Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.Het procesverloop
zaaknummers: 4792733 AR 16-27 e.v.).Partijen hebben pleitaantekeningen overgelegd.
2.De feiten
(zaaknummers 4693787 AR VERZ 15-59
de B.V. ingeschreven. (…) Ik denk dat de taakverdeling ieder 33% is. [katvanger] heeft geen aandelen. Hij is inderdaad een soort van katvanger (…) Het is opgericht voor extern vlechtwerk. [broer 2] heeft inderdaad namens CRH werk uitbesteed aan zijn eigen bedrijf, te weten het Noordelijk Vlechtbedrijf. (…) De fee van het Noordelijk Vlechtbedrijf is begonnen op € 250,- per kwartaal en het is nu € 350,- per kwartaal. Ik ben er altijd vanuit gegaan dat er geld werd verdiend aan het werk dat werd uitbesteed. (…) Met BMN hebben we dezelfde constructie toegepast. Het klopt inderdaad dat het Noordelijk Vlechtbedrijf de enige aandeelhouder is van BMN. Ik wist niet precies hoe dat zat. Ik denk niet dat er bij het Noordelijk Vlechtbedrijf onder het KOMO-label wordt gewerkt. Dat is voor het CHR inderdaad wel een vereiste. (…) Ik heb mij nooit willen verrijken ten koste van CRH. Mijn rol is gewoon niet goed. Of er sprake is van belangenverstrengeling? Ja, inderdaad, maar ik heb er niet veel aan verdiend. Al met al heeft HACO met al die BV's niet meer dan € 2.000,- verdiend. Binnen CRH weet buiten [broer 1] , [broer 2] en ikzelf niemand dat wij bij die BV's betrokken zijn. Jullie hebben mij een spiegel voorgehouden. Het was moeilijk, maar ik ben nu wel eerlijk geweest. (…)".
conform de personeelsregeling disciplinaire maatregelengeen
)mist [broer 1] hij heeft info dat hij met jou weg is. [broer 1] moet goede reden bedenken. [medewerker CRH] wil weten waar zijn personeel zit. Bedenk maar iets van familie aangelegenheid fam. [broers] .
"Bouwbedrijf de kast"te noemen (
WhatsApp bericht van 15-5-2014: 16:41) naar
"k [zwager verweerder] a [broer 1] en [broer 2] st van [verweerder] ".Over de uiteindelijk gekozen naam BMN geeft [verweerder] in deze WhatsApp berichten aan
(WhatsApp bericht van 16-5-2014):
3.Het verzoek
4.Het verweer
5.De beoordeling
in rechte onherroepelijk mocht komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd door het ontslag op staande voet.
HR 21 oktober 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4670; NJ 1984/296). De kantonrechter ziet geen reden om voor de verzochte ontbinding met toepassing van artikel 7:671b BW tot een ander oordeel te komen. Bij beschikking van vandaag
(zaaknummers: 4729733 AR VERZ 16-27 e.v.)heeft de kantonrechter geoordeeld dat het door CRH aan [verweerder] op 15 december 2015 op staande voet gegeven ontslag rechtsgeldig is geweest. Aangezien [verweerder] de mogelijkheid heeft om rechtsmiddelen aan te wenden tegen laatstgenoemde beschikking, heeft CRH belang bij haar onderhavige verzoek omdat na hoger beroep, cassatie en verwijzing na cassatie kan komen vast te staan dat het ontslag op staande voet van 15 december 2015 niet terecht is geweest. CRH heeft belang om nu - en niet pas wanneer het geschil oud en belegen is geworden en na toepassing van artikel 7:683 lid 3 en 4 BW - een oordeel van de kantonrechter te krijgen over het geschil onder wegdenking van het ontslag op staande voet.
zaaknummers: 4729733 AR VERZ 16-27 e.v.)ten aanzien van de dringende reden in het kader van het ontslag op staande voet is overwogen, valt naar het oordeel van de kantonrechter ook in dit verzoek uit de vaststaande feiten af te leiden dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] . Voor de verdere motivering verwijst de kantonrechter naar wat in die beschikking is overwogen, meer in het bijzonder de rechtsoverwegingen 5.5 tot en met 5.8.
6.De beslissing
voor het geval in rechte onherroepelijk mocht komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd door het ontslag op staande voet, met ingang van 1 mei 2016;