ECLI:NL:RBNNE:2015:813

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 februari 2015
Publicatiedatum
25 februari 2015
Zaaknummer
C18-147648 FA RK 14-845
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het gezag over een minderjarige na psychologisch onderzoek van de moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 24 februari 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontheffing van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De moeder werd na psychologisch onderzoek onmachtig en ongeschikt geacht om de zorg en opvoeding van haar kind te vervullen. De moeder had standvastig aangegeven haar kind ter adoptie af te willen staan, wat zij deed na een ongewenste zwangerschap. De rechtbank heeft in haar overwegingen het belang van de minderjarige vooropgesteld en geconcludeerd dat de moeder, ondanks haar capaciteiten, niet in staat was om de opvoeding op zich te nemen zonder dat dit negatieve gevolgen zou hebben voor de ontwikkeling van het kind. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming als verzoeker en bureau Jeugdzorg Groningen als belanghebbende betrokken in de procedure. De rechtbank heeft de ontheffing van het gezag toegewezen en bureau Jeugdzorg Groningen benoemd tot voogd over de minderjarige. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Meervoudige kamer
Locatie: Groningen
zaaknr.: C 18 / 147648 / FA RK 14-845
beschikking d.d. 24 februari 2015
in de zaak van:

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,

gevestigd te 9726 AD Groningen, Cascadeplein 6,
verzoeker, hierna te noemen de Raad,
en

[de moeder] ,

wonende te [adres] ,
hierna te noemen de moeder.
Belanghebbende:
- bureau jeugdzorg Groningen, thans de Gecertificeerde Instelling Jeugdbescherming Noord.

PROCESVERLOOP

De rechtbank heeft op 15 juli 2014 en 2 september 2014 beschikkingen gegeven.
Op 15 oktober 2014 is ter griffie het onderzoeksrapport d.d. 13 oktober 2014 van de deskundige binnengekomen.
De rechtbank heeft de behandeling van de zaak voortgezet ter zitting met gesloten deuren van 18 december 2014 in aanwezigheid van mevrouw [naam] namens de Raad en mevrouw [naam] namens bjz.

