ECLI:NL:RBNNE:2015:5975

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
4554228 / AR VERZ 15-36
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • E.Th.M. Zwart-Sneek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en terugbetaling cursuskosten in het kader van de beroepsopleiding advocatuur

In deze zaak heeft de kantonrechter op 16 december 2015 uitspraak gedaan over de ontbinding van een arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en [verweerder], die als advocaat-stagiaire werkzaam was bij [verzoekster]. [Verzoekster] heeft verzocht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub g BW. [Verweerder] heeft erkend dat er sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding, maar heeft tevens een tegenverzoek ingediend om nakoming van de arbeidsovereenkomst en betaling van zijn salaris over de maanden juli en augustus 2015.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst ontbonden kan worden, maar heeft de ontbindingsdatum bepaald op 1 februari 2016, in plaats van de door [verzoekster] verzochte onmiddellijke ontbinding. Dit omdat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder]. Daarnaast heeft de kantonrechter het verzoek van [verzoekster] om terugbetaling van cursuskosten afgewezen, omdat [verweerder] geen dringende reden voor ontslag had gegeven. Het verzoek van [verweerder] om doorbetaling van salaris werd eveneens afgewezen, omdat partijen waren overeengekomen dat [verweerder] onbetaald verlof zou opnemen.

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 februari 2016 wordt ontbonden, dat de verzoeken van [verzoekster] worden afgewezen en dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 4554228 \ AR VERZ 15-36

beschikking van de kantonrechter van 16 december 2015

inzake

[verzoekster] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster,
procederende in persoon,
tegen

[verweerder] ,

wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
gemachtigde: mr. T. Bruinsma.
Partijen zullen hierna [verzoekster] en [verweerder] worden genoemd.

Procesverloop

1.1
[verzoekster] heeft bij verzoekschrift (inclusief producties), ingekomen ter griffie op 26 oktober 2015, verzocht de tussen haar en [verweerder] bestaande arbeidsovereenkomst op de voet van artikel 7:671b lid 1 sub a BW te ontbinden wegens een verstoorde arbeidsverhouding (artikel 7:669 lid 3 sub g BW), alsmede is daarbij een nevenverzoek gedaan.
1.2
Het verweerschrift van [verweerder] is binnengekomen op 11 november 2015. In dit verweerschrift heeft [verweerder] tevens een tegenverzoek geformuleerd. Bij brief van
13 november 2015 heeft [verweerder] een aantal producties in het geding gebracht.
1.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 november 2015. [verzoekster] heeft bij aanvang van de mondelinge behandeling nadere producties in het geding gebracht. Vervolgens hebben partijen hun standpunten toegelicht, [verzoekster] aan de aan de hand van een pleitnotitie.

