ECLI:NL:RBNNE:2015:866
Rechtbank Noord-Nederland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van oplichting door verdachte wegens gebrek aan oogmerk tot wederrechtelijke bevoordeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 13 februari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van oplichting, zoals bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn verplichtingen uit verschillende overeenkomsten niet is nagekomen, wat voortkwam uit een slechte financiële situatie. Echter, de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte vanaf het begin het oogmerk had om de overeenkomsten niet na te komen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte als ondernemer verkeerde keuzes had gemaakt en te lang had gehoopt op een goede afloop. Dit leidde tot de conclusie dat er geen sprake was van oplichting, en de verdachte werd vrijgesproken van de tenlastelegging.
De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de terechtzitting van 30 januari 2015, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn advocaat, mr. J.D. Nijenhuis. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. J.F. Severs. De officier van justitie had veroordeling geëist, maar de rechtbank oordeelde dat het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling niet kon worden vastgesteld. De benadeelde partijen, die schadevergoeding eisten, werden niet ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen werd geacht.
De rechtbank heeft in haar uitspraak benadrukt dat de verdachte niet kan worden veroordeeld voor oplichting, omdat er geen bewijs was voor het vereiste oogmerk. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn afgewezen, en de rechtbank heeft bepaald dat zij hun vorderingen alleen bij de burgerlijke rechter kunnen indienen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. A.H.M. Dölle als voorzitter.