ECLI:NL:RBNNE:2015:6259

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 november 2015
Publicatiedatum
18 februari 2016
Zaaknummer
18.830160-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in uitkeringsfraudezaak na onvoldoende bewijs

Op 5 november 2015 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van uitkeringsfraude. De verdachte, geboren in [geboortedatum] te [geboorteplaats] in [land], werd bijgestaan door advocaat mr. M.I. Bloch, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. S. Zwarts. De tenlastelegging betrof het opzettelijk niet verstrekken van noodzakelijke gegevens aan het UWV, wat zou kunnen leiden tot bevoordeling van zichzelf of een ander in de periode van 1 november 2007 tot en met 24 oktober 2011. De officier van justitie stelde dat de verdachte wist dat deze gegevens van belang waren voor zijn recht op een WAZ-uitkering en/of toeslag, maar de verdediging betwistte dit en voerde aan dat er geen bewijs was dat de verdachte in die periode naar [land] was geëmigreerd of daar inkomsten had gegenereerd.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de verdediging zorgvuldig gewogen. De verdachte had verklaard dat hij het UWV mondeling had geïnformeerd over zijn postadres en dat hij bereikbaar was voor het UWV. De rechtbank merkte op dat er geen bewijs was dat de verdachte opzettelijk had nagelaten om gegevens te verstrekken. Het onderzoek van het Internationale Bureau Fraude-informatie (IBF) was niet verifieerbaar, omdat de onderzoeker anoniem was gebleven en de vragen van de rechter-commissaris grotendeels onbeantwoord waren gebleven. Gezien het gebrek aan overtuigend bewijs heeft de rechtbank geoordeeld dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden.

Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken en is openbaar uitgesproken op 5 november 2015.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830160-13

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

5 november 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [land] ),
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 oktober 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.I. Bloch, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S. Zwarts.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2007 tot en met 24 oktober 2011
te gemeente Groningen en/of gemeente Amsterdam, in elk geval in Nederland, in
strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde
verplichting, te weten artikel 70 van de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering
Zelfstandigen en/of artikel 12 van de Toeslagenwet, opzettelijk heeft
nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit
kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte
wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang
waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een
verstrekking of tegemoetkoming, te weten een WAZ-uitkering en/of een toeslag
ingevolge de Toeslagenwet via het UWV Groningen en/of Amsterdam, dan wel voor
de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft
hij, verdachte, aan het UWV in het geheel niet gemeld dat hij in genoemde
periode
- was geëmigreerd naar [land] , althans niet zijn hoofdverblijf op/aan de in
Nederland (bij het UWV) opgegeven adres(sen) heeft gehad
en/of
- werkzaamheden (vanwege een winkel en/of een cafébedrijf) heeft verricht
en/of (uit die werkzaamheden) inkomsten heeft genoten en/of eigenaar is
geworden, althans een zakelijk belang heeft gehad in een of meer bedrijven
(in [land] ),
zulks terwijl dat toen (telkens) wel het geval was.
Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde kan worden bewezen, met dien verstande dat verdachte niet aan het UWV heeft gemeld dat hij niet zijn hoofdverblijf op de in Nederland bij het UWV opgegeven adressen heeft gehad en dat hij eigenaar is geworden van twee bedrijven in [land] . Zij heeft aangevoerd dat verdachte wist dat deze gegevens van belang waren voor het recht op een uitkering en de hoogte daarvan. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij mondeling aan het UWV heeft doorgegeven dat het door hem opgegeven adres in Delfzijl een postadres was, maar het is een verplichting om dit schriftelijk door te geven. De verklaring die verdachte heeft gegeven omtrent het eigendom van de twee bedrijven in [land] acht de officier van justitie ongeloofwaardig.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet buiten gerede twijfel kan worden aangetoond dat verdachte in de ten laste gelegde periode naar [land] is geëmigreerd en in [land] uit een café en/of winkel inkomsten heeft gegenereerd. Er kan dus ook niet worden bewezen verklaard dat verdachte opzettelijk heeft nagelaten aan het UWV gegevens te verstrekken terwijl dit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander. In de zin van artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht waren die gegevens ook niet van belang voor de vaststelling van zijn recht op een uitkering of toeslag.

Beoordeling van het bewijs

Verdachte heeft het ten laste gelegde betwist. Hij heeft verklaard dat hij mondeling aan het UWV heeft doorgegeven dat het door hem opgegeven adres in Delfzijl een postadres betrof. De rechtbank merkt op dat dit niet ongebruikelijk is en dat verdachte op dit adres dus wel bereikbaar was voor het UWV. Dit blijkt ook uit de verklaring van verdachte dat hij, na ontvangst van stukken van het UWV, meermalen op het kantoor van het UWV is geweest. Omtrent deze bezoeken van verdachte bevat het dossier geen stukken.
Ook met betrekking tot het eigendom van de twee bedrijven in [land] heeft verdachte niet op voorhand onaannemelijke verklaringen afgelegd. Het strafdossier is gebaseerd op een onderzoek door het Internationale Bureau Fraude-informatie (IBF) van het UWV, welk onderzoek via een administratiefrechtelijke weg is gegaan. Op verzoek van de verdediging heeft de rechter-commissaris in deze rechtbank vragen aan het IBF voorgelegd, welke vragen grotendeels onbeantwoord zijn gebleven. Wel is komen vast te staan dat het onderzoek in [land] is verricht door vertrouwenspersonen die werkzaam zijn voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De onderzoeker is echter anoniem gebleven. Het onderzoek van het IBF is derhalve niet verifieerbaar.
De rechtbank acht daarom het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.B. Holsink, voorzitter, mr. J.G.W. Lootsma en
mr. P.H.M. Smeets, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 november 2015.
Mr. Lootsma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.