ECLI:NL:RBNNE:2016:1303

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 maart 2016
Publicatiedatum
24 maart 2016
Zaaknummer
C/17/138488/ HA ZA 14-440
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schadevordering wegens brand door ontbreken causaal verband met gestelde oorzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 23 maart 2016 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eisers en gedaagden naar aanleiding van een brand. Eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.B. van Beem, vorderden schadevergoeding van gedaagde, een vennootschap onder firma, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.H.C. Bulthuis, wegens de brand die zou zijn ontstaan door een ondeugdelijke aanleg van een rookkanaal. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis van 24 juni 2015 eisers toegelaten tot bewijslevering. Tijdens de bewijslevering zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder familieleden van eisers en brandweerlieden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de getuigen onvoldoende bewijs opleverden voor het causaal verband tussen de brand en de gestelde tekortkomingen van gedaagde bij de aanleg van het rookkanaal.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen overtuigend bewijs is geleverd dat de brand is ontstaan ter plaatse van de rookgasafvoer van het rookkanaal. De deskundigenrapporten die door beide partijen zijn ingediend, gaven geen eenduidige oorzaak aan voor de brand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brand niet met zekerheid kan worden toegeschreven aan de werkzaamheden van gedaagde en dat er onvoldoende bewijs is voor de stelling dat de brand het gevolg is van een tekortkoming van gedaagde. Daarom heeft de rechtbank de vordering van eisers afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 12.859,00.

De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de kostenveroordeling onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ongeacht een eventueel hoger beroep. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: C/17/138488 / HA ZA 14-440
vonnis van 23 maart 2016
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2. [eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat: mr R.B. van Beem, kantoorhoudende te 's-Gravenhage,
tegen
de vennootschap onder firma
1.
[gedaagde] V.O.F.,
gevestigd te [woonplaats] ,
en haar vennoten:
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
3. [gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat: mr W.H.C. Bulthuis, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Partijen zullen hierna [eisers] en (enkelvoudig) [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 juni 2015, waarbij [eisers] werden toegelaten tot bewijslevering,
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 4 november 2015,
- de conclusie na enquête van [eisers] ,
- de antwoordconclusie na enquête zijdens [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling van het geschil

2.1.
De rechtbank heeft [eisers] bij voormeld vonnis toegelaten te bewijzen dat het ontstaan van de brand een gevolg is van een (toerekenbare) tekortkoming dan wel enig handelen of nalaten zijdens [gedaagde] bij de aanleg van het rookkanaal. De rechtbank neemt hier verder over en verwijst naar hetgeen zij voorts bij voormeld vonnis heeft overwogen en beslist.
2.2
[eisers] hebben ter voldoening aan hun bewijsopdracht als getuigen doen horen hun zwager, respectievelijk broer, de heer [A] , een van de gasten tijdens de brand, de heer [B] , een van de brandweerlieden tijdens het blussen van de brand, de heer [C] , en [eiser 1] zelf als partijgetuige. Van de zijde van [gedaagde] zijn geen getuigen gehoord.
2.3.
Na getuigenverhoor hebben [eisers] zich op het standpunt gesteld dat zij het aan hen opgedragen bewijs hebben geleverd door het - al eerder - in het geding gebrachte rapport van Overtoom Brandt Expertise van 27 juli 2015 en door het doen horen van genoemde getuigen, zulks in samenhang met de al eerder in het geding gebrachte bewijsmiddelen.
2.4.
[gedaagde] heeft op zijn beurt na getuigenverhoor geconcludeerd dat [eisers] het opgedragen bewijs niet hebben geleverd, zodat zij niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vordering, althans dat hun vordering dient te worden afgewezen, met veroordeling van [eisers] in de kosten van de procedure.
2.5.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn [eisers] in hun bewijsopdracht geslaagd indien uit de bewijsmiddelen voldoende overtuiging kan worden geput voor het aannemen van een causaal verband tussen het aanleggen van het rookkanaal door [gedaagde] en het ontstaan van de brand, alsmede dat kan worden aangenomen dat [gedaagde] het rookkanaal in 2008 op ondeugdelijke heeft aangelegd. Pas in het laatste geval immers kan het ontstaan van de brand aan haar worden toegerekend, waardoor er sprake is van schadeplichtigheid aan de zijde van [gedaagde] jegens [eisers] ter zake de gevolgen van de ontstane brand. De rechtbank zal daarom allereerst aan de hand van de bewijsmiddelen beoordelen of voldoende is komen vast te staan dat de brand daadwerkelijk is ontstaan ter plaatse van de dakdoorvoer van het litigieuze rookkanaal. Indien dat in voldoende mate als vaststaand kan worden aangenomen dan zal de rechtbank vervolgens nog hebben te beoordelen of er sprake is geweest van een ondeugdelijke aanleg van het rookkanaal en in hoeverre dat op het conto van [gedaagde] kan worden geschreven.
