Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Procesverloop
Overwegingen
2.1 Verzoeker bewoont sinds 3 december 2015 een kamer c.a. in een wooncomplex aan het adres [adres] . Verzoeker betaalt hiervoor huur ad € 515,00 per maand. De kamers die verzoeker huurt maken deel uit van wooncomplex “ [naam instelling] ”. Verzoeker heeft met “ [naam instelling] ” een zorgovereenkomst gesloten. “ [naam instelling] ” verleent als zorgaanbieder zorg op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) aan verzoeker, te weten begeleiding individueel en groepsbegeleiding.
3.1 Verweerder gaat er vanuit dat verzoeker woont in een instelling als bedoeld in artikel 1, sub f, van de Pw, zodat hij op grond van artikel 23 van de Pw voor de zak- en kleedgeldnorm in aanmerking komt. Verweerder baseert dit standpunt op de veronderstelling dat verzoeker woont in een huis van een zorginstelling die een slaapvoorziening aanbiedt en tevens gedurende minimaal de helft van ieder etmaal beschikbaar is voor zorg.
3.2 Verzoeker bestrijdt dit standpunt. Hij huurt zelfstandige woonruimte en het feit dat hij zorg ontvangt, begeleiding individueel en groepsbegeleiding, maakt niet dat hij daardoor valt onder de norm voor mensen die in een inrichting verblijven, omdat deze begeleiding minder dan de helft van een etmaal per dag beslaat.
4. De voorzieningenrechter oordeelt dienaangaande als volgt.
4.1 In artikel 1, sub f, van de Pw is bepaald dat onder een ‘inrichting’ wordt verstaan:
1e een instelling die zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van verpleging of verzorging aan aldaar verblijvende hulpbehoevenden;
2e een instelling die zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van slaapgelegenheid, waarbij de mogelijkheid van hulpverlening of begeleiding gedurende meer dan de helft van ieder etmaal aanwezig is.
4.2 Verzoeker heeft aangevoerd dat, blijkens de Memorie van Toelichting (MvT) bij het gelijkluidende artikel 1, sub f, van de wet werk en bijstand (Wwb), met een ‘inrichting’ wordt gedoeld op voorzieningen waarbij aan personen die de thuissituatie hebben verlaten (…) in ieder geval slaapgelegenheid wordt geboden in opvangcentra en –tehuizen, anders dan in de vorm van zelfstandige huisvesting, tezamen met de mogelijkheid van begeleiding en hulpverlening gedurende meer dan de helft van ieder etmaal.
4.3 De voorzieningenrechter is met verzoeker van oordeel dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat met artikel 1, sub f, van de Pw een andere invulling aan het begrip ‘inrichting’ is beoogd dan die welke uit de MvT bij artikel 1, sub f, van de Wwb blijkt.
4.4 Verzoeker huurt een appartement en dient daarvoor een huurprijs van € 515,00 per maand te betalen. De voorzieningenrechter onderschrijft, gelet op de feiten die ter zake in de gronden van het verzoekschrift door verzoeker zijn vermeld en die door verweerder niet zijn betwist, het standpunt van verzoeker dat het hier om zelfstandige woonruimte gaat.
4.5 Verzoeker wordt door verweerder op grond van de Wmo in aanmerking gebracht voor groepsbegeleiding (dagbesteding) en individuele begeleiding. Ter zitting is door de gemachtigden van verzoeker aangevoerd dat verzoeker 8 dagdelen per week groepsbegeleiding krijgt en een variabel aantal uren individuele begeleiding. Gesteld is dat verzoeker dus niet meer dan de helft van ieder etmaal begeleiding ontvangt. Verweerder heeft dit, bij afwezigheid ter zitting, niet bestreden en de voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gevonden om de stellingen van verzoeker in deze niet aannemelijk te achten. Om te voldoen aan het criterium ‘meer dan de helft van een etmaal’ zou verzoeker immers dagelijks meer dan 12 uur begeleiding moeten krijgen dan wel, zo nodig, kunnen krijgen. De voorzieningenrechter heeft onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de begeleiding meer dan 12 uur per dag door verzoeker wordt verkregen en/of voor verzoeker beschikbaar is. De groepsbegeleiding wordt buiten de woning van verzoeker geboden en ten aanzien van de individuele begeleiding door de heer [naam zorgverlener] kan niet worden geoordeeld dat deze begeleiding beschikbaar is in een mate en op een wijze die maakt dat aan het criterium voor een ‘inrichting’ wordt voldaan. Dat zou anders zijn, zoals ter zitting is besproken, indien bijvoorbeeld een slaapwacht aanwezig zou zijn. Dat is niet het geval.
5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat verzoeker verblijft in een ‘inrichting’ als bedoeld in artikel 1, sub f, van de Pw. Verweerder heeft de norm voor verzoeker dan ook ten onrechte op grond van artikel 23 van de Pw op de norm voor zak- en kleedgeld gesteld.
6. Nu sprake is van een substantieel verschil tussen de norm voor zak- en kleedgeld en de norm voor een alleenstaande heeft verzoeker een spoedeisend belang bij een te treffen voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat, mits aan de overige voorwaarden is voldaan door verzoeker, verweerder hem een uitkering op grond van de Pw dient te verstrekken naar de norm voor een alleenstaande.
7. Er bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Deze worden, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, bepaald op 2 punten (1 voor het verzoekschrift en 1 voor het verschijnen ter terechtzitting) ad € 496,00 per punt. Ook dient verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht ad € 46,00 aan verzoeker te vergoeden.