ECLI:NL:RBNNE:2015:6290

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 november 2015
Publicatiedatum
1 maart 2016
Zaaknummer
144643
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • J. Jukema-Teertstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging schriftelijke aanwijzing in een omgangsregeling met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 11 november 2015 uitspraak gedaan in een procedure betreffende de omgangsregeling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is aanhangig gemaakt door de Gecertificeerde Instelling (GI), Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, die op 8 september 2015 een schriftelijke aanwijzing heeft gegeven met betrekking tot de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De ouders van [minderjarige] zijn betrokken bij deze procedure, waarbij de vader en de moeder als belanghebbenden zijn aangemerkt. De kinderrechter heeft de schriftelijke aanwijzing van de GI bekrachtigd, maar het verzoek om een dwangsom op te leggen is afgewezen.

De kinderrechter heeft overwogen dat de GI op grond van artikel 1:263 van het Burgerlijk Wetboek bevoegd is om schriftelijke aanwijzingen te geven aan de gezag dragende ouder. De ouders hebben instemming gegeven met de schriftelijke aanwijzing, maar de moeder heeft zonder overleg met de GI de huisarts bezocht vanwege zorgen over de veiligheid van [minderjarige]. Dit heeft geleid tot een moeizame omgangsregeling, waarbij de kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder niet altijd conform de afspraken heeft gehandeld.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de GI in redelijkheid de schriftelijke aanwijzing heeft kunnen geven en dat deze niet in strijd is met het recht. De ouders zijn gehouden om de aanwijzing op te volgen, en de kinderrechter heeft hen de kans gegeven om te laten zien dat zij de omgang willen laten doorgaan. De beslissing om geen dwangsom op te leggen is gebaseerd op de huidige omstandigheden, waarbij de vader niet wordt verweten dat hij zich niet aan de aanwijzing heeft gehouden en de moeder bereid is om mee te werken aan de omgangsregeling.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaakgegevens : C/17/144643 / FJ RK 15-1008
datum uitspraak: 11 november 2015

beschikking bekrachtiging schriftelijke aanwijzing

in de zaak van

Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,hierna te noemen de GI (Gecertificeerde Instelling),
gevestigd te Leeuwarden.
betreffende
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam] , hierna te noemen de vader,

wonende te [woonplaats] ,

[naam] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 8 oktober 2015, ingekomen bij de griffie op 12 oktober 2015
- de brief van de GI van 15 oktober 2015, met als bijlage het eindverslag van het Kenniscentrum Kind en Echtscheiding.
Op 22 oktober 2015 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- mr. H. Siesling-Vellinga, advocaat van de moeder,
- de vader,
- een vertegenwoordigster van de GI.
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- de moeder.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 4 november 2015 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 7 november 2016.
De GI heeft op 8 september 2015 een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Hierin is opgenomen dat [minderjarige] in de oneven weekenden naar de vader gaat van vrijdag 14.00 uur tot zondag 18.00 uur en zijn aanwijzingen opgenomen over het halen en brengen van [minderjarige] , het meegeven van kleding en de wijze van overdracht. Voorts regelt de aanwijzing waar [minderjarige] haar verjaardag viert, de communicatie en uitwisseling van informatie tussen de ouders met betrekking tot [minderjarige] , belcontacten, het opstellen van een jaarplanning door de moeder en het laten verlopen van de contacten met de school via de moeder.

Het verzoek

De GI heeft bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing verzocht.
Tevens wordt verzocht een dwangsom op te leggen van € 250,00 voor iedere keer dat de ouder met gezag de aanwijzing niet naleeft en wordt verzocht de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