Beoordeling van het bewijs
3.1.
In de eerste plaats merkt de rechtbank dat ingevolge de bepaling van artikel 164 lid 2 Rechtsvordering de verklaring van een partij-getuige slechts in aanvullende zin tot bewijs kan dienen van zaken waarvoor reeds ander, onvolledig bewijs geleverd is. Aldus zal de verklaring van partij-getuige [eiser 1] in de beoordeling van de bewijslevering worden beschouwd, nadat de rechtbank de andere bewijsmiddelen heeft beoordeeld.
3.2.
Getuige [A] heeft - kort samengevat - ten aanzien van het ontstaan van de brand verklaard dat hij - samen met zijn zus en zwager, (eisers, rb) - in het woongedeelte was toen het brandalarm afging en dat hij vervolgens achter zijn zwager, die snel naar het schuurgedeelte ging, aan is gerend. De getuige verklaart dat hij, toen hij achter in de schuur kwam, een brandlucht rook, maar dat er verder niets te zien was. Verder verklaart deze getuige dat hij op aangeven van zijn zwager zijn auto heeft verplaatst en dat er - voordat hij zijn auto wegbracht - vlammetjes te zien waren rond de kachelpijp die door het rieten dak stak en dat het dak al in lichterlaaie stond toen hij enkele minuten daarna terug kwam. Ten slotte heeft deze getuige verklaard niets te kunnen verklaren over de wijze waarop de kacheldoorvoer in het dak was aangebracht.
3.3.
Getuige Ten [B] heeft - kort samengevat - verklaard dat hij op de avond van de brand samen met zestien anderen te gast was in de boerderij van [eisers] en dat omstreeks negen uur 's avonds door één van de medegasten rook in de nok van de zolder van het appartement [X] te zien was en dat hij dat zelf ook heeft waargenomen. De rook was zichtbaar rond de plek waar de kachelpijp door het dak ging. Deze getuige heeft binnen geen vuur gezien, maar wel toen hij naar buiten ging, en wel ter hoogte van de kachelpijp. De getuige schat dat het vuur een oppervlakte besloeg van ongeveer twee vierkante meter rond de kachelpijp op dat moment.
3.4.
Getuige [C] heeft - kort samengevat - verklaard dat hij omstreeks 21.00 uur een brandmelding kreeg en toen zo snel mogelijk naar de brand is gereden. Al van grote afstand zag hij een grote vuurgloed in de lucht. Bij zijn aankomst stond het gehele schuurgedeelte al in brand. Deze getuige verklaart verder dat hij van omstanders te horen kreeg dat zij hadden gezien dat er tijdens het begin van de brand vlammen zichtbaar waren geweest bij de rookgasafvoer van de kachel. Ten slotte heeft deze getuige verklaard geen specifieke deskundigheid te hebben over de brandveiligheid van dakdoorvoeren.
3.5.
Het rapport van Overtoom brand expertise van 27 juli 2015 bevat geen feiten die een aanwijzing geven voor de juistheid van de stelling dat de brand is ontstaan ter plaatse van de rookgasdoorvoer, die in het rieten dak van de boerderij was aangebracht. Het rapport is opgesteld op basis van de aanname dat het ontstaan van de brand(schade) is gelegen in de verkeerde wijze van installeren van de kachelpijp.
3.6.
