ECLI:NL:RBNNE:2015:950

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 februari 2015
Publicatiedatum
4 maart 2015
Zaaknummer
18.171843-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging van een voormalig collega met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

De rechtbank Noord-Nederland heeft op 24 februari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die werd beschuldigd van belaging van een (voormalig) collega. De verdachte had in de periode van 5 juli 2011 tot en met 13 november 2013 herhaaldelijk contact gezocht met het slachtoffer, ondanks dat zij had aangegeven geen contact meer te willen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan belaging door onder andere e-mails te sturen, bij de woning van het slachtoffer aan te bellen en haar te volgen. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer en haar gezin.

Tijdens de zittingen op 30 oktober 2014 en 10 februari 2015 werd het bewijs tegen de verdachte besproken. De rechtbank achtte de verklaringen van het slachtoffer en de verzamelde bewijsmiddelen overtuigend. De verdachte had herhaaldelijk de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer geschonden, wat leidde tot gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer. De rechtbank weigerde het verzoek van de verdediging om computeronderzoek te doen naar de interactie tussen de verdachte en het slachtoffer via een fotosite, omdat dit niet noodzakelijk werd geacht voor de zaak.

Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze waren begaan, en de persoon van de verdachte. De rechtbank vond het belangrijk dat de verdachte zich niet had gehouden aan de wensen van het slachtoffer en dat hij volhardend was in zijn gedrag. De rechtbank besloot tot een onvoorwaardelijke taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, met als doel de kans op recidive te beperken. De uitspraak benadrukte de noodzaak van het contactverbod om de veiligheid van het slachtoffer te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/171843-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 februari 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 oktober 2014 en 10 februari 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.J. de Mare, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.M. van der Spek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 5 juli 2011 tot en met 13 november 2013 te Sneek, (althans) in de gemeente Súdwest-Fryslân en/of te Joure, (althans) in de gemeente De Friese Meren, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer] in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te heeft verdachte in genoemde periode dulden en/of vrees aan te jagen, immers
heeft verdachte in genoemde periode
- meermalen, althans eenmaal, e-mails naar die [slachtoffer] verzonden en/of
- meermalen, althans eenmaal, bij de woning van die [slachtoffer] aangebeld en/of
- een brief naar die [slachtoffer] verzonden en/of
- meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] (hinderlijk) gevolgd en/of in de gaten gehouden en/of zich in de omgeving van die [slachtoffer] opgehouden, althans opgesteld.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het ten laste gelegde;
- oplegging van een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis;
- oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van drie jaren;
- oplegging van de bijzondere voorwaarde van een fysiek, schriftelijk, telefonisch, sms, email en internet contactverbod met [slachtoffer], haar echtgenoot en haar kinderen.

Verzoek verdediging

De raadsman heeft bij pleidooi zijn verzoek tot het doen van computeronderzoek naar het (mogelijk) foto's viewen op de fotosite van verdachte herhaald. Door verdachte is gesteld dat aangeefster dag en nacht op zijn fotosite foto's aanklikt. Tevens zou in dit aanklikken een systeem aanwezig zijn waardoor aangeefster aan verdachte een boodschap geeft. De raadsman is van mening dat dit onderzoek van belang is voor de persoon van verdachte, zodat voor hem duidelijk wordt of dit inderdaad aangeefster betreft en voor de juridische beoordeling van de zaak, omdat wanneer aangeefster impliciet toestemming heeft gegeven tot het contact met verdachte, ze niet het recht heeft om te klagen.
De rechtbank wijst het verzoek tot het doen van onderzoek af, omdat zij dit niet noodzakelijk acht. De rechtbank acht hieromtrent het volgende van belang. Aangeefster heeft ter terechtzitting duidelijk verklaard dat zij slechts een zeer korte periode foto's op de site van verdachte heeft bekeken en dat dit niet bedoeld was om contact met verdachte te maken. Voorts heeft verdachte op geen enkele wijze een begin gemaakt met het aannemelijk maken van zijn verklaring. Het enige dat hij kan aanvoeren is dat zijn foto's op zijn fotosite veelvuldig worden bekeken, maar enig aanknopingspunt dat dit aangeefster betreft ontbreekt.

