ECLI:NL:RBNNE:2016:2259

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 mei 2016
Publicatiedatum
12 mei 2016
Zaaknummer
18.850030-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte in de Vishoekzaak wegens doodslag met een gevangenisstraf van 12 jaren

Op 12 mei 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in de Vishoekzaak, waarbij de verdachte is veroordeeld voor doodslag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 8 januari 2013 opzettelijk en met voorbedachten rade het leven van het slachtoffer heeft beëindigd door meerdere messteken in de rug toe te brengen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 10 jaren geëist, maar de rechtbank vond deze straf onvoldoende in het licht van de ernst van het delict en legde een gevangenisstraf van 12 jaren op. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde, omdat er voldoende bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de dood van het slachtoffer. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen, forensisch bewijs en DNA-onderzoek. De verdachte had verklaard zich niets van de gebeurtenissen te herinneren, maar de rechtbank achtte de verklaringen van getuige [getuige 1] betrouwbaar. De rechtbank concludeerde dat de verdachte met opzet heeft gehandeld, maar dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte rade, waardoor hij werd vrijgesproken van moord. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar oordeelde dat hij volledig toerekeningsvatbaar was. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/850030-13
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 12 mei 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende te [verblijfplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
13 april 2016 en 15 april 2016. De verdachte is verschenen, bijgestaan door
mr. P. Th. van Jaarsveld, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Wildeman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 januari 2013 te [pleegplaats] , (althans) in de gemeente Groningen, opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans een scherpen/of puntig voorwerp, (meermalen) in de rug, althans in het lichaam, van die [slachtoffer] gestoken/gesneden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 8 januari 2013 te [pleegplaats] , (althans) in de gemeente Groningen, opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een mes, althans een scherpen/of puntig voorwerp, (meermalen) in de rug, althans in het lichaam, van die [slachtoffer] gestoken/gesneden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat, bij gebrek aan wetenschap over wat er precies in de kamer van [slachtoffer] is gebeurd, het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
De officier van justitie is van mening dat het subsidiair ten laste gelegde wel kan worden bewezen op grond van de getuigenverklaring van [getuige 1] , de rapportage van het NFI inzake de sectie op het lichaam van [slachtoffer] , de bevindingen omtrent de messen en de messenblokken, waaronder het aangetroffen bonnetje van de Blokker in de woning van de verdachte, de bloedsporen van [slachtoffer] , die zijn aangetroffen in de woning van verdachte, en de bloedsporen van [slachtoffer] , die zijn aangetroffen op de schoenen van de verdachte. Daarnaast het feit dat verdachte na terugkomst in [locatie 1] in de nacht van 8 op 9 januari 2013 andere kleding heeft aangetrokken, alsmede het verdwijnen van de kleding die verdachte droeg toen hij die nacht weer terugkwam in [locatie 1] . Op grond van voornoemde bewijsmiddelen kan wettig en overtuigend worden bewezen dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] op 8 januari 2013 van het leven heeft beroofd door middel van messteken. De officier van justitie is van mening dat verdachte hier ook het opzet op heeft gehad nu de gedragingen van verdachte, het meermalen steken met het mes in de rug van [slachtoffer] , naar de uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op het doden van [slachtoffer] , dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte doelbewust het gevolg, de dood van [slachtoffer] , heeft aanvaard en dus met opzet heeft gehandeld. Ook van contra-indicaties is niets gebleken. Dat verdachte zich achteraf niets meer van het gebeuren kan herinneren, zoals door de verdediging wordt gesteld, doet daaraan niets af. Doodslag kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de herkenning van verdachte door getuige [getuige 1] onvoldoende bewijswaarde heeft om verdachte op de plaats delict te plaatsen. [getuige 1] verklaart onder meer dat verdachte ongeveer 1.55 à 1.60 meter is en zij baseert deze schatting op haar eigen lichaamslengte en voegt daaraan toe dat zij op blote voeten liep en verdachte recht in de ogen keek. De werkelijke lengte van verdachte is echter 1.78 m. Voorts is het naar de mening van de raadsman evident onjuist om te stellen dat verdachte destijds leek op de compositiefoto die op basis van aanwijzingen van [getuige 1] is gemaakt. Daarnaast heeft een enkelvoudige fotoconfrontatie plaats gevonden. Aan een dergelijke herkenning wordt in de wetenschappelijke literatuur zeer weinig waarde gehecht. De raadsman heeft tevens aangevoerd dat [getuige 1] van bepaalde kenmerken van verdachte, zoals de tepelpiercing en het gegeven dat verdachte shag rookte langs andere wegen kan hebben vernomen.
