In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 27 november 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad van de Kinderbescherming heeft op 30 oktober 2015 een verzoekschrift ingediend, waarin werd verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van twaalf maanden en de uithuisplaatsing bij de vader, die geen gezag heeft, maar wel voor [minderjarige] zorgt. De moeder van [minderjarige] verblijft in voorlopige hechtenis wegens zware mishandeling en heeft in het verleden onvoldoende stabiliteit geboden. De kinderrechter heeft de zaak op 20 november 2015 met gesloten deuren behandeld, waarbij de moeder en de vader zijn gehoord, evenals de vertegenwoordiger van de Raad, mevrouw L. Jager.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] als gevolg van de omstandigheden ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De moeder heeft in het verleden instabiliteit en onveiligheid in de thuissituatie veroorzaakt, en de detentie van de moeder heeft geleid tot een plotselinge verandering in de zorgsituatie van [minderjarige]. De kinderrechter heeft geoordeeld dat het noodzakelijk is om [minderjarige] onder toezicht te stellen en hem uithuis te plaatsen bij de vader, om zo de veiligheid en stabiliteit te waarborgen die [minderjarige] nodig heeft. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van zes maanden, met de mogelijkheid om het perspectief van [minderjarige] nader te bekijken.
De beslissing is genomen met inachtneming van de relevante wetgeving, waaronder artikel 1:265b BW en de Jeugdwet. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en een rapportage door het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid opgedragen, om de stand van zaken te monitoren. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.