In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 18 februari 2015, hebben eisers, bestaande uit twee partijen, een vordering ingesteld tegen gedaagden, eveneens bestaande uit twee partijen, met betrekking tot een contractuele boete van € 16.500. Deze boete was opgenomen in een koopovereenkomst voor een woning die eisers op 17 oktober 2013 aan gedaagden hadden verkocht voor € 165.000. De koopovereenkomst bevatte ontbindende voorwaarden die gedaagden moesten inroepen indien zij niet in staat waren om een hypothecaire lening te verkrijgen of hun eigen woning te verkopen. Gedaagden hebben deze voorwaarden niet tijdig ingeroepen, wat leidde tot de vordering van eisers om de boete te betalen.
Tijdens de procedure hebben gedaagden betoogd dat zij in de veronderstelling verkeerden dat zij de ontbindende voorwaarden nog konden inroepen, en dat zij financieel in een moeilijke situatie verkeerden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagden de ontbindende voorwaarden niet tijdig hebben ingeroepen en dat zij derhalve de contractuele boete verschuldigd zijn. Echter, de rechter heeft ook overwogen dat de onverkorte toepassing van de boete tot een buitensporig resultaat zou leiden, gezien het feit dat eisers geen schade hebben geleden door de tekortkoming van gedaagden.
De kantonrechter heeft uiteindelijk besloten de boete te matigen tot € 3.500,00, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, waaronder de financiële situatie van gedaagden en het feit dat de woning uiteindelijk voor dezelfde prijs is verkocht. Daarnaast zijn gedaagden veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechter heeft de overige vorderingen afgewezen.