Motivering

Feiten
2.1
[verweerder] is met ingang van 16 februari 2015 als advocaat-stagiaire in dienst getreden bij [verzoekster] , tegen een salaris van € 2.267,00 bruto per maand, voor de duur van de stage.
2.2
Artikel 7 van de arbeidsovereenkomst luidt als volgt:
"De cursuskosten, verbonden aan de beroepsopleiding advocaten, komen voor rekening van de werkgever, tenzij de stagiaire gedurende de looptijd van de arbeidsovereenkomst op eigen initiatief het kantoor verlaat, of in het geval dat de stagiaire na afloop van de stage een aanbod tot het aangaan van een medewerkers-overeenkomst afwijst. De reiskostenvergoeding woon-/werkverkeer bedraagt
€ 150,-- per maand.
Bij een arbeidsovereenkomst voor de duur van de stage geldt voorts het volgende. Zegt de stagiaire binnen het eerste jaar van de stage op of geeft hij een dringende reden voor ontslag, dan komt maximaal 90% van de in rekening gebrachte kosten voor rekening van de stagiaire, binnen het tweede jaar 60%, binnen het derde jaar 30%. Als de werkgever na afloop van de stage de arbeidsrelatie niet verlengt, acht de raad het niet redelijk dat de kosten volledig voor rekening van de stagiaire komen. Deze wordt geacht ieder jaar een deel daarvan "terugverdiend" te hebben: na het eerste jaar 25%, na het tweede 50% en na het derde jaar 75%, zodat na afloop van de stage nog een bedrag van 25% voor rekening van de stagiaire komt."
2.3
[verweerder] heeft zich vanaf de aanvang van het dienstverband met name bezig gehouden met vreemdelingrechtelijke kwesties, inclusief asielzaken. Zo heeft hij onder meer bezwaar- en/of beroepschriften tegen vreemdelingenrechtelijke beslissingen ingediend.
2.4
[verweerder] is in maart 2015 begonnen met de beroepsopleiding voor de advocatuur.
2.5
In een memo van 25 maart 2015 heeft [verzoekster] , in haar hoedanigheid van patroon van [verweerder] , [verweerder] het volgende laten weten:
"Hierbij de gronden retour. (…). Voor zover ik het nu kan beoordelen heb je het inhoudelijk netjes gedaan voor iemand die begint."
2.6
[verweerder] heeft zich op 18 mei 2015 ziek gemeld. Op 27 mei 2015 heeft hij zich beter gemeld. Vervolgens heeft hij in de periode van 1 tot en met 12 juni 2015 (weken 23 en 24) vakantiedagen opgenomen voor een buitenlandse vakantie.
2.7
Op 15 juni 2015 hebben [verzoekster] en [verweerder] gesproken over een eventuele beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden.
2.8
Op 17 juni 2015 heeft [verweerder] zich opnieuw ziek gemeld. Vanaf deze datum heeft [verweerder] geen werkzaamheden meer verricht voor [verzoekster] .
2.9
Vanaf de maand juli 2015 heeft [verzoekster] geen salaris meer voldaan aan [verweerder] .
2.1
Bij brief van 8 juli 2015 heeft [verzoekster] [verweerder] voorgesteld de arbeidsovereenkomst per 8 juli 2015 met wederzijds goedvinden te ontbinden, onder de voorwaarden dat:
- [verweerder] 50% van de reeds door [verzoekster] aan de Orde van Advocaten (hierna verder te noemen: de Orde) betaalde cursuskosten, een bedrag van € 5.308,15 (inclusief omzetbelasting), voldoet aan [verzoekster] ;
- de nog door de Orde van Advocaten te declareren cursuskosten niet voor rekening komen van [verzoekster] , maar dat deze kosten door [verweerder] rechtstreeks zullen worden betaald aan de Orde;
- [verzoekster] over de maand juli 2015 geen salaris meer verschuldigd is aan [verweerder] .
2.11
Op 10 juli 2015 heeft [verzoekster] , in haar hoedanigheid als patroon van [verweerder] , de Raad van de Orde verzocht om goedkeuring te verlenen aan de opzegging van de stage van [verweerder] . In reactie op dit verzoek heeft [verweerder] de Orde bij brief van 17 juli 2015, voor zover van belang, het volgende laten weten:
"Naar aanleiding van uw brief d.d. 13 juni 2015 deel ik u mee niet akkoord te gaan met het verzoek
om mijn stage op te zeggen zolang ik nog geen andere plek heb gevonden om mijn advocatenopleiding af te ronden. Zoals u al weet is de situatie zodanig dat er geen sprake meer is van een vruchtbare samenwerking tussen mr. [verzoekster] en mij. Ik heb dan ook mr. [verzoekster] in het gesprek van