Partij-getuige [eiser 1] heeft met betrekking tot het ontstaan van de brand - kort samengevat - verklaard dat hij na het afgaan van het rookalarm van de melder in zijn appartement naar de schuur is gesneld en dat hij zag dat de aanwezige gasten bij elkaar stonden. Van hen hoorde hij dat er brand was, waarop hij naar buiten is gelopen. De getuige verklaart dat hij - buitengekomen - zag dat er kleine vlammetjes te zien waren ter plaatse van de rookgasafvoer van de houtkachel van het appartement [X] . Omdat het maar kleine vlammetjes waren dacht de getuige aanvankelijk dat nog wel te kunnen blussen met een tuinslang. Toen hij de schuur inliep om de tuinslang te pakken kwam hij er achter dat de hoofdkraan van de waterleiding naar de schuur was afgesloten in verband met de vorst. De getuige is toen snel naar de hoofdkraan gelopen om die open te draaien, waarna hij na ongeveer driekwart minuut, hooguit een minuut, weer terug was om met de tuinslang de brand te lijf te gaan. Na korte tijd zag hij dat dit niet meer zou helpen omdat toen het ûleboerd al in brand stond. De getuige verklaart dat de vlammetjes die hij het eerst zag door het riet heen kwamen en dat hij geen vlammen op andere plaatsen heeft gezien.
3.7.
Vorenstaande getuigenverklaringen - in onderling verband en samenhang bezien - leveren een voorzichtige aanwijzing op dat de brand destijds is ontstaan ter plaatse of in de buurt van de plaats waar de rookgasafvoer van de houtkachel van het in het pand aanwezige appartement [X] was aangebracht. Zulks kan worden afgeleid uit de getuigenverklaringen van getuigen [A] en Ten [B] en - in aanvullende zin - partijgetuige [eiser 1] . Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze verklaringen evenwel onvoldoende om er van overtuigd te raken dat de brand is ontstaan op de plaats waar de rookgasafvoerpijp door het rieten dak was geleid. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat nergens is gesteld of gebleken dat de houtkachel ten tijde van het ontstaan van de brand in bedrijf was - hoewel zulks wel aannemelijk is ten tijde van een vorstperiode waarvoor de hoofdkraan van de waterleiding was afgesloten - en dat die kachel zo heet was opgestookt dat de rookgasafvoer daardoor een zodanige temperatuur had bereikt waardoor spontane ontbranding van het riet rondom de doorvoer van die kachelpijp door het rieten dak heeft kunnen ontstaan. De rechtbank wijst hierbij op de inhoud van de in de procedure door [eisers] overgelegde deskundigenrapportages van Biesboer Expertise B.V. (hierna Biesboer) en van I-Tek, welke deskundigen hebben getracht de oorzaak van de brand te verklaren en die beiden geen eenduidige oorzaak van de brand hebben kunnen aanwijzen. Beide rapporten zullen hierna kort worden besproken.
3.8.
Biesboer heeft in opdracht van ASR Verzekeringen, als verzekeraar van [eisers] , een technische en tactische expertise gedaan naar (aanleiding van) het ontstaan van de brand en heeft daarvoor onder meer [eiser 1] geïnterviewd. De deskundige van Biesboer vermeldt in zijn rapport van 23 mei 2013 dat aan de hand van het aangetroffen brandbeeld in verband met het destructieve karakter van deze brand geen ontstaansgebied van de brand meer kon worden vastgesteld. Vervolgens concludeert hij onder meer op basis van de verklaring van de verzekerde en de waarneming van getuigen dat het ontstaansgebied van de brand in de directe omgeving van het rookgasafvoer van een houtkachel in het appartement gesitueerd was. Uit het rapport blijkt evenwel niet dat deze deskundige - anders dan [eiser 1] - getuigen heeft gehoord of doen horen, die aanwezig waren ten tijde van de brand. Er wordt vermeld dat de regiopolitie Noord-Nederland geen nader technisch en/of tactisch onderzoek heeft ingesteld naar aanleiding van de brand, zodat de deskundige geen gebruik gemaakt kan hebben van verklaringen van mogelijke getuigen, aan de politie afgelegd. Ook anderszins blijkt niet van het bestaan van getuigenverklaringen die door de deskundige gebruikt kunnen zijn. In het interview dat gehouden is met verzekerde [eiser 1] heeft [eiser 1] - evenals hij heeft verklaard in het hiervoor besproken getuigenverhoor - aangegeven dat hij na de