RECHTSOVERWEGINGEN

De rechtbank neemt hier over hetgeen is overwogen en beslist in voormelde beschikkingen.
Bij beschikking van 2 september 2014 is [naam] , Gz-psycholoog te Groningen, tot deskundige benoemt met het verzoek te onderzoeken of de moeder om psychische en emotionele redenen - bijvoorbeeld vanwege bestaande psychopathologie - ongeschikt of onmachtig is de minderjarige [naam] op te voeden of te verzorgen.
Het rapport van de deskundige
De deskundige stelt in de rapportage dat er bij de moeder geen sprake is van een verstoring van haar psychische functioneren, zodanig dat ze de verzorging en opvoeding van [minderjarige] niet zelf ter hand zou kunnen nemen. De moeder heeft zich vanaf het moment dat ze zich realiseerde zwanger te zijn tot op heden laten bijstaan door deskundigen van twee onafhankelijk van elkaar opererende instellingen. Zij heeft met deze betrokken personen verschillende alternatieve mogelijkheden afgewogen. Ook heeft zij besproken wat de consequenties zijn van het afstand doen, zowel voor zichzelf als voor haar dochter. Zij is in staat gebleken zich open te stellen voor deze contacten en hieraan een actieve bijdrage te leveren.
De moeder heeft in het belang van [minderjarige] haar wekenlang gebuideld en zodoende kunnen ervaren wat het betekent om een ouder-kind contact te hebben. Vervolgens heeft zij het contact langzaam afgebouwd, vanuit het besef dat haar kind onvoldoende kan verwachten van haar als moeder. Ondanks het feit dat de moeder sterk rationeel is ingesteld en het bespreken van gevoelens doorgaans geen thema van gesprek is voor haar heeft ze confrontaties op dit gebied aangekund, zoals ze ook gedurende het onderzoek heeft laten zien.
Er bestaat bij de moeder enig risico op psychische ontregeling, wat uit haar verleden is gebleken, onder meer in haar tweede studiejaar bij het ontstaan van eenzaamheids- en depressieve gevoelens en na het overlijden van haar vader. Gesteld kan worden dat ze dit adequaat heeft opgepakt en haar leven naar tevredenheid heeft kunnen voortzetten.
De deskundige heeft de indruk dat het moederschap op geen enkele wijze strookt met het huidige leven en het toekomstbeeld van de moeder. Op grond van het psychisch functioneren van de moeder kan niet gesteld worden dat zij niet in staat kan worden geacht de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen. Zij realiseert zich waarschijnlijk dat de opvoeding van een kind een enorme impact zal hebben op haar leven en voelt zich niet in staat om zich deze opoffering te getroosten. In die zin is de keuze voor adoptie een keuze voor een meer stabiele opvoedingssituatie voor [minderjarige] dan zijzelf kan bieden. Wanneer de moeder gedwongen zou worden of zich gedwongen zou voelen om zelf de opvoeding ter hand te nemen, kan dit mogelijk een te zware psychische belasting voor haar betekenen, wat eveneens nadelige effecten heeft op de ontwikkeling van [minderjarige] . In verband daarmee heeft de moeder er bewust voor gekozen haar moeder en/of zus alsook de biologische vader niet te informeren over de geboorte van [minderjarige] en zij is standvastig gebleken in dit standpunt.
Beoordeling
Per januari 2015 is de nieuwe maatregel tot beëindiging van het ouderlijk gezag in werking getreden. Op grond van artikel 28 Overgangswet nieuw BW worden zaken waarin het inleidende verzoekschrift is ingediend vóór het tijdstip van in werking treden van deze wijziging, afgedaan met toepassing van het recht dat voor dat tijdstip gold. Het onderhavige verzoekschrift is ingediend op 1 oktober 2014 zodat de rechtbank het oude recht zal toepassen.
De rechtbank stelt voorop dat met ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, niet alleen een algemene ongeschiktheid is bedoeld gelegen in de persoon van de ouder, maar ook een ongeschiktheid of onmacht tot verzorgen en opvoeden van een bepaald kind, welke onmacht of ongeschiktheid kan zijn veroorzaakt door of kan samenhangen met de bijzondere eigenschappen van het kind of met de
bijzondere omstandigheden waarin het zich bevindt ten tijde van het nemen van de beslissing tot ontheffing (Hoge Raad 29 juni 1984, NJ 1984, 767).
Uit de processtukken en de behandeling ter zitting blijkt dat de zwangerschap ongewenst was en dat de moeder, was zij eerder van de zwangerschap op de hoogte gekomen, abortus had willen laten plegen. Vanaf het moment dat de moeder wist dat een abortus niet meer mogelijk was, heeft zij het standpunt ingenomen dat zij afstand wilde doen van haar baby.