8 juli 2015 medegedeeld dat ik mijn advocatenopleiding wil voortzetten en dat ik op zoek ben naar een andere patroon. (….). Op aandringen van mr. [verzoekster] ben ik akkoord gegaan met het laten opmaken van een concept vaststellingsovereenkomst om mijn stage- en arbeidsovereenkomst te ontbinden. Gelet op het voorgaande heb ik contact opgenomen met mw. [A] en gevraagd naar de
consequentie. Van mw. [A] heb ik begrepen dat het tekenen van de vaststellingsovereenkomst alvorens een andere goedgekeurde patroon en stageplek te hebben gevonden tot schorsing zal leiden. Op basis daarvan heb ik mijn advocaat de opdracht gegeven om mr. [verzoekster] mee te delen dat ik de vaststellingsovereenkomst niet zal tekenen en dat ik eerst een andere plek moet vinden die de Orde goedkeurt. Verder was in beginsel afgesproken dat ik momenteel met onbetaald verlof zal gaan omdat mr. [verzoekster] zal meewerken aan mijn vertrek naar een ander advocatenkantoor. Nu mr. [verzoekster] een verzoek doet om mijn stage te beëindigen dan wel te schorsen vraag ik uw Orde om de goedkeuring niet te verlenen en mij een respijt te verlenen om verder te zoeken naar een andere patroon. Mijn situatie is dermate lastig en ik ben mijn uiterste best aan doen om een nieuwe patroon te vinden. Om mw. mr. [verzoekster] tegemoet te komen heb ik mijn advocaat mw. mr. B. Pelzer de opdracht gegeven om kenbaar te maken dat ik met onbetaald verlof wil. (….)."
2.12
Bij brief van 21 juli 2015, voor zover van belang, heeft mr. Pelzer voornoemd namens [verweerder] aan [verzoekster] het volgende laten weten:
"Naar aanleiding van onze telefoongesprekken heb ik overleg gehad met cliënt. Cliënt geeft aan op dit moment niet tot ondertekening van de vaststellingsovereenkomst te willen en kunnen overgaan. Wel wil hij met u afspreken onbetaald verlof op te nemen in afwachting van het vinden van een nieuwe dienstbetrekking dan wel werkplek."
2.13
Bij besluit van 13 augustus 2015 heeft de Raad van de Orde goedkeuring verleend aan de opzegging van de stage van [verweerder] bij [verzoekster] .
2.14
[verweerder] is per 1 september 2015 als advocaat-stagiaire in dienst getreden bij Bruinsma Advocaten, het kantoor van zijn gemachtigde, voor drie dagen per week.
2.15
Bij brief van 17 september 2015 heeft [verzoekster] , met verwijzing naar artikel 7 van de arbeidsovereenkomst, [verweerder] verzocht 90% van de door haar aan de Orde betaalde cursuskosten, een bedrag van € 9.554,67, binnen drie weken te voldoen. Aan dit verzoek heeft [verweerder] geen gevolg gegeven.
De verzoeken van [verzoekster]
3.1
verzoekt dat de arbeidsovereenkomst met [verweerder] met onmiddellijke ingang (per datum beschikking) wordt ontbonden. [verzoekster] legt aan dit verzoek ten grondslag dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding (artikel 7:669 lid 3 sub g BW).
Daarnaast verzoekt [verzoekster] bij wege van nevenverzoek dat [verweerder] wordt veroordeeld tot terugbetaling aan [verzoekster] van de reeds door haar aan de Orde betaalde cursuskosten, conform het gestelde onder punt 7 van de arbeidsovereenkomst.
Het tegenverzoek van [verweerder]
3.2
verzoekt [verzoekster] te veroordelen tot nakoming van de arbeidsovereenkomst tot de datum van ontbinding van de arbeidsovereenkomst, met dien verstande dat [verzoekster] wordt veroordeeld tot betaling aan [verweerder] van het volledige salaris over de maanden juli en augustus 2015 en 2/5 deel van dat salaris vanaf de maand september 2015, inclusief het vakantiegeld over de volledige periode van de duur van de arbeidsovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW.
De beoordeling van de verzoeken van [verzoekster] en het tegenverzoek van [verweerder]
Ontbinding arbeidsovereenkomst
4.1