Daarnaast komt hetgeen [getuige 1] heeft verklaard over de jas van de dader niet overeen met andere verklaringen in het dossier. Tevens lijkt [getuige 1] op punten niet de waarheid te verklaren. Zo kan het niet zo zijn dat zij verdachte, gelet op situatie ter plaatste en de plaats waar zij zich op dat moment volgens haar eigen verklaring bevond, van de trap af heeft zien lopen. De herkenning van [getuige 1] dient, gelet op vorenstaande, niet ten grondslag te liggen aan het bewijs.
De raadsman heeft tevens aangevoerd dat de afwezigheid van celmateriaal van verdachte in de werkruimte van [slachtoffer] en met name op haar lichaam en de deuren en sloten (inclusief sleutelbos) een contra-indicatie is voor het feit dat verdachte op de plaats delict is geweest.
Op grond van de aanwezigheid van DNA van [slachtoffer] op de schoenen van verdachte kan niet zonder meer worden afgeleid dat verdachte in de kamer van [slachtoffer] moet zijn geweest. In het DNA-onderzoek betreffende de messen is geen sterke aanwijzing gevonden dat verdachte de messen heeft aangeraakt. Ook is het niet uitgesloten dat, wanneer het bloed op de messen wel van verdachte zou zijn, verdachte buiten in contact is gekomen met de messen, nu de plaats waar de messen zijn aangetroffen een plek is waar verdachte volgens zijn eigen verklaring en de verklaring van [getuige 1] vaak langs liep.
De raadsman heeft voorts opgemerkt dat de zaak zich afspeelt in het prostitutiemilieu en dat deze wereld sterk verweven is met de criminele wereld en met mensen van Oost-Europese komaf. Het scenario van verdachte dat hij door Oost-Europeanen zou zijn geslagen en in een auto zou zijn gesleurd en dat daarna zijn herinnering is gestopt, is niet voor 100% uit te sluiten. Het is niet ondenkbaar dat [getuige 1] en andere getuigen motieven hebben om niet geheel overeenkomstig de waarheid te verklaren.
Ook zijn de beelden die van verdachte zijn gemaakt bij [locatie 1] geen bewijs voor de stellingname dat verdachte belastende sporen heeft zoek gemaakt.
Op grond van vorenstaande kan niet worden bewezen dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer heeft gedood. Verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het ten laste gelegde acht geslagen op de inhoud van de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 april 2016, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik een tepelpiercing en een tatoeage heb. Ik rook shag. Ik ben wel vaker in die straat, de [straat 1] , geweest. Ik heb op 8 januari 2013 thuis wel bier gedronken en een jointje gerookt. Ik had, toen ik thuis weer bij mijn positieven kwam, bloed op mijn handen. Ik heb mijn handen afgespoeld. Ik had geen wondjes. Ik had mijn geld en shag nog in mijn bezit.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 januari 2013, opgenomen op pagina 266 e.v. van dossier nummer 2013003433 d.d. 28 juni 2013, voor zover inhoudende de relatering van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 8 januari 2013 omstreeks 23:50 uur was ik belast met algemene surveillance in de stad [pleegplaats] . Ik zag twee messen met verschillende lengtes op de rijbaan van de [straat 2] liggen. Omstreeks genoemd tijdstip liep ik de woning [straat 1] [nummer 1] binnen. Boven zag ik een vrouw op haar buik liggen. Ik zag dat de vrouw onder het bloed zat. Ambulancebroeders kwamen ter plaatse en zij stelden vast dat het slachtoffer was overleden.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 januari 2013, opgenomen op pagina 275 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op woensdag 9 januari 2013 omstreeks 00.36 uur werd ik, verbalisant, ter plaatse geroepen om te gaan naar [straat 1] [nummer 1] te [pleegplaats] . Alhier zou een vrouwelijk persoon gestoken zijn met een mes en ten gevolge hiervan zijn overleden. Op woensdag 9 januari 2013 omstreeks 01.12 uur was ik op bovengenoemde locatie ter plaatse.