Beoordeling van het bewijs

De rechtbank past bij de beoordeling van het ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
1.
De door verdachte op de terechtzitting van 10 februari 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
In de periode van 5 juli 2011 tot en met 13 november 2013 heb ik [slachtoffer] meermalen gemaild. Ik mailde naar haar werkmailadres. Dit is een mailadres van de school in Sneek waar [slachtoffer] werkt. Ik heb haar in deze periode ook een brief gezonden en ik heb tweemaal bij de woning van [slachtoffer] in Joure aangebeld, omdat ik [slachtoffer] wilde spreken.
Op 5 juli 2011 was [slachtoffer] erg boos op mij over een mail die ik haar had gezonden. Ze gaf aan dat ze alleen nog maar collegiale contacten met mij wilde. Ik heb deze boosheid niet serieus genomen. Ik heb haar vervolgens op haar gedrag aangesproken via een mail en persoonlijk. Hier ging [slachtoffer] niet op in. Ze mailde mij niet terug en ze wilde ook niet met mij spreken. Ik heb haar vervolgens meerdere mails gezonden. Op een gegeven moment was ik niet meer werkzaam voor dezelfde school als [slachtoffer] en was ik dus niet meer haar collega. Ik kreeg toen in februari 2012 een brief van de school van [slachtoffer] waaruit blijkt dat [slachtoffer] geen contact met mij wilde. Hierop heb ik [slachtoffer] opnieuw gemaild. Op 14 maart 2013 heb ik een gesprek met een politieagent gehad, omdat [slachtoffer] een melding bij hem had gedaan van belaging. Net hiervoor had ik een brief van de school van [slachtoffer] ontvangen dat ik daar niet meer welkom was. Ik heb vervolgens [slachtoffer] opnieuw meerdere mails gezonden. Ik wist dat [slachtoffer] mijn mailadres geblokkeerd had. Op 6 november 2013 heb ik [slachtoffer] bij haar woning opgezocht. Ze deed de deur open en ze zei onder meer tegen mij dat dit de laatste keer was en dat ik weg moest gaan. Ik heb haar vervolgens op 13 november 2013 opnieuw bij haar woning opgezocht.
2.
De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer PL02R3-2013131624, gesloten op 21 januari 2014, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02R3-2013131624-1, d.d. 20 november 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer]:
Ik doe aangifte van belaging gepleegd door [verdachte]. Ik ben lerares op de RSG te Sneek. Op deze school heb ik [verdachte] ontmoet. In 2010 kreeg [verdachte] een tijdelijk benoeming en ik ging in die periode als collega met hem om. Op 28 juni 2011 vroeg [verdachte] mij of ik met hem mee wil rijden. Ik weigerde zijn lift. Dit is het moment dat de zaak escaleert. Op die dag kreeg ik 's avonds een mail van [verdachte]. De mail heet "Levensles". Deze mail maakte mij angstig. Ik heb hierop teruggemaild. [verdachte] reageerde hier weer op met: "Is dit een uitdaging?" Ik vond dit bedreigend. Een uur later reageerde hij weer in de trant dat ik er nog iets over zou horen.
Op 5 juli 2011 heb ik [verdachte] over zijn mails gesproken. Hij zei dat het grappig bedoeld was. Ik zei tegen hem dat ik het niet grappig vond en er een naar gevoel bij kreeg. Ik heb tegen hem gezegd: "Ik ben geen mailer, dus dat moeten wij maar niet meer doen".
Op 5 juli 2011 kreeg ik een mail van [verdachte] met de tekst: "Laatste mail". Op 13 juli 2011 kreeg ik een mail van [verdachte] met een onsamenhangende tekst. Het is beschuldigend, hij is het slachtoffer en ik vind het manipulerend. Op 28 oktober 2011 kreeg ik van [verdachte] een mail. Op 30 december 2011 kreeg ik een wazige mail van [verdachte]. Op 9 februari 2012 mailt [verdachte] aan [man]. Hij mailt naar [man] en in cc naar mij. [verdachte] zei in deze mail dat ik een geheime relatie met [man] zou hebben. De maat was voor mij vol. Ik ben met mijn verhaal naar de rector van de school gegaan en ik heb mijn verhaal over [verdachte] gedaan. In februari 2012 heeft mijn school een brief naar [verdachte] gestuurd waarin ik mij door [verdachte] benaderd voelde op een manier die ik niet prettig vind. Ik voelde me onveilig. [verdachte] werd verzocht ermee op te houden. Vooraf was [verdachte] telefonisch door de schoolleiding geïnformeerd over de brief.
Op 16 februari 2012, 17 februari 2012, 4 november 2012 kreeg ik mails van [verdachte].
Op 24 december 2012 opende ik mijn werkmail en ik zag dat [verdachte] mij tweemails had gestuurd. Ik blokkeerde zijn e-mailadres en ik blokkeerde hem op Facebook. Op 29 december 2012 kreeg ik een brief in mijn brievenbus op mijn privéadres. Ik vond het heel erg dat ik weer met [verdachte] geconfronteerd werd. Het kost mij steeds moeite om weer opnieuw te beginnen. Het kost mij een paar dagen om het weer los te laten. Daarna heeft [verdachte] een brief gehad van de directie van mijn school waarin hem werd medegedeeld dat hij niet meer welkom was op school. Hierna heb ik de politie gebeld en verzocht een gesprek te voeren met [verdachte] met de bedoeling dat de politie hem duidelijk moest maken dat [verdachte] mij niet moest stalken. Op 6 november 2013 belde [verdachte] bij mij thuis aan. Ik schrok erg. Ik moest nu reageren, terwijl ik dat niet wilde. Ik voel dat [verdachte] steeds dichter bij komt en ik vraag mij af wat zijn volgende stap zal zijn. Ik kan niets meer. Dit maakt mij angstig. [verdachte] zei tegen mij dat hij mij een mailtje had gestuurd. Ik had [verdachte] geblokkeerd in mijn mail. Ik heb [verdachte] verteld dat ik op geen enkele manier contact met hem wilde. Op 13 november 2013 belde [verdachte] weer aan bij mijn woning.