brandmelding buiten vuur zag rondom de dakdoorvoer van de kachelpijp van de houtkachel. In dit interview vermeldt [eiser 1] echter ook nog dat hij (vervolgens) naar binnen is gegaan om te checken of iedereen er uit was en of hij wat kon doen, en dat hij aan de binnenkant het vuur rondom de pijp van de houtkachel bij de dakdoorvoer zag. Deze laatste waarneming wordt niet gesteund door de verklaringen van de (andere) getuigen, die in het getuigenverhoor zijn gehoord. Ook komt deze waarneming niet overeen met de verklaring van [eiser 1] als partij-getuige zelf, nu hij immers heeft verklaard dat hij naar binnen ging voor de tuinslang om te trachten de brand nog met behulp van de tuinslang te blussen. [eiser 1] is volgens zijn eigen verklaring als partij-getuige vervolgens naar de hoofdkraan van de waterleiding gerend om deze open te draaien, waarna hij binnen driekwart minuut, hooguit een minuut weer terug was, om vervolgens (buiten) te constateren dat blussen geen zin meer had. Bij dit relaas past niet dat hij naar het op de eerste verdieping gelegen appartement is gegaan voor een controle of iedereen naar buiten was. Alleen in het appartement immers was de dakdoorvoer van de kachelpijp zichtbaar. Naar het oordeel van de rechtbank kan de hiervoor aangehaalde conclusie van deze deskundige niet worden gedragen door de inhoud van zijn rapport, nu deze immers enkel steunt op het interview dat met [eiser 1] is gehouden. Dat geldt ook voor de bevinding dat tot enige tijd na het constateren van de brand de elektriciteit in het appartement nog naar behoren functioneerde. Kennelijk heeft geen onderzoek plaatsgevonden naar mogelijke storingen in de elektriciteit van de ook in en naast de schuur aanwezige andere appartementen [Y] en [Z] . De deskundige stelt verder vast dat het rookgasafvoerkanaal niet conform het Bouwbesluit, de NEN 6062 en de installatie-instructie was geïnstalleerd. En concludeert vervolgens de dat oorzaak voor het ontstaan van de brand in causaal verband staat tot de aanwezigheid van het onderhavige rookkanaal, dat in 2008 werd geïnstalleerd door [gedaagde] . Nu evenwel uit de hiervoor besproken bewijsmiddelen geen overtuigend bewijs kan worden geput voor de stelling dat de brand inderdaad is ontstaan ter plaatse van de dakdoorvoer van het rookgasafvoerkanaal, is de conclusie van deze deskundige niet gebaseerd op feiten, doch slechts op veronderstellingen, zodat dit rapport niet als (steun)bewijs kan dienen voor de onderhavige bewijsopdracht.
3.9.
Ook het rapport van onafhankelijk onderzoeksbureau I-Tek BV (hierna I-Tek), dat op 19 juli 2013 is uitgebracht op verzoek van ASR Schadeverzekering N.V. als verzekeraar van [gedaagde] , bevat een verslag van een tactisch en technisch onderzoek. Bij dit rapport zijn foto's aangehecht, afkomstig van de brandweersite op internet, die ten tijde van de brand zijn gemaakt. De foto's 26 tot en met 30 laten een brandbeeld zien waarbij de dakconstructie van de schuur ter hoogte van de achterzijde nog deels intact is, terwijl het op de foto's zichtbare rechterdeel dan al nagenoeg geheel is weggebrand. De deskundige vermeldt verder dat op de foto's zichtbaar is dat de rook van de voorzijde van de schuur naar de achterzijde trekt. Onder meer aan de hand van deze foto's en zijn (verdere) bevindingen concludeert deze deskundige dat, technisch bezien, niet aangetoond kan worden dat de brand zeker is ontstaan als gevolg van de door de medewerkers van verzekerde ( [gedaagde] ) uitgevoerde installatie van de houtkachel met het rookgasafvoerkanaal. Deze deskundige merkt hierbij op dat na het installeren van het rookgasafvoerkanaal door [eiser 1] houten panelen tegen het dakbeschot zijn aangebracht. Deze panelen zijn ook aangebracht ter hoogte van de doorvoer van het rookgasafvoerkanaal in het dak. Tevens heeft [eiser 1] ter hoogte van de dakdoorvoer om het rookgasafvoerkanaal een metalen plaat met onbrandbaar plaatmateriaal aangebracht en op de houten panelen bij de doorvoer vastgezet. Niet meer vastgesteld kon worden tot hoever de houten panelen ten opzichte van het rookgasafvoerkanaal aangebracht zijn geweest. Tevens kon niet worden vastgesteld of het rookgasafvoerkanaal als