ECLI:NL:RBNNE:2015:6318

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2015
Publicatiedatum
11 maart 2016
Zaaknummer
18.930333-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke gevangenisstraf voor winkeldiefstal met geweld en niet-ontvankelijk verklaring benadeelde partij

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 december 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van winkeldiefstal met geweld. De verdachte, geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum], werd ervan beschuldigd op 13 augustus 2013 in de gemeente Emmen samen met een ander een hoeveelheid kleding te hebben weggenomen uit de winkel van [slachtoffer] ( [bedrijfsnaam] ). De tenlastelegging omvatte zowel diefstal als geweldpleging, waarbij de verdachte in gevecht raakte met de winkeleigenaar toen deze haar betrapte op de diefstal.

Tijdens de zitting op 20 november 2015 was de verdachte niet aanwezig, maar haar raadsman, mr. R. Bosma, was wel aanwezig. De officier van justitie, mr. C. Fahner, vorderde een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank achtte de diefstal met geweld bewezen, maar het medeplegen werd niet bewezen geacht.

De rechtbank overwoog dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was, mede op basis van eerdere psychiatrische rapportages. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op van één maand met een proeftijd van twee jaar, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd. De vordering van de benadeelde partij werd niet ontvankelijk verklaard, omdat er onvoldoende informatie was om de schade te beoordelen. De rechtbank besloot dat de benadeelde partij zijn vordering alleen bij de burgerlijke rechter kon indienen.

Uitspraak

Rechtbank Noord-Nederland

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 18/930333-13
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 december 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 20 november 2015.
Verdachte is niet verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. R. Bosma, advocaat te Assen. Deze is door de verdachte uitdrukkelijk gemachtigd om namens haar de verdediging te voeren.

Tenlastelegging

De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
zij op of omstreeks 13 augustus 2013 te en in de gemeente Emmen tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid kleding, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] ( [bedrijfsnaam] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heter daad aan zichzelf en/of aan haar mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte met die [slachtoffer] in gevecht/worsteling is gegaan/geraakt en/of dat die mededader die [slachtoffer] om diens nek/hals heeft vastgepakt en/of die [slachtoffer] van verdachte af heeft getrokken;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks 13 augustus 2013 te en in de gemeente Emmen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een hoeveelheid kleding, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] ( [bedrijfsnaam] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader, in de winkel van die [slachtoffer] een hoeveelheid kleding heeft gepakt en die kleding in een of meer plastic tas(sen) heeft gedaan en/of (vervolgens) met die tas(sen) met kleding naar de uitgang van die winkel is gelopen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heter daad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte met die [slachtoffer] in gevecht/worsteling is gegaan/geraakt en/of dat haar mededader die [slachtoffer] om diens nek/hals heeft vastgepakt en/of die [slachtoffer] van die mededader af heeft getrokken.
Kennelijke taal- en/of schrijffouten en vergissingen in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank zal, waar in de tenlastelegging staat "verdachte en/of haar mededader" en "haar mededader" en "die mededader" telkens lezen alsof daar staat "verdachte en/of haar medeverdachte" en "haar medeverdachte" en "die medeverdachte". De term mededader namelijk impliceert dat verdachte ook als dader moet worden aangemerkt, hetgeen in strijd is met de presumptie van onschuld: een verdachte dient tot aan het moment van onherroepelijke bewezenverklaring van het hem tenlastegelegde voor onschuldig te worden gehouden.

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie, mr. C. Fahner, acht hetgeen aan verdachte primair is tenlastegelegd
wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
  • een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • niet ontvankelijk verklaring van de [benadeelde partij] .

