Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
"bijgaande mail van 29 april 2015"betreft een
. We zullen het wel merken."
3.Het verzoek
4.Het verweer
6.De beoordeling
"een trucje had geleerd, nl. het inboeken."Waarom [verweerster] vervolgens tot 8 december 2015 heeft gewacht met het door haar gegeven ontslag is door [verweerster] onvoldoende inzichtelijk gemaakt. Dat de reden hiervoor het nader onderzoek in de e-mailbox van [voormalig directeur verweerster] was, ligt gelet op de uitkomst van het gesprek met de accountant niet in de rede. Dat uit de aan het ontslag ten grondslag liggende e-mail van 29 april 2015 van [verzoekster] aan [voormalig directeur verweerster] zou blijken dat [verzoekster] zelfstandig en zonder de instructie van [voormalig directeur verweerster] zou hebben gehandeld, zoals door [verweerster] aangevoerd, blijkt naar het oordeel van de kantonrechter niet uit deze e-mail. Uit deze e-mail blijkt enkel op welke wijze [verzoekster] de in deze e-mail benoemde en door [voormalig directeur verweerster] opgevoerde kosten heeft afgeboekt. Naar het oordeel van de kantonrechter is het daarbij voldoende duidelijk dat [verzoekster] hiermee in opdracht van [voormalig directeur verweerster] handelde. De door [verweerster] aangehaalde reactie van [voormalig directeur verweerster] op deze e-mail, waarin hij [verzoekster] antwoordt dat dit
"heel creabea"is, bevestigd voor de kantonrechter - anders dan door [verweerster] gesteld - ook dat [verzoekster] niet zelfstandig heeft gehandeld, maar dat [voormalig directeur verweerster] hierbij wel degelijk betrokken is geweest. Dat [verzoekster] volledig op eigen initiatief heeft gehandeld, zoals door [verweerster] gesteld bij het door haar gegeven ontslag, blijkt naar het oordeel van de kantonrechter in ieder geval niet voldoende uit deze e-mail.
"privé-uitgaven via de bankrekening van [verweerster] liet lopen", is naar het oordeel van de kantonrechter daarnaast onvoldoende gebleken dat het aan [verzoekster] gegeven ontslag subjectief dringend is geweest. Dit temeer nu [verweerster] de stelling van [verzoekster] dat haar handelswijze in dit verband niet anders is geweest dan toen zij nog de secretaresse voor [directeur verweerster] was, niet gemotiveerd heeft bestreden. Dat de door
(vgl. Hoge Raad 12 december 1986, NJ 1987/905).De kantonrechter acht hierbij van belang dat [verweerster] in haar ontslagbrief geen andere specifieke gestelde gedragingen van [verzoekster] heeft genoemd, dan wel hierin nader heeft geconcretiseerd waarop haar vermoeden dat [verzoekster] zelfstandig heeft gehandeld - anders dan op de e-mail van 29 april 2015 - precies is gebaseerd. Voor [verzoekster] kan het gelet daarop niet duidelijk zijn geweest welke andere gedragingen voor [verweerster] hebben bijgedragen tot het besluit om haar op staande voet te ontslaan. De kantonrechter gaat voorbij aan de door [verweerster] nader overgelegde e-mails waaruit volgens haar eveneens zou blijken dat [verzoekster] zelfstandig heeft gehandeld. Dit geldt ook voor de ter zitting door [verweerster] gestelde omstandigheid dat het antidateren van de in november 2015 gesloten vaststellingsovereenkomst (naar 24 augustus 2015) voor haar de directe aanleiding vormde om [verzoekster] op staande voet te ontslaan. Dat dit zo is, blijkt niet uit de aan het ontslag ten grondslag liggende brief van 8 december 2015.
kantoekennen indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met het bepaalde in artikel 7:671 BW. Gelet op de wetsgeschiedenis is (ook) in het kader van artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW voor toekenning van een billijke vergoeding ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever vereist, maar is in een geval als bedoeld in dat artikel reeds invulling gegeven aan de ernstige verwijtbaarheid, als de werkgever de voor een rechtsgeldig ontslag geldende voorschriften niet heeft nageleefd en in strijd met artikel 7:671 heeft opgezegd (zie:
Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113). Een ontslag op staande voet dat niet rechtsgeldig wordt geacht, is dus als zodanig al ernstig verwijtbaar, omdat dan is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Nu hiervoor is geoordeeld dat het door [verweerster] op 8 december 2015 op staande voet gegeven ontslag niet rechtsgeldig is geweest, kan het verzoek van [verzoekster] om toekenning van een billijke vergoeding dan ook worden toegewezen.
Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 3, pag. 32-34 en
Kamerstukken II, 2013-2104, 33 818, nr. 7, pag. 91). Als ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, dan dient de werknemer hiervoor volgens die wetsgeschiedenis te worden gecompenseerd, ook om dergelijk handelen of nalaten van de werkgever te voorkomen. In de billijke vergoeding kunnen niet tot uitdrukking komen de gevolgen van het ontslag voor de werknemer, omdat die al zijn verdisconteerd in de transitievergoeding. De hoogte van de billijke vergoeding moet daarom worden bepaald op een wijze die en op het niveau dat aansluit bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval, waarbij criteria als loon en lengte van het dienstverband geen rol hoeven te spelen.