De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Tussen verdachte en het slachtoffer bestond een conflict over een hoeveelheid qat (een verboden verdovend middel). Dit conflict is uit de hand gelopen. Mede doordat het slachtoffer hier niet over heeft willen verklaren, is diens rol in het conflict onduidelijk gebleven. Verdachte en drie mededaders zijn de woning van het slachtoffer binnengegaan en hebben het slachtoffer en een man die bij hem op bezoek was, beroofd van (onder meer) een geldbedrag en een hoeveelheid qat. Eén van de medeverdachten heeft het slachtoffer in een wurggreep genomen en hem een aantal klappen tegen zijn hoofd gegeven met de vlakke hand. Ook hebben zij de bewoner en diens bezoeker bedreigd. Daarbij is een mes gebruikt.
Door zo te handelen hebben verdachte en zijn mededaders de bewoner niet alleen financieel benadeeld, maar hebben zij hem ook pijn gedaan en een zeer angstige en traumatische ervaring bezorgd. Dit laatste is nog eens onderstreept door de schriftelijke slachtofferverklaring. Ook hebben verdachte en zijn mededaders door het plegen van de overval bijgedragen aan het in stand houden en versterken van de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een misdrijf.
Verdachte is onderzocht door een psychiater en een psycholoog. [psychiater] (hierna: de psychiater) heeft in zijn rapport van 18 november 2015 geconcludeerd dat door diverse bronnen is geobjectiveerd dat na het ten laste gelegde feit (hierna: het feit) sprake is geweest van een psychiatrische stoornis, te weten een posttraumatische stressstoornis (PTSS) met psychotische kenmerken. Volgens de psychiater had verdachte ook voorafgaande aan het feit psychische klachten, maar is niet duidelijk geworden in hoeverre voorafgaande aan en ten tijde van het feit daadwerkelijk sprake was van een manifeste psychiatrische stoornis. Wel was sprake van misbruik van qat. De psychiater heeft door de onduidelijkheid en de ontkennende houding van verdachte geen uitspraak kunnen doen over een eventueel verband tussen de diagnose en het feit.
[psycholoog] (hierna: de psycholoog) heeft in het rapport van 13 november 2015 geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het feit leed aan meerdere ziekelijke stoornissen, te weten een psychotische stoornis n.a.o., een depressieve stoornis n.a.o., een posttraumatische stressstoornis en misbruik van qat. Ook is sprake van narcistische trekken. Alle stoornissen zijn in de loop van de behandeling in het PPC Zwolle vanaf maart 2015 behandeld en daardoor in remissie. Volgens de psycholoog heeft verdachte zichzelf jarenlang overvraagd door hard te werken, waarbij hij zijn draagkracht regelmatig overschreed. Hij functioneerde al langere tijd instabiel, maar zijn ontslag in mei 2014 was de druppel die de emmer deed overlopen. Het overlijden van zijn moeder was een additionele stresserende ervaring, die nog eens werd gevolgd door een traumatische ervaring in Somalië. Naast de reeds bestaande burn-out symptomen, die verwant zijn aan een depressieve stoornis, kreeg verdachte last van psychotische symptomen (het horen van de stem van zijn moeder) en PTSS. Verdachte kon niet onderkennen dat hij hulp nodig had. Hij gebruikte van november 2014 tot februari 2015 dagelijks qat om zichzelf op de been te houden. De psychische toestand van verdachte was ten tijde van het feit uitgesproken slecht en er was in maatschappelijk en sociaal opzicht sprake van disfunctioneren. Volgens de psycholoog kan worden vermoed dat de oordeelsvorming en de copingsvaardigheden van verdachte door de stoornissen enigszins waren beperkt. Daarbij heeft de psycholoog in aanmerking genomen dat in de voorgeschiedenis van verdachte nauwelijks sprake is van antisociale gedragingen en dat een woningoverval niet typerend is voor de manier waarop verdachte in het leven staat. De psycholoog heeft geconcludeerd dat verdachte weliswaar goed zicht heeft gehad op het wederrechtelijke van zijn handelen, maar dat hij door zijn stoornissen beperkt was om zijn wil conform dat inzicht vrij te bepalen. Daarom heeft de psycholoog de rechtbank in overweging gegeven verdachte te beschouwen als enigszins verminderd tot verminderd toerekeningsvatbaar.
Gelet op de door de psychiater geconstateerde onduidelijkheid, de omstandigheid dat de psychiater zich onthoudt van een advies over de mate van toerekeningsvatbaarheid en de constatering van beide deskundigen dat verdachte zowel voor als na het feit psychische problemen had, ziet de rechtbank aanleiding om - anders dan de officier van justitie en wat strafmaat betreft in het voordeel van verdachte - uit te gaan van de conclusies van de psycholoog en deze over te nemen. Daarom concludeert de rechtbank met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte in enigszins verminderde tot verminderde mate kan worden toegerekend.
De psycholoog heeft het recidiverisico op korte termijn ingeschat als laag, maar is van mening dat dit risico bij opnieuw optredende stresserende omstandigheden kan toenemen tot matig. De psycholoog heeft geadviseerd verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een ambulante behandeling bij de polikliniek Forensische Psychiatrie van GGZ Friesland. Uit het rapport van de reclassering blijkt dat verdachte inmiddels een EMDR behandeling (gericht op traumaverwerking) heeft afgerond en geen antipsychotica meer gebruikt. De reclassering schat de kans op recidive zonder de inzet van begeleiding en/of behandeling in als hoog-gemiddeld en heeft geadviseerd verdachte te veroordelen tot een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, een ambulante behandeling bij de (forensische) psychiatrie, een drugs- en alcoholverbod, een contactverbod met de mededaders, een locatieverbod voor een door de reclassering goedgekeurde verblijfplaats (ondersteund door elektronisch toezicht), (indien noodzakelijk) verblijf in een Exodushuis en een verplichting tot medewerking aan het verkrijgen en/of behouden van dagbesteding.
Op grond van de door de rechtbank gehanteerde landelijke oriëntatiepunten is het uitgangspunt dat voor een overval op een woning, zoals deze, waarbij het toegepaste geweld relatief gering is, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren wordt opgelegd.
In de omstandigheden waaronder de woningoverval heeft plaatsgevonden, het ontbreken van recidive, de voormelde persoonlijke omstandigheden en de (enigszins) verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ziet de rechtbank aanleiding de op te leggen gevangenisstraf te beperken tot vierentwintig maanden en een deel daarvan (te weten twaalf maanden) voorwaardelijk op te leggen. Aan het voorwaardelijke deel zal de rechtbank de door de officier van justitie geëiste bijzondere voorwaarden verbinden, te weten een meldplicht, een ambulante behandeling bij de forensische psychiatrie en een alcohol- en drugsverbod. De rechtbank merkt daarbij op dat onder drugs ook qat wordt verstaan. De overige door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden acht de rechtbank niet noodzakelijk.