Het standpunt van de belanghebbenden

De GI heeft aangevoerd dat de ouders bij het Kenniscentrum Kind en Echtscheiding afspraken hebben gemaakt over onder meer de omgang tussen [minderjarige] en de vader. De moeder heeft deze afspraken niet willen ondertekenen, maar wilde er wel uitvoering aan gaan geven. Om een goede omgangsregeling te doen slagen is het essentieel dat ouders zich aan de door hen gemaakte en in de aanwijzing opgenomen afspraken houden. De omgangsmomenten tussen de vader (en zijn gezin) en [minderjarige] zijn opbouwend positief verlopen. [minderjarige] heeft van 11 op 12 september 2015 bij de vader overnacht. Op 14 september 2015 heeft de moeder met [minderjarige] de huisarts bezocht omdat zij last had van haar plassertje en de moeder lichamelijke signalen had gezien die vermoedens deden oproepen van misbruik. De huisarts heeft geconstateerd dat het oude beurse plekken waren en dat er geen opvallende zaken waren te vinden. Moeder was hierdoor weer gerust gesteld. Moeder heeft niet gehandeld conform de schriftelijke aanwijzing, nu hierin staat dat de ouders onderling de zorgen over de veiligheid van [minderjarige] dienen te bespreken en indien dit niet lukt de ouder de GI informeert. De twee daarop volgende omgangsweekenden zijn niet doorgegaan. De eerste heeft de GI afgeblazen, omdat de moeder door vakantie [minderjarige] wilde laten ophalen door haar ouders. De vader vreesde escalaties met zijn familie die bij hem thuis was vanwege de verjaardag van de stiefmoeder. Het daarop volgende weekend heeft geen omgang plaatsgevonden vanwege de zorgen die de vader had over mogelijke beschuldigingen na het door de moeder geïnitieerde bezoek aan de huisarts.
De vader heeft aangevoerd dat de omgang voor hem heel belangrijk is. De moeder houdt zich niet aan de afspraken met betrekking tot het halen en brengen. Hij vreest escalaties indien de ouders van de moeder [minderjarige] ophalen. Volgens de vader mag moeder alleen haar ouders inschakelen in uitzonderlijke gevallen, zoals overlijden/ziekenhuisbezoek. De moeder doet er alles aan om [minderjarige] bij hem weg te houden. De vader stelt daartoe dat de moeder aangifte heeft gedaan tegen zijn nieuwe partner en nu suggereert dat [minderjarige] tijdens het omgangsweekend seksueel is misbruikt.
Namens de moeder is aangevoerd dat de moeder zich niet gehoord voelt door de GI. [minderjarige] is op 12 september 2015 thuisgekomen met duidelijke kenmerken van mishandeling. Moeder maakt zich oprecht zorgen om [minderjarige] haar veiligheid. Zij beseft nu goed dat zij beter eerst contact had kunnen leggen met de GI. De moeder is bereid om de omgangsregeling, zoals weergegeven in de schriftelijke aanwijzing, na te komen. Zij heeft hiervoor niet willen tekenen, omdat zij eerst wil kijken of de regeling werkt. Moeder ervaart dat er weinig rekening wordt gehouden met haar werk bij de planning van de omgang. De moeder verzoekt om geen dwangsom op te leggen, nu zij zich wil houden aan de afgesproken omgang. Indien moeder een dwangsom zou moeten betalen ondervindt [minderjarige] hiervan ook de (financiële) gevolgen. Moeder vreest dat zij mogelijk een dwangsom moet betalen indien zij iets wil overleggen en geen contact krijgt met de gezinsvoogd. Doordat de gezinsvoogd maar twee dagen per week werkt, is het lastig om zaken met haar te bespreken. Indien de omgang niet kan plaatsvinden zoals afgesproken dan zal moeder alternatieven aanbieden. De eerstvolgende omgang valt in de herfstvakantie waardoor de vader [minderjarige] niet zoals afgesproken uit school kan halen. De moeder heeft de vader al een alternatief aangeboden.