[verzoekster] heeft gesteld dat tussen haar en [verweerder] sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub g BW. [verweerder] heeft erkend dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst derhalve ontbinden. [verzoekster] heeft verzocht de ontbindingsdatum te bepalen op de datum van deze beschikking. [verweerder] heeft hiermee ingestemd. Dienaangaande overweegt de kantonrechter als volgt.
4.2
Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit het gestelde in artikel 7 van de arbeidsovereenkomst dat [verzoekster] en [verweerder] een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zijn overeengekomen die tussentijds kan worden opgezegd (artikel 7:671b lid 8 BW). Indien de kantonrechter het verzoek om een dergelijke arbeidsovereenkomst te ontbinden inwilligt, bepaalt hij het einde van de arbeidsovereenkomst op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, waarbij, indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, de duur van de periode die aanvangt op de datum van ontvangst van het verzoek om ontbinding en eindigt op de datum van dagtekening van de ontbindingsbeslissing in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat een termijn van ten minste één maand resteert (artikel 7:671b lid 8 sub a BW). De kantonrechter kan echter, in afwijking van onderdeel a, het einde van de arbeidsovereenkomst bepalen op een eerder tijdstip, indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer (artikel 7:671b lid 8 sub b BW). [verzoekster] heeft aan haar verzoek om de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang te ontbinden ten grondslag gelegd dat de arbeidsrelatie met [verweerder] dusdanig ernstig is verstoord dat het ook niet meer mogelijk is deze te herstellen. [verzoekster] heeft echter niet gesteld dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] . De kantonrechter zal de ontbindingsdatum dan ook overeenkomstig artikel 7:671b lid 8 sub a BW bepalen op 1 februari 2016.
4.3
Aan [verzoekster] behoeft geen termijn voor intrekking van het ontbindingsverzoek ex artikel 7:686a lid 6 BW te worden gegund, nu van een vergoeding geen sprake is.
Terugbetalen cursuskosten
4.4
[verzoekster] legt aan dit verzoek ten grondslag, met verwijzing naar artikel 7 van de arbeidsovereenkomst, dat [verweerder] een dringende reden voor zijn ontslag heeft gegeven. Die dringende reden bestaat er uit dat [verweerder] volgens [verzoekster] niet goed functioneerde als advocaat. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [verzoekster] verschillende stukken overgelegd, zoals door [verweerder] opgestelde bezwaar- en beroepschriften tegen vreemdelingrechtelijke beslissingen, waaruit volgens [verzoekster] blijkt dat [verweerder] ondermaats heeft gepresteerd.
4.5
[verweerder] betwist dat hij niet goed heeft gefunctioneerd als advocaat. In dit verband heeft hij gewezen op het memo van 25 maart 2015 en op de omstandigheid dat hij tot op heden aan alle opleidingseisen heeft voldaan en alle examens in één keer heeft gehaald. Overigens is het volgens [verweerder] in alle objectiviteit niet goed mogelijk om na een relatief korte periode al te kunnen en mogen stellen dat een advocaat-stagiaire niet aan de
functie-eisen voldoet en ongeschikt is voor het vak van advocaat. Bovendien, als al sprake zou zijn geweest van disfunctioneren dan heeft [verzoekster] dit nimmer kenbaar gemaakt, aldus nog steeds [verweerder] .
4.5