De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

Bewijsmiddelen

Ten aanzien van het
primairtenlastegelegde
De officier van justitie acht diefstal met geweldpleging bewezen. Zij acht het medeplegen niet bewezen.
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit, nu verdachte heeft verklaard dat zij de plastic zakken met inhoud in de paskamer zag hangen en deze aan de winkelmedewerker bij de balie wilde afgeven. Zij heeft derhalve geen diefstal gepleegd.
De rechtbank kan zich niet in de zienswijze van de raadsman vinden.
De rechtbank acht op basis van na te melden bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening kleding uit de winkel heeft weggenomen. Nadat zij op heterdaad werd betrapt heeft zij geweld gepleegd tegen de winkeleigenaar met het oogmerk om aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken dan wel het bezit van het gestolene te verzekeren. Het welk geweld bestond hierin dat verdachte met die winkeleigenaar in worsteling is gegaan/geraakt.
De rechtbank is van oordeel dat het strafverzwarende bestanddeel “tezamen en in vereniging met een ander of anderen” niet kan worden bewezen.
De rechtbank heeft de bewezenverklaring gebaseerd op de volgende bewijsmiddelen.
Aangever [slachtoffer] verklaart -zakelijk weergegeven- [1] : Ik ben eigenaar van kledingzaak genaamd [bedrijfsnaam] te [pleegplaats] . Op 13 augustus 2013 zag ik een donkere vrouw de winkel in komen. Ik zag dat de vrouw twee plastic tassen bij zich had. Ik kon zien dat deze tassen leeg waren. Ik zag dat de vrouw met verschillende kledingstukken een paskamer in ging. De vrouw was eigenlijk al vrij snel weer uit de paskamer. Ik zag toen dat de plastictassen bol stonden en vermoedde al dat de kledingstukken in de plastic tassen zaten. Ik zag hierna dat de donkere vrouw bij mij aan de kassa stond en een paar schoenen afrekende. Na deze betaling liep ze naar de uitgang. Ik ben toen de vrouw achterna gelopen en heb haar, ze was inmiddels net een paar passen buiten de winkel, aangesproken. Ik zei tegen haar dat ze kleding niet had afgerekend en dat ze was aangehouden voor diefstal. Ik had ondertussen al gezien dat er verschillende kledingstukken in de tas zaten die uit mijn winkel afkomstig
waren. Ik zag zelfs nog de hangers waarop de kleding zat. Ze zei dat ze de kleding alsnog wilde afrekenen. Ik heb haar toen vastgepakt en wilde haar meenemen in de winkel. De vrouw verzette zich. Ze probeerde zich los te rukken en er ontstond een worsteling met haar. Doordat ze zich zo hevig verzette kwam ik met haar op de grond te vallen. Ook toen probeerde ze zich los te rukken met veel kracht maar ik hield haar stevig vast. De twee plastic tassen die de vrouw bij zich had heb ik van haar afgepakt. Ik zag dat er meerdere kledingstukken welke van mij zijn in de tassen zaten.
[getuige 1] verklaart -zakelijk weergegeven- [2] : Wij waren bij de kledingzaak [bedrijfsnaam] . Ik zag een donkergetinte vrouw lopen. Ik hoorde dat de medewerker in haar tas wilde kijken. Ik hoorde dat die vrouw zei: “Ik heb niet gestolen.” Ik zag dat de vrouw een plastic tas bij zich had. Op een gegeven ogenblik greep de medewerker van de winkel in haar tas en haalde er een donker gekleurd jasje uit waar de kleerhanger nog aan zat. Ik zag ook dat de kaartjes nog aan dit jasje zaten. Ik hoorde dat de medewerker tegen haar zei “ je blijft hier, je hebt dit gestolen” of woorden van gelijke strekking. De vrouw wilde weg gaan maar de medewerker wilde de tassen met de kleding bij zich houden. De vrouw wilde dit niet afgegeven en er ontstond wat getrek en geduw. Op een gegeven moment werd de vrouw heel agressief. Ik zag dit omdat de vrouw een beetje “beukend” langs de medewerker wilde lopen. De medewerker was er toen echt klaar mee en pakte de vrouw om haar nek en ze vielen half op de grond.
[getuige 2] verklaart -zakelijk weergegeven- [3] : Ik stond in de winkel toen ik een man tegen een vrouw met een donkere huidskleur hoorde zeggen: “mag ik even in uw tas kijken?”. Ik had wel direct door dat deze man bij de winkel hoorde want hij kwam achter de kassa vandaan. Toen de man dit zei liep de vrouw in de richting van de uitgang van de winkel. Ik hoorde dat de man zei: “Ik denk dat je spullen van mij in je tas hebt”. Ze wilde ondertussen steeds de winkel uit. Om dit te voorkomen ging de man van de winkel voor haar staan en pakte haar tassen vast. Uit deze tas haalde hij een zwart nep leren jas uit waar het kapstokje nog aan zat. Er zaten nog meer goederen in de tas. Ik hoorde dat de man van de winkel zei dat de kleding bij hem uit de winkel kwam. De man van de winkel hield de tassen van de vrouw vast en samen kwamen ze achter de kassa terecht. Ik zag dat de vrouw zich nog steeds verzette. Ik zag dat de vrouw zich wist te ontdoen van de man van de kassa. De man van de kassa greep haar echter weer vast.
[verdachte] verklaart -zakelijk weergegeven- [4] : Ik zag in de winkel een spijkerbroek en ik heb deze meegenomen naar de paskamer. Ik ben met de spijkerbroek en twee plastic tassen uit de paskamer gelopen. Ik heb mijn schoenen afgerekend. De medewerker zei vervolgens: ”Laat mij in je tas kijken”. Ik zag dat hij direct aan de plastic tassen begon te trekken en hij trok ze van mijn armen af. Ik zag dat de medewerker in de plastic tas graaide. Ik zag dat hij in de tas keek en zei “dit hoort hier” en dat ik het mocht uitleggen aan de politie.

