genoemd en de bezwaarverzekeringsarts heeft hierover slechts aangegeven dat hij deze niet aan de meralgia kan koppelen, een aanname die blijkens de literatuur kennelijk niet door iedereen wordt gedeeld. Verder overweegt de rechtbank dat het feit dat de heupklachten eerder niet tot beperkingen hebben geleid niet betekent dat deze op de datum in geding niet aanwezig waren.
9.6.
Het voorgaande betekent dat de medische onderbouwing van het bestreden besluit voor wat betreft de klachten bij staan door de meralgia en de heupklachten van eiser niet deugdelijk is. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder dient bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar voornoemde klachten van eiser te betrekken.
9.7.
De rechtbank overweegt verder nog over de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit dat, gegeven de FML van 26 juni 2015, de bezwaararbeidsdeskundige de geselecteerde functies passend heeft kunnen achten. Hierbij heeft de rechtbank acht geslagen op de motivering in het rapport van 2 juli 2015 en de reactie van de bezwaarverzekeringsarts op de bemerkingen van Hollander in zijn rapport van 31 augustus 2015.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet voorts aanleiding de kosten van de door de gemachtigde van eiser ingeschakelde deskundige te vergoeden. Ingevolge artikel 1, aanhef, sub b en artikel 2, eerste lid, onder b van het Bpb juncto het bepaalde in artikel 8:36, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. De tarieven als bedoeld in laatstgenoemde wet zijn uitgewerkt in het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Besluit tarieven), waarin het tarief voor vergoeding van werkzaamheden waarvoor geen speciaal tarief is bepaald met ingang van 1 januari 2013 is vastgesteld op ten hoogste € 116,09 per uur. De rechtbank stelt vast dat eiser 2 facturen van Hollander waarin in totaal 12 uur is gefactureerd tegen een tarief van € 116,09,-- per uur (exclusief BTW) heeft ingediend. De facturen komen op grond van het Besluit tarieven voor vergoeding in aanmerking, te verhogen met 21% BTW, zijnde een bedrag van in totaal € 1.685,62. De rechtbank verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Centrale Raad van 18 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY0618.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar van eiser beslist met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.665,62.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Wentholt, rechter, in aanwezigheid van mr. M.B.A. Mensink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 november 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.