Het slachtoffer zou mogelijk zijn: [slachtoffer] , geboren [geboortedatum slachtoffer] . Op 9 januari 2013 is het stoffelijk overschot vervoerd naar het UMCG.
Een proces-verbaal confrontatie d.d. 12 januari 2013, opgenomen op pagina 400 van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op vrijdagavond 11 januari 2013, omstreeks 18.35 uur, waren wij, verbalisanten, met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in het mortuarium van het Universitair Medisch Centrum Groningen. In ons bijzijn werd aan betrokkenen het stoffelijk overschot getoond van een persoon, die zij herkenden als [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] te [geboorteplaats slachtoffer] ( Bulgarije ), zijnde hun vriendin.
Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) d.d.
16 januari 2013, opgemaakt door dr. B. Kubat, arts en patholoog, opgenomen als bijlage 5.1 in het Forensisch dossier, behorend bij dossier nummer 2013003433 d.d. 28 juni 2013, voor zover inhoudende als diens verklaring, zakelijk weergegeven:
Overledene: [slachtoffer] . Bij de sectie op het lichaam van de overledene zijn op de rug in totaal drie streepvormige, scherprandige huidperforaties (steekletsels) aangetroffen.
Het overlijden van [slachtoffer] wordt volledig verklaard door verbloeding, opgetreden ten gevolge van steekletsels.
Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 9 januari 2013, opgenomen op pagina 406 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 1] , zakelijk weergegeven:
Ik werk aan de [straat 1] [nummer 2] . Mijn buurvrouw [slachtoffer] en ik hebben een gezamenlijke voordeur. Ik had vanavond een klant en toen we ons rond 23.50 uur begonnen aan te kleden, hoorden wij allebei een heel harde bons op de kamer boven, de kamer van [slachtoffer] . Ik hoorde een hard lawaai, alsof er iets viel. Ik hoorde een harde 'aaahh' van de kamer van [slachtoffer] komen. Dit was het geluid van [slachtoffer] . Ik ben toen naar de kamer van [slachtoffer] gegaan, bonkte tegen de deur en riep haar naam. Zij gaf geen antwoord. Nadat ik voor de derde keer op de deur van [slachtoffer] had gebonsd, stond ik in de gang en wachtte ik op antwoord. Ik hoorde toen dat er iemand de trap af liep en ik riep de naam [slachtoffer] . Ik kreeg geen antwoord. Ik begreep dat het de klant was die de trap af liep. De klant deed de deur van de kamer van [slachtoffer] van het slot en opende de deur. Ik zag dat de man heel rustig was. Hij zei toen tegen mij: "Ik was boos." De man liep vervolgens naar de buitendeur die middels een schuif was afgesloten. Hij ontgrendelde de deur en ging vervolgens heel snel naar buiten. De man was eerder langs geweest, ook bij mij. Ik ben naar binnen gegaan en ben de trap opgelopen. Er was verder niemand in de kamer van [slachtoffer] . Toen ik boven kwam, zag ik [slachtoffer] op haar buik liggen. Op haar rug en op het haar zag ik bloed. Ze was gekleed in haar werkkleding. Ze lag met de onderste helft van haar lichaam op de overloop en met de andere helft in haar kamer.
De man is, denk ik, tussen de 40 en 50 jaar oud. Zijn haar is peper- en zoutkleurig. De man is blank en Nederlander. Het is me opgevallen dat hij geen mooi gebit heeft. Er zit iets zwarts op. Als hij glimlacht zie je dat hij aan één kant slecht uitziende hoektanden heeft. De man heeft kort stijl haar en geen baard of snor. Hij heeft over zijn hele gezicht duidelijk rimpels, rond zijn ogen, mond en op zijn voorhoofd. Ik weet zeker dat hij een ring in zijn oor droeg. De man heeft volgens mij een tatoeage. De man is ook bij mij klant geweest.
Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 10 januari 2013, opgenomen op pagina 414 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 1] , zakelijk weergegeven:
Nadat de klant van [slachtoffer] de trap op was gegaan met haar, kan het niet dat er iemand de trap op is gelopen. We laten altijd maar één iemand binnen en doen dan de deur op slot zodat er niemand meer naar binnen kan.
Een proces-verbaal van bevindingen fotoconfrontatie d.d. 12 januari 2013, opgenomen op pagina 437 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Door verbalisanten werd op 11 januari 2013 een foto gemaakt van [verdachte] . Op vrijdag 11 januari 2013 was getuige [getuige 1] op het politiebureau te Groningen. Ik wilde de getuige een foto en een kort filmpje van de bewakingsbeelden van Lentis laten zien. Hierop heb ik, verbalisant, haar de bewuste foto van [verdachte] laten zien. Ik zag dat getuige [getuige 1] duidelijk schrok. Zij vertelde mij: "Dat is hem. Dat is de man die ik bedoel. Deze man heeft [slachtoffer] vermoord. Ik herken de man nu ook weer beter. Ik heb hem volgens mij 1 keer als klant gehad. Ik weet nog dat deze man een piercing in 1 van zijn tepels heeft. Ik weet zeker dat dit de man is over wie ik heb verklaard. Ik heb oog in oog met hem gestaan in onze woning aan de [straat 1] ". Vervolgens heb ik de camerabeelden aan haar getoond. Zij deelde mede: "Dat is inderdaad dezelfde man. Ik herken hem aan zijn gezicht en aan zijn jas. Deze jas had hij ook aan, toen ik hem van de trap zag lopen in onze woning aan de [straat 1] ."
Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 11 januari 2013, opgenomen op pagina 42 van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Tijdens deze verklaring van [verdachte] hadden wij zicht op zijn uiterlijk. Wij zagen dat [verdachte] klein van postuur was. Wij zagen, dat hij in zijn linkeroor een oorring droeg. Wij zagen, terwijl hij sprak, dat hij een slecht uitziend dan wel onregelmatig gebit had, vooral aan de bovenzijde. Wij zagen dat de rechter hoektand van [verdachte] opvallend aanwezig was. Wij zagen dat [verdachte] een aantal opvallende rimpels in zijn gezicht had. Wij zagen dat hij kort grijs haar had, zogenaamde stekels. [locatie 1] beschikt over een camerasysteem met hardware. Wij hebben vervolgens de beelden van dinsdag 8 op woensdag 9 januari 2013 bekeken en daarbij zagen wij het volgende: 9 januari 2013, omstreeks 00.10 uur. Een man staat voor de deur en opent met een sleutel of pasje de voordeur. Deze man draagt een spijkerbroek en een donkerblauwe jas. Wij herkenden deze man als [verdachte] . Ook [persoon] , die meekeek, herkende direct de man als [verdachte] .
Een kennisgeving van inbeslagneming opgemaakt door een brigadier van politie, opgenomen in het forensisch dossier, behorend bij voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven:
In beslag genomen bij de aanhouding van verdachte. Linker schoen, werd gedragen door verdachte bij zijn aanhouding. SIN: AADM6245NL. Rechter schoen, werd gedragen door verdachte bij aanhouding. SIN: AAE04781NL.
Een proces-verbaal onderzoek plaats delict d.d. 22 januari 2013, opgenomen als bijlage 1.1 van het forensisch dossier, behorend bij voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 8 januari 2013 werd in een prostitutiepand aan de [straat 1] [nummer 1] te [pleegplaats] het levenloze lichaam aangetroffen van een vrouw. Er werd geconstateerd dat zij steekverwondingen had. Uit het ingestelde onderzoek bleek dat het slachtoffer was genaamd [slachtoffer] . Wij troffen op woensdag 9 januari 2013 omstreeks 00:30 uur, op het wegdek van de kruising van de [straat 1] , [straat 3] en [straat 4] , twee messen aan. Wij zagen dat deze messen waren afgedekt door een ME-schild. Wij zagen dat onder dit schild een kleiner mes en een groter bebloed mes lagen. Het kleine mes werd door ons veiliggesteld in een messenkoker voorzien van SIN AABJ7705NL. Het grotere bebloede mes werd door ons veiliggesteld in een messenkoker voorzien van SIN AABJ7706NL.