Hetgeen de rechtbank bewezen acht

De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 13 augustus 2013 te en in de gemeente Emmen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid kleding, toebehorende aan [slachtoffer] ( [bedrijfsnaam] ), welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heter daad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat verdachte met die [slachtoffer] in worsteling is gegaan/geraakt.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht.
De verdachte zal van het primair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Kwalificatie

Het primair bewezen geachte levert op:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
strafbaar gesteld bij artikel 312 in verbinding met artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Strafbaarheid

De rechtbank acht het feit en de verdachte strafbaar, omdat geen straf- en/of schulduitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De rechtbank acht, op basis van eerder over verdachte opgemaakte psychiatrische rapportage van Dr. Vinkers in augustus 2014 en de medische informatie van de GGZ Drenthe van 19 november 2015, welke recente informatie in lijn ligt met eerder genoemde psychiatrische rapportage, mede gelet op de toedracht van het hiervoor bewezenverklaarde feit, verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar voor dit feit.
De rechtbank zal, gelet op vorenstaande overwegingen en conclusie, geen nadere psychiatrische rapportage over verdachte laten op maken zoals door de raadsman is verzocht, nu de rechtbank zich voldoende voorgelicht heeft geacht.

Strafmotivering

De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, de eis van de officier van justitie, het pleidooi van de raadsman van verdachte, de over verdachte opgemaakte rapportages en de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 28 oktober 2015, waaruit blijkt dat verdachte eerder ter zake van vermogensdelicten is veroordeeld.
Verdachte heeft op 13 augustus 2013 te [pleegplaats] , nadat zij op winkeldiefstal werd betrapt, door middel van geweld tegen de winkeleigenaar getracht te vluchten dan wel het bezit van het gestolene te verzekeren. Een dergelijk feit heeft grote impact op het betrokken slachtoffer en de in de winkel aanwezige klanten en het versterkt bovendien het gevoel van onveiligheid in de maatschappij.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de straf er in het bijzonder rekening mee dat het een relatief oud feit betreft, het bepaalde in artikel 63 Wetboek van Strafrecht en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Vanwege voormelde ernst van het bewezen verklaarde delict is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf als strafmodaliteit opgelegd dient te worden. De rechtbank zal daarbij bepalen dat deze geheel voorwaardelijk zal zijn, mede gelet op de ouderdom van het feit en de bij verdachte aanwezige problematiek. De voorwaardelijke straf dient tevens als waarschuwing aan de verdachte, teneinde te voorkomen dat de verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten.

[benadeelde partij]

De rechtbank is van oordeel dat zij over onvoldoende informatie beschikt om (de hoogte van) de geleden schade te kunnen beoordelen, mede gelet op de mededeling van de raadsman van verdachte dat de benadeelde partij in staat van faillissement verkeert en de onduidelijkheid of de verzekering (een deel van) de schade heeft vergoed.
De rechtbank zal echter niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van de schade alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing van de rechtbank

De rechtbank verklaart bewezen dat het primair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot
- een
gevangenisstrafvoor de duur van 1 maand.
Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat de vordering van de [benadeelde partij] niet ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter,
en mr. C.P. van Gastel en mr. H.H.A. Fransen , rechters,
in tegenwoordigheid van J. Hoogeveen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 4 december 2015.

Voetnoten

1.op pagina 31ev van het proces-verbaal van politie Noord-Nederland, registratienummer: PL0300-2013058642 (het PV)
2.op pagina 38ev van het PV
3.op pagina 41ev van het PV
4.op pagina 26ev van het PV