Toen bleek dat de minderjarige door de vroeggeboorte extra zorg nodig had, heeft de moeder deze geboden, maar naarmate de ontwikkeling van de minderjarige stabieler werd, heeft de moeder het contact afgebouwd. Hoewel de moeder alle noodzakelijke zorg aan de minderjarige heeft gegeven, bleef zij bij haar standpunt dat zij haar ter adoptie wilde afstaan. De moeder gaf als redenen aan dat zij een te instabiel leven heeft, emotioneel instabiel is, geen financiële mogelijkheden heeft en op grond van dit alles niet in staat om de minderjarige dat te geven wat zij verdient.
De moeder heeft gedurende de periode dat zij de minderjarige in het ziekenhuis heeft verzorgd geen emotionele ouderband met haar opgebouwd en er is ook geen hechtingsproces op gang gekomen. De moeder heeft inmiddels volledig afstand gedaan van de verantwoordelijkheid voor de zorg en opvoeding van de minderjarige.
De deskundige concludeert in haar rapport dat het moederschap op geen enkele wijze strookt met het huidige leven en het toekomstbeeld van de moeder. Hoewel niet gesteld kan worden dat de moeder niet in staat is om de minderjarige op te voeden, kan het moeten opvoeden van een kind na een ongewenste zwangerschap, mogelijk wel een te zware psychische belasting voor haar betekenen, met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van de minderjarige.
De rechtbank concludeert dat de moeder, gelet op haar ingenomen standpunt en de bevindingen van de deskundige zowel onmachtig als ongeschikt moet worden geacht de plicht tot verzorging en opvoeding ten aanzien van de minderjarige te vervullen; dit, nu de hiervoor weergegeven conclusie van de deskundige omtrent moeders psychische draagkracht aangeeft dat het weigeren van de gevraagde ontheffing niet in het belang van [minderjarige] is.
De rechtbank is voorts van oordeel dat ook overigens het belang van de minderjarige zich niet verzet tegen het verzoek. De minderjarige verblijft reeds geruime tijd in een pleeggezin en er is inmiddels een hechtingsproces op gang gekomen. Ondanks de moeizame start die de minderjarige had, ontwikkelt zij zich goed en volgt een patroon dat passend is bij een kind van ongeveer zes maanden. De huidige pleegouders, die ook voornemens zijn om de minderjarige te adopteren, zijn in staat om de minderjarige datgene te bieden dat zij medisch en pedagogisch nodig heeft. De rechtbank acht het niet in het uiteindelijke belang van de minderjarige om de band met de pleegouders te verbreken en die met de moeder of eventueel de biologische vader (gedwongen) te herstellen.
De rechtbank heeft daarbij de overige, door het IVRK beschermde, belangen van [minderjarige] in haar overwegingen betrokken. Met name concludeert de rechtbank dat het omwille van de privacy van de moeder en met het oog op de positieve ontwikkeling van [minderjarige] in het huidige pleeggezin en het aldaar bestaande opvoedingsperspectief, niet gewenst moet worden geacht om het eventuele belang van [minderjarige] bij opvoeding door haar biologische vader thans via nader onderzoek te exploreren.
Op grond van vorenstaande overwegingen komt de rechtbank tot het oordeel dat er sprake is van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:266 (oud) van het Burgerlijk Wetboek. Gelet hierop, alsmede gelet op het feit dat het belang van de minderjarige zich naar het oordeel van de rechtbank niet tegen de verzochte ontheffing verzet, zal de rechtbank het verzoek van de Raad toewijzen.
De Raad heeft geadviseerd om bureau jeugdzorg Groningen, thans de Gecertificeerde Instelling Jeugdbescherming Noord - die zich hiertoe ook bereid heeft verklaard - tot voogd te benoemen. De rechtbank zal dit advies volgen.

BESLISSING

De rechtbank:
ontheft
[de moeder], geboren op [geboortedatum] te Amsterdam,
van het gezag over de minderjarige
[naam], geboren op [geboortedatum] te Groningen;
benoemt tot voogd over de minderjarige:
bureau jeugdzorg Groningen, thans Gecertificeerde Instelling Jeugdbescherming Noord;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.J. Brink (voorzitter), M.J.B. Holsink en J.H.H.M. Dorscheidt, en uitgesproken door eerstgenoemde ter openbare terechtzitting van 24 februari 2015, in aanwezigheid van de griffier.
mmv
De griffier deelt mede, dat partijen tegen deze beschikking, voor zover hierin een eindbeslissing is opgenomen, in hoger beroep kunnen gaan bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden. Dit beroep dient door partijen te worden ingesteld binnen drie maanden na de datum van de uitspraak. Deze datum staat in de beschikking vermeld.
Het beroep moet namens een partij worden ingesteld door een advocaat. Als u in aanmerking wilt komen voor door de overheid (gedeeltelijk) gefinancierde rechtsbijstand, dan kan uw advocaat daartoe namens u een verzoek indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Uw advocaat kan u daarover nader informeren.