Een deskundigenrapport afkomstig van het NFI d.d. 2 juli 2013, opgemaakt door ing. J.L.W. Dieltjes, behorend bij voornoemd dossier, voor zover inhoudende als diens verklaring:
Te onderzoeken materiaal:
AABJ7705NL mes
AABJ7706NL mes
AADM6245NL linkerschoen van verdachte
AAEO4781NL rechterschoen van verdachte
Eerder onderzocht materiaal:
AAFN6367NL een referentiemonster bloed van het slachtoffer [slachtoffer]
Op beide schoenen is bloed aangetroffen, met name verspreid over de linkerschoen.

Onderzoek naar biologische sporen:

AABJ7705NL#06 een bemonstering van het heft van het mes
AABJ7706NL#09 een bemonstering (met bloed) van het heft van het mes
AADM6245NL#01 een bloedspatje van de linkerschoen van de verdachte
AADM6245NL#02 een bebloed stikdraadje van de linkerschoen van verdachte
AADM6245NL#03 een deel van een bloedvlek op de linkerschoen van verdachte
AAEO4781NL#01 een bebloed stikdraadje van de rechterschoen van verdachte
AAEO4781NL#02 een bebloed stikdraadje van de rechterschoen van verdachte

Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek

SINBeschrijving DNA-profiel Matchkans DNA-profiel

celmateriaal kan afkomstig
zijn van
AABJ7706NL#09 DNA-profiel van een vrouw, slachtoffer [slachtoffer] < 1 op 1 miljard
AADM6245NL#01-3 DNA-profiel van een vrouw, slachtoffer [slachtoffer] < 1 op 1 miljard
AAEO4781NL#01/2 DNA-profiel van een vrouw, slachtoffer [slachtoffer] < 1 op 1 miljard
Een aanvullend proces-verbaal d.d. 12 oktober 2013 (n.a.v. het NFI-rapport van 2 juli 2013), behorend bij voornoemd dossier, inhoudende de relatering van [verbalisant] , zakelijk weergegeven:
In de woning van verdachte werden bij het voeteneind van het bed bloedvegen aangetroffen. Dit zijn zeer waarschijnlijk zogenaamde overdrachtspatronen, die ontstaan als een nat, bloederig oppervlak in contact komt met een tweede oppervlak.
In de badkamer werd ogenschijnlijk verdund bloed aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij, nadat hij was bijgekomen, gezien had dat zijn handen bebloed waren. Hij heeft zijn handen gewassen bij de wastafel in de badkamer. Dit zou de aanwezigheid van kennelijk verdund bloed in de badkamer kunnen verklaren. Uit DNA-onderzoek bleek dat het kennelijk verdunde bloed op de badkamerdeur matcht met het profiel van het slachtoffer. Hieruit is af te leiden dat verdachte kennelijk bloed van het slachtoffer aan zijn handen had.
Op de schoenen zijn geen aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van verdund bloed.
Het is daarom niet waarschijnlijk dat het bloed op de schoenen tijdens het handen wassen op de schoenen terecht is gekomen. Dit zou waarschijnlijk niet hebben geleid tot het aantreffen van onverdund bloed op de schoenen.
De resultaten zijn waarschijnlijker als het bloed op de plaats delict in perceel [straat 1] [nummer 1] op de schoenen terecht is gekomen dan dat het bloed op een andere locatie op de schoenen terecht is gekomen.
Een deskundigenrapport met als onderwerp “Biologische sporen- en DNA-onderzoek naar aanleiding van het overlijden van [slachtoffer] ”, afkomstig van Independant Forensic Services (IFS) d.d. 15 april 2014, opgemaakt door R. Eikelenboom en J. van der Meij, behorend bij voornoemd dossier, voor zover inhoudende als hun verklaring (“Beschouwing”):
In de woning van [verdachte] is op meerdere locaties door de politie bloed aangetroffen: in de badkamer, op de muur bij het bed en op een mobiele telefoon. Contra-extracten van drie bemonsteringen zijn door IFS onderzocht. Uit de onderzoeksresultaten kan worden afgeleid dat zich in de woning van [verdachte] bloed heeft bevonden, hoogstwaarschijnlijk afkomstig van het slachtoffer [slachtoffer] .