Redengeving bewezenverklaring

De rechtbank acht de in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden redengevend voor hetgeen hierna bewezen zal worden verklaard en de rechtbank heeft op grond daarvan de overtuiging bekomen dat verdachte het hierna bewezen verklaarde heeft begaan.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 5 juli 2011 tot en met 13 november 2013 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te dulden, immers heeft verdachte in genoemde periode
- meermalen, e-mails naar die [slachtoffer] verzonden en
- meermalen, bij de woning van die [slachtoffer] aangebeld en
- een brief naar die [slachtoffer] verzonden.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
belaging.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het reclasseringsadvies opgemaakt door Reclassering Nederland op 6 februari 2015, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van een (voormalig) collega. Nadat deze collega had aangegeven dat zij het niet prettig vond om mail van verdachte te ontvangen ging hij door met het sturen van mails. Hij ging hier ook mee door nadat zijn dienstverband was beëindigd en hij op geen enkele wijze meer was verbonden aan deze ex-collega. Verdachte is ook mail aan haar blijven sturen, nadat de politie hieromtrent een gesprek met hem had gehad. Tevens vond verdachte het op een gegeven moment nodig om bij het slachtoffer thuis te komen.
Verdachte heeft met zijn volhardendheid geen rekening gehouden met de gevoelens van angst en onveiligheid die zijn gedrag bij het slachtoffer veroorzaakte. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
De rechtbank zal echter bij de strafoplegging ook rekening houden met de omstandigheid dat in de periode van ruim twee jaar van belaging er ook sprake is geweest van periodes van maanden dat verdachte geen contact met het slachtoffer heeft gezocht.
Tevens houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met het tijdsverloop en de omstandigheid dat verdachte nog nooit eerder is veroordeeld wegens een strafbaar feit.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte geen problemen heeft en dat hij zich maatschappelijk goed staande kan houden. Het delict zou volgens de reclassering niet passen in de levenswijze van verdachte en zou hebben gelegen in verdachtes poging om voor een ander te zorgen. Omdat verdachte een ontkennende verdachte is heeft de reclassering geen inschatting van het recidiverisico kunnen geven. De reclassering acht echter reclasseringscontact niet geïndiceerd.
Ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat verdachte ervan overtuigd is dat het slachtoffer via zijn fotosite nog dagelijks contact met hem zoekt. Verdachte is ervan overtuigd dat het slachtoffer hiervoor hulp nodig heeft en dat hij de enige persoon is die dit inziet. Verdachte heeft daarbij aangegeven dat hij het slachtoffer de door hem noodzakelijke geachte zorg desnoods zal opdringen. De vermeende juistheid van zijn "diagnose" is voor hem voor geen enkele discussie vatbaar. Verdachte meet zich blijkbaar een bepaalde deskundigheid aan die de rechtbank op generlei wijze ergens onderbouwd ziet. Dat verdachte hiermee in verregaande mate in het leven van het slachtoffer en haar gezin is binnengedrongen, lijkt hem ondertussen niet te deren. De rechtbank acht deze houding van verdachte zeer zorgelijk en acht derhalve de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarde van een contactverbod met het slachtoffer en haar gezin aangewezen om de kans op recidive te beperken. De rechtbank acht echter een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden voldoende om verdachte ervan te weerhouden de bijzondere voorwaarde te overtreden.
Voorts acht de rechtbank het voorgaande in acht genomen een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uren passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een taakstraf bestaande uit het verrichten van 120 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer], geboren op 6 juli 1975, haar echtgenoot en haar kinderen.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. J.Y.B. Jansen en
mr. E.G.C. Groenendaal, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 februari 2015.
Mr. E.G.C. Groenendaal is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.