In deze zaak gaat het om de loonbetalingsverplichting van een werkgever, [gedaagde], tijdens een tijdelijke sluiting van het bedrijf als gevolg van de uitbraak van vogelgriep. De eisers, [eiser sub 1] en [eiser sub 2], zijn medewerkers van [gedaagde] en hebben een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Door overheidsmaatregelen ter bestrijding van de vogelgriep lag het productieproces van [gedaagde] op bepaalde dagen stil. De eisers stellen dat de tijdelijke sluiting behoort tot het ondernemersrisico van [gedaagde] en dat zij recht hebben op doorbetaling van loon op basis van artikel 7:628 BW van het Burgerlijk Wetboek. De werkgever betwist dit en stelt dat de sluiting het gevolg is van onvoorziene omstandigheden die niet voor zijn rekening komen.
De kantonrechter oordeelt dat de uitbraak van vogelgriep en de bijbehorende overheidsmaatregelen in beginsel als voorzienbaar moeten worden aangemerkt. De rechter concludeert dat het niet werken van de eisers een oorzaak is die in de risicosfeer van de werkgever ligt, en dat [gedaagde] niet gerechtigd was om de niet gewerkte uren te verrekenen met overuren en verlofuren zonder instemming van de eisers. De kantonrechter wijst de vorderingen van de eisers toe, waarbij [gedaagde] wordt veroordeeld tot het corrigeren van het verlofsaldo van de eisers en het betalen van proceskosten.