Op beide schoenen van [verdachte] is bloed aangetroffen. De schoenen en de contra-extracten van NFI-bemonsteringen zijn door IFS onderzocht. Uit de onderzoeksresultaten kan worden afgeleid dat zich op de schoenen van [verdachte] bloed heeft bevonden, hoogstwaarschijnlijk afkomstig van het slachtoffer [slachtoffer] .
Door het onderzoek van het NFI en IFS aan het bloed op de messen AABJ7705NL en AABJ7706NL, die zijn aangetroffen vlakbij de plaats delict, is het aannemelijk dat deze zijn gebruikt tijdens het delict. Het is de verwachting dat er aanzienlijk meer DNA van het slachtoffer aanwezig zal zijn dan van de dader waardoor het moeilijk zal zijn een DNA-profiel van de dader te verkrijgen. Om deze reden zijn de messen en contra-extracten van de NFI-bemonsteringen in eerste instantie onderzocht op de aanwezigheid van materiaal van mannelijke individuen door middel van een Y-chromosomaal onderzoek. In tweede instantie is aan sommige sporen een autosomaal onderzoek verricht. Het autosomale onderzoek door IFS heeft de aanwezigheid van bloed van het slachtoffer op de messen bevestigd. Van het heft van het grote mes (AABJ7706NL) is een Y-chromosomaal DNA-profiel verkregen van een man. Dit profiel komt overeen met het Y-chromosomale DNA-profiel van verdachte.
Een deskundigenrapport met als onderwerp “Bloedspoorpatroononderzoek en criminalistische interpretatie van biologische sporen naar aanleiding van het overlijden van [slachtoffer] ”, afkomstig van Independant Forensic Services (IFS) d.d. 18 april 2014, opgemaakt door R. Eikelenboom, behorend bij voornoemd dossier, voor zover inhoudende als diens verklaring (“Beschouwing”):
Op de schoenen van [verdachte] is bloed aangetroffen dat zeer waarschijnlijk van het slachtoffer afkomstig is.
Hoewel het niet precies duidelijk is hoe het bloed op de schoenen van verdachte terecht is gekomen, vergroot de aanwezigheid van bloed van het slachtoffer de kans aanzienlijk dat hij betrokken was bij het delict waarbij het slachtoffer om het leven is gekomen.
In de woning van verdachte is waterig bloed aangetroffen, dat hoogstwaarschijnlijk van het slachtoffer afkomstig is.
Op de twee messen die op straat zijn aangetroffen is bloed aangetroffen dat hoogstwaarschijnlijk van het slachtoffer afkomstig is. Op het heft van beide messen is DNA aangetroffen, dat afkomstig van verdachte kan zijn.
Naast DNA dat van verdachte afkomstig kan zijn, is DNA aangetroffen van tenminste één onbekende man.
Op grond van DNA-, biologische sporen en bloedspoorpatroononderzoek is er meer steun voor de hypothese dat [verdachte] (één) van de messen heeft vastgehouden op het moment dat het slachtoffer werd gestoken, dan dat een andere onbekende man de messen heeft vastgehouden.
Op grond van het verrichte onderzoek op biologische sporen, bloedspoorpatroon- en DNA-onderzoek is er aanzienlijke steun voor de hypothese dat [verdachte] actief betrokken is geweest bij het delict waarbij het slachtoffer [slachtoffer] om het leven is gekomen en weinig steun voor de hypothese dat een andere onbekende persoon actief betrokken is geweest bij het delict waarbij het [slachtoffer] om het leven is gekomen.
De rechtbank overweegt het navolgende.
