In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 december 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van winkeldiefstal met geweld. De verdachte, geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum], werd ervan beschuldigd op 13 augustus 2013 in de gemeente Emmen samen met een ander een hoeveelheid kleding te hebben weggenomen uit de winkel van [slachtoffer] ( [bedrijfsnaam] ). De tenlastelegging omvatte zowel diefstal als geweldpleging, waarbij de verdachte in gevecht raakte met de winkeleigenaar toen deze haar betrapte op de diefstal.
Tijdens de zitting op 20 november 2015 was de verdachte niet aanwezig, maar haar raadsman, mr. R. Bosma, was wel aanwezig. De officier van justitie, mr. C. Fahner, vorderde een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank achtte de diefstal met geweld bewezen, maar het medeplegen werd niet bewezen geacht.
De rechtbank overwoog dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was, mede op basis van eerdere psychiatrische rapportages. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op van één maand met een proeftijd van twee jaar, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd. De vordering van de benadeelde partij werd niet ontvankelijk verklaard, omdat er onvoldoende informatie was om de schade te beoordelen. De rechtbank besloot dat de benadeelde partij zijn vordering alleen bij de burgerlijke rechter kon indienen.