ECLI:NL:RBNNE:2016:2033

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 april 2016
Publicatiedatum
26 april 2016
Zaaknummer
LEE 16/601
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet ontvankelijkheid beroep tegen niet tijdig nemen van besluit over nadeelcompensatie

In deze zaak heeft eiseres, een inwoner van Groningen, op 24 maart 2015 een aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen voor een voorschot op nadeelcompensatie. Na het uitblijven van een besluit heeft eiseres op 4 februari 2016 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar verzoek. De rechtbank heeft op 25 april 2016 een zitting gehouden waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat volgens artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet ontvankelijk is als de belanghebbende het bestuursorgaan niet eerst in gebreke heeft gesteld. Eiseres heeft betoogd dat zij om financiële redenen niet in staat was om een ingebrekestelling te sturen, maar de rechtbank oordeelt dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er zich een situatie heeft voorgedaan waarin een ingebrekestelling redelijkerwijs niet kon worden gevergd.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de termijn voor het college om te beslissen op de aanvraag tot toekenning van nadeelcompensatie op het moment van de indiening van het beroep nog niet was verstreken. Hierdoor was ook niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Gelet op deze overwegingen heeft de rechtbank het beroep niet ontvankelijk verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin en openbaar uitgesproken op 28 april 2016.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 16/601
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2016 in de zaak tussen
[eiseres], te Groningen, eiseres
(gemachtigde: mr. A.A. Westers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerder
(gemachtigde: mr. S.H. Spoormans).

Procesverloop

Bij brief van 24 maart 2015 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag tot toekenning van een voorschot op nadeelcompensatie ingediend.
Bij brief van 4 februari 2016 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Artikel 6:12, eerste en tweede lid, van de Awb luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit (…), is het niet aan een termijn gebonden.
2. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen (…), en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3. Indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
2. Artikel 18, eerste lid en derde lid, van de Algemene Nadeelcompensatie Verordening Gemeente Groningen (ANVG) luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. Indien het college de aanvraag om nadeelcompensatie heeft voorgelegd aan de adviescommissie, beslist het uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag. Het college kan deze termijn eenmaal voor ten hoogste acht weken verdagen. Van deze verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.
(…)
3. Het college beslist op (…) een aanvraag tot verlening van een voorschot als bedoeld in artikel 13, binnen acht weken na ontvangst daarvan.
3.1.
Voorafgaand aan het beroep heeft eiseres geen ingebrekestelling aan verweerder gezonden. Eiseres heeft betoogd dat dit niet van haar kon worden gevergd omdat haar financiële situatie zeer nijpend is en zij met inachtneming van een voorschot een zeer redelijk bedrag vraagt ter dekking van het volledige maar eerste verlies van haar inkomsten.
3.2.
In het verweerschrift betoogt verweerder dat niet valt in te zien waarom een voorafgaande ingebrekestelling redelijkerwijs niet van eiseres kon worden gevergd. Eiseres heeft niet, aldus verweerder, nader onderbouwd dat haar financiële situatie dermate nijpend is dat de termijn van twee weken van de ingebrekestelling niet meer kon worden afgewacht.
3.3.
De rechtbank deelt het standpunt van verweerder. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zich een situatie als bedoeld in artikel 6:12, derde lid, van de Awb heeft voorgedaan.
Dit betekent dat niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb.
4.1.
In een brief van 26 februari 2016 heeft eiseres gesteld dat het beroep zich richt tegen het uitblijven van een besluit op de aanvraag tot toekenning van nadeelcompensatie.
4.2.
Los van de vraag hoe de brief van 26 februari 2016 zich verhoudt tot de inhoud van het beroepschrift waarin staat dat het beroep zich richt tegen het uitblijven van een besluit op de aanvraag om een voorschot, overweegt de rechtbank het volgende.
Niet in geschil is dat de termijn, genoemd in artikel 18, eerste lid, van de ANVG, om te beslissen op de aanvraag tot toekenning van nadeelcompensatie, op de datum van dagtekening van de brief nog niet was verstreken. Dit betekent dat niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb.
5. Gelet op het voorgaande dient het beroep niet ontvankelijk te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.