De kantonrechter overweegt als volgt. Partijen hebben in de arbeidsovereenkomst niet nader geregeld wat zij verstaan onder 'dringende reden' als bedoeld in artikel 7 van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter gaat er echter van uit dat partijen hiermee het oog hebben op een dringende reden die een ontslag op staande voet rechtvaardigt en daarmee een beëindiging van de stage en dat het onder die, door advocaat-stagiaire gecreëerde, omstandigheden niet billijk is dat de werkgever alle tot dan toe betaalde cursuskosten voor zijn rekening neemt. De kantonrechter is van oordeel dat die situatie zich in het onderhavige geval niet voordoet. Daartoe heeft [verzoekster] allereerst onvoldoende gesteld. Voorts geldt dat, wat er ook zij van het door [verzoekster] gestelde en door [verweerder] gemotiveerd betwiste disfunctioneren, een disfunctioneren van een werknemer als zodanig ook niet een dringende reden oplevert voor een op staande voet gegeven ontslag van zo'n werknemer. Uit de door [verzoekster] aangevoerde grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst volgt dit al evenmin. Nu heeft te gelden dat [verweerder] geen dringende reden als bedoeld in artikel 7 van de arbeidsovereenkomst heeft gegeven, bestaat geen grondslag om [verweerder] te veroordelen tot terugbetaling aan [verzoekster] van de door haar betaalde cursuskosten. Het daartoe strekkende verzoek zal dus worden afgewezen.
Doorbetalen van het loon
4.5
[verweerder] legt aan zijn tegenverzoek ten grondslag dat [verzoekster] vanaf juli 2015 niet meer heeft voldaan aan haar loondoorbetalingsverplichtingen. [verzoekster] bestrijdt niet dat zij vanaf juli 2015 geen salaris meer heeft betaald aan [verweerder] , maar zij stelt dat zij hiertoe niet meer gehouden was, omdat zij met [verweerder] was overeengekomen dat hij vanaf juli 2015 onbetaald verlof zou opnemen tot het moment waarop hij een nieuwe dienstbetrekking had gevonden. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [verzoekster] gewezen op de brief van
17 juli 2015 van [verweerder] aan de Orde en op de brief van 21 juli 2015 van mr. Pelzer aan [verzoekster] . Dit verweer slaagt. De kantonrechter overweegt dienaangaande als volgt.
4.6
In de concept-vaststellingsovereenkomst van 8 juli 2015 is als voorwaarde opgenomen dat [verzoekster] over en vanaf juli 2015 geen salaris meer hoeft te betalen aan [verweerder] .
In de brief van [verweerder] aan de Orde van 17 juli 2015 heeft [verweerder] aangegeven dat hij
mr. Pelzer opdracht heeft gegeven om aan [verzoekster] kenbaar te maken dat hij onbetaald verlof wil. Vervolgens heeft mr. Pelzer [verzoekster] bij brief van 21 juli 2015 laten weten dat [verweerder] de vaststellingsovereenkomst (nog) niet wil ondertekenen, maar dat hij met [verzoekster] het opnemen van onbetaald verlof wel wil overeenkomen, in afwachting van het vinden van een nieuwe dienstbetrekking. De kantonrechter leidt hieruit af dat partijen zijn overeengekomen dat [verweerder] vanaf juli 2015 met onbetaald verlof gaat en dus geen aanspraak meer maakt op salaris. [verweerder] heeft nog aangevoerd dat zijn bereidheid om onbetaald verlof op te nemen was gekoppeld aan de voorwaarde dat [verzoekster] hem voldoende ruimte en gelegenheid zou bieden om een nieuwe baan te vinden. Nu [verzoekster] deze voorwaarde niet is nagekomen, heeft volgens [verweerder] achteraf te gelden dat verlof is opgenomen met behoud van salaris. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verweerder] zijn stelling dat de afspraak terzake het opnemen van onbetaald verlof was gekoppeld aan een voorwaarde zoals door hem omschreven niet, althans onvoldoende, onderbouwd. De door [verzoekster] gememoreerde brieven van [verweerder] en mr. Pelzer geven in ieder geen blijk van een dergelijke voorwaarde. Gelet op het voorgaande heeft te gelden dat [verzoekster] vanaf juli 2015 niet (meer) gehouden was salaris te betalen aan [verweerder] . Het tegenverzoek zal dus worden afgewezen.
4.7
De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren.

Beslissing

De kantonrechter:
5.1
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van
1 februari 2016;
5.2
wijst het meer of anders door [verzoekster] verzochte af;
5.3
wijst het tegenverzoek van [verweerder] af;
5.4
compenseert de proceskosten zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Aldus gegeven te Leeuwarden en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2015 door mr. E.Th.M. Zwart-Sneek, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
c 467