gevolg van de uitgevoerde werkzaamheden door [eiser 1] enigszins van positie is veranderd, waardoor deze bijvoorbeeld op een plaats dichter bij het riet terecht is gekomen. De deskundige noemt het mede gezien de windrichting opmerkelijk dat indien de brand ter hoogte van de dakdoorvoer van het rookgasafvoerkanaal achterin de dakconstructie is ontstaan dat het achterste deel van de dakconstructie nog grotendeels intact was, terwijl het voorste deel van het dak al grotendeels was weggebrand. Daardoor kan niet worden uitgesloten dat de brand in het voorste, dan wel het middelste deel van de schuur is ontstaan en niet in het achterste deel. Verder stelt deze deskundige dat indien hetgeen de studenten hebben geconstateerd (ook op basis van informatie van [eiser 1] , rb) juist is, namelijk dat de brand is ontstaan ter hoogte van de doorvoer van het rookgasafvoerkanaal, niet geheel kan worden uitgesloten dat de brand het gevolg is geweest van de door de medewerkers (van [gedaagde] , rb) uitgevoerde werkzaamheden aan het rookgasafvoerkanaal ter hoogte van de dakdoorvoer. Echter kan ook niet worden uitgesloten dat de brand het gevolg is geweest van de door [eiser 1] zelf nadien uitgevoerde werkzaamheden. De deskundige concludeert dat als gevolg van de zeer ernstige aantasting van het pand de exacte oorzaak van de brand niet meer kan worden vastgesteld. Aan de hand van de op het internet aangetroffen foto's van de brand kan tevens worden geconcludeerd, dat niet kan worden uitgesloten dat de brand elders in de dakconstructie van de schuur is ontstaan en niet ter hoogte van de plaats waar het rookgasafvoerkanaal door de dakconstructie doorgevoerd is geweest. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat ook deze rapportage geen steun biedt voor het bewijs dat de brand is ontstaan als gevolg van een (toerekenbare) tekortkoming dan wel enig handelen of nalaten zijdens [gedaagde] .
3.1
Nu op grond van het voorgaande moet worden vastgesteld dat niet (voldoende) is komen vast te staan dat de brand is ontstaan ter plaatse van de dakdoorvoer van de rookgasafvoer volgt daar al uit dat het causaal verband tussen het ontstaan van de brand en een eventuele (toerekenbare tekortkoming) dan wel handelen of nalaten zijdens [gedaagde] evenmin is komen vast te staan. De discussie tussen partijen over de vraag of [gedaagde] zich bij de installatie van de kachel en de rookafvoer heeft gehouden aan het Bouwbesluit en/of de installatie-instructies van de fabrikant kan daarom verder
onbesproken blijven. Een mogelijk ondeugdelijke montage van (de dakdoorvoer van) hetrookgasafvoerkanaal is immers alleen relevant indien is vastgesteld dat de brand door die (mogelijk ondeugdelijke) montage is ontstaan.
3.11.
Nu [eisers] geen afdoende bewijs hebben bijgebracht van hun stelling dat de brand het gevolg is van een tekortkoming (handelen of nalaten) van [gedaagde] , zal hun daarop gebaseerde vordering als onvoldoende gegrond worden afgewezen.
3.12.
[eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden verwezen, welke kosten aan de zijde van [gedaagde] tot op heden zullen worden vastgesteld op een bedrag van € 12.859,00. Dit bedrag bestaat uit vast recht ten bedrage van € 3.829,00 en salaris advocaat ten bedrage van € 9.030,00, berekend naar het liquidatietarief VII (3,5 punten) ad € 2.580,00 per punt. De door [gedaagde] gevorderde nakosten zullen als onweersproken worden toegewezen als na te melden.

4.De beslissing

De rechtbank:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eisers] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op een bedrag van € 12.859,00, te vermeerderen met de nakosten die worden vastgesteld op een bedrag van € 131,00, te vermeerderen met € 68,00 in geval van betekening en met € 258,00 in geval van beslaglegging, te vermeerderen met de wettelijke rente over voormelde bedragen indien deze bedragen niet binnen veertien dagen, nadat [gedaagde] [eisers] daartoe heeft gesommeerd, zijn betaald;
verklaart dit vonnis met betrekking tot voormelde kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr A. van der Meer en in het openbaar uitgesproken op
23 maart 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 99