De beoordeling

De kinderrechter overweegt dat de GI ter uitvoering van haar taak op grond van artikel 1:263 van het Burgerlijk Wetboek (BW), eerste en tweede lid, dwingende schriftelijke aanwijzingen kan geven aan de gezag dragende ouder betreffende de opvoeding en verzorging van minderjarigen en dat de ouder(s) deze op dienen te volgen. Zij kan dit doen indien de met het gezag belaste ouder of de minderjarige niet instemmen met, dan wel niet of onvoldoende medewerking verlenen aan de uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 4.1.3, eerste lid, van de Jeugdwet of indien dit noodzakelijk is teneinde de concrete
bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen. Bij de beoordeling van de noodzaak tot het geven van een schriftelijke aanwijzing komt aan de GI een zekere beleidsvrijheid toe.
De schriftelijke aanwijzing van de GI van 8 september 2015 wordt aangemerkt als een beschikking als bedoeld in artikel 1:3 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Gelet op de formulering van artikel 1:263 BW heeft de GI een discretionaire bevoegdheid bij het geven van de daar bedoelde aanwijzingen. Het geven van dergelijke aanwijzingen vindt zijn begrenzing in een ieder verbindende verdragsbepalingen, de in de Awb neergelegde alsook de ongeschreven beginselen van behoorlijk bestuur.
De vraag ligt voor of de aanwijzing gegeven door de GI bekrachtigd dient te worden.
Het geven van een aanwijzing is een vrij ingrijpende beslissing waartoe pas dient te worden overgegaan als de gewenste medewerking van de ouders niet door overleg en overreding kan worden bereikt. De aanwijzing moet in elk geval het doel van de ondertoezichtstelling dienen en mag niet in strijd komen met het recht. Daarvoor dient beoordeeld te worden of het besluit van de GI zorgvuldig is voorbereid en deugdelijk is gemotiveerd. Dit betreft een ex-nunc beoordeling waarbij de rechter rekening kan houden met gewijzigde omstandigheden.
Ter zitting is gebleken dat de ouders instemmen met de schriftelijke aanwijzing. Ook is gebleken dat de moeder zonder overleg te plegen met de GI de huisarts heeft bezocht vanwege de zorgen die de moeder had omtrent [minderjarige] . Zoals uit het verzoekschrift blijkt, en door ouders niet is weersproken, houdt de schriftelijke aanwijzing ook in dat ouders, indien er zorgen zijn omtrent de veiligheid van [minderjarige] , dit met elkaar bespreken en indien zij er niet uitkomen de gezinsvoogd wordt ingeschakeld. Hieraan is de moeder voorbij gegaan.
De kinderrechter is van oordeel dat de GI bij afweging van alle belangen, in redelijkheid heeft kunnen komen tot de schriftelijke aanwijzing en dat deze niet in strijd is met het (ongeschreven) recht. De GI kon in redelijkheid een schriftelijke aanwijzing geven, omdat de omgang zeer moeizaam tot stand is gekomen en moeder niet wilde tekenen voor de overeengekomen afspraken. Hoewel de moeder aangeeft zich voortaan te willen houden aan de overeengekomen omgangsregeling/informatie-uitwisseling, is de kinderrechter van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing dient te worden bekrachtigd. De moeder heeft namelijk laten zien dat zij niet conform de afspraken heeft gehandeld door naar de huisarts te gaan met [minderjarige] zonder daarover de GI te raadplegen en te informeren.
Het verzoek van de GI om een dwangsom op te leggen aan de ouder met gezag, naar de kinderrechter begrijpt aan zowel de vader als de moeder, acht de kinderrechter gelet op de huidige omstandigheden niet op zijn plaats. De vader wordt door de GI niet verweten dat hij zich niet aan de aanwijzing heeft gehouden en de moeder wil meewerken aan de omgangsregeling en aan de afgesproken wijze van communiceren. Dat de omgang tweemaal niet is doorgegaan, is niet geheel aan de moeder te wijten. Conform de schriftelijke aanwijzing mag de moeder indien zij verhinderd is [minderjarige] laten ophalen door haar ouders. Dit is volgens de inhoud van het verzoekschrift niet beperkt tot gevallen van overlijden of ziekenhuisbezoek, zoals de vader heeft betoogd. Dat de vader vreesde voor escalaties vanwege de aanwezigheid van familie in verband met de verjaardag van zijn nieuwe partner en de GI daarom de omgang niet heeft laten doorgaan, kan de moeder niet worden verweten. Ook is onvoldoende gebleken dat de moeder geen medewerking heeft willen verlenen aan het tweede omgangsweekend dat geen doorgang heeft gevonden. Daarnaast heeft de moeder aangegeven dat zij beseft dat zij niet verstandig heeft gehandeld door zonder overleg met de gezinsvoogd met [minderjarige] naar de huisarts te gaan en wil zij voortaan het overleg aangaan.
Ter zitting is de kinderrechter wel gebleken dat ook de vader weinig flexibel is aangaande de omgang. Dit is gelet op de gebeurtenissen in het verleden weliswaar begrijpelijk, maar naar het oordeel van de kinderrechter is dit niet in het belang van [minderjarige] . Indien [minderjarige] door vakantie niet uit school kan worden opgehaald door de vader dan mag ook van hem verwacht worden dat hij bereid is daar oplossingsgericht in mee te denken.
De ouders, en met name de moeder, krijgen daarom de kans om te laten zien dat zij de omgang doorgang willen laten vinden en dat zij zich willen houden aan de aanwijzing. De kinderrechter overweegt hierbij dat de ouders ingevolge artikel 1:263, tweede lid, BW gehouden zijn de schriftelijke aanwijzing op te volgen.
De kinderrechter merkt daarbij ten overvloede op dat het aan de ouders is om uitvoering te (blijven) geven aan de afspraken. Mocht onverhoopt blijken dat in de toekomst de omgang tussen de [minderjarige] en de vader wordt stopzet of anderszins de afspraken worden gefrustreerd, dan ligt toewijzing van een nieuw verzoek tot vaststelling van een dwangsom in de rede. Het is dan wel aan de GI om duidelijk(er) te maken aan welke onderdelen van de schriftelijke aanwijzing de dwangsom dient te worden verbonden.

De beslissing

De kinderrechter:
bekrachtigt de aanwijzing van 8 september 2015;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het verzoek tot oplegging van een dwangsom.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Jukema-Teertstra, kinderrechter, in tegenwoordigheid van S.A. van Willigen-Schendelaar als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2015.