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaring van getuige [getuige 1] overweegt de rechtbank dat [getuige 1] de man die zij na het incident uit de toegangsdeur van de kamer van [slachtoffer] heeft zien komen, kort daarna uitvoerig en gedetailleerd heeft beschreven. Aan de hand van deze gedetailleerde beschrijving constateren de verbalisanten die op 11 januari 2013 met verdachte in zijn woning in gesprek zijn, dat verdachte grote gelijkenis vertoont met het door [getuige 1] gegeven signalement. [1] Hoewel de verklaring van getuige [getuige 1] omtrent de lengte van de dader mogelijk niet geheel overeenkomt met de werkelijke lengte van verdachte, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank de verklaring van getuige [getuige 1] niet onbetrouwbaar, te meer nu de overige omschrijvingen van verdachte, te weten het slechte gebit, de oorring, de tepelpiercing, de tatoeages, de duidelijke rimpels in zijn gezicht, de wetenschap dat verdachte shag rookt, wel overeenkomen met kenmerken en eigenschappen van verdachte. [getuige 1] heeft ook verklaard dat zij verdachte eerder had gezien op de [straat 1] , en dat hij zelfs de avond van het delict nog bij haar en [slachtoffer] tot tweemaal toe voor het raam is langsgelopen. [2] Verdachte heeft ter terechtzitting weliswaar verklaard dat hij zich niet meer herinnert dat hij daar de avond van 8 januari 2013 is geweest, maar heeft wel bevestigd dat hij wel vaker op de [straat 1] is geweest.
[getuige 1] heeft verdachte door middel van een enkelvoudige fotoconfrontatie herkend. Hoewel een herkenning door middel van een meervoudige fotoconfrontatie wenselijker was geweest, maakt dit nog niet dat deze enkelvoudige confrontatie niet betrouwbaar is. De rechtbank betrekt bij dit oordeel de wijze waarop getuige [getuige 1] verdachte heeft herkend. Wanneer zij door de verbalisant met de bewuste foto van verdachte wordt geconfronteerd, schrikt getuige [getuige 1] duidelijk en vertelt zij: "Dat is hem. Dat is de man die ik bedoel. Deze man heeft [slachtoffer] vermoord. Ik weet nog dat deze man een piercing in 1 van zijn tepels heeft. Ik weet zeker dat dit de man is over wie ik heb verklaard. Ik heb oog in oog met hem gestaan in onze woning aan de [straat 1] ."
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat [getuige 1] verdachte niet op de trap kan hebben gezien, gelet op de situatie ter plaatse, overweegt de rechtbank het volgende. [getuige 1] heeft op 11 januari 2013, wanneer zij wordt geconfronteerd met de foto van verdachte, verklaard dat verdachte van de trap kwam. Dat dit, gelet op situatie ter plaatse, niet mogelijk is, maakt de verklaring van [getuige 1] naar het oordeel van de rechtbank niet onbetrouwbaar, te meer nu zij in een eerdere verklaring zelf heeft verklaard: "Ik stond in het midden van de gang en was aan het wachten op een antwoord. Ik hoorde toen dat er iemand de trap afliep en ik riep de naam [slachtoffer] . Ik kreeg geen antwoord en begreep dat het niet [slachtoffer] was die de trap afliep." Op de vraag van de verbalisant of ze kon zien wie van de trap afliep antwoordt [getuige 1] : "Nee, want dat was achter de gesloten deur." [3] De verklaring van [getuige 1] van 11 januari 2013 dient naar het oordeel van de rechtbank dan ook te worden gezien als herkenning van verdachte door [getuige 1] als zijnde de man waarover zij heeft verklaard en die zij in het pand aan de [straat 1] heeft gezien. Haar verklaring dient in dat licht te worden beschouwd. Dat zij hierbij abusievelijk heeft verklaard dat zij de dader van de trap zag komen doet, gelet op voornoemde context waarin zij deze verklaring heeft afgelegd, aan de betrouwbaarheid van deze verklaring niets af.
De rechtbank acht de verklaring van [getuige 1] , gelet op vorenstaande in onderling verband beschouwd en gelet op het gegeven dat haar verklaring overeenkomt met de overige bewijsmiddelen, betrouwbaar.
[getuige 1] heeft verdachte herkend als de persoon die op 8 januari 2013 op het tijdstip waarop [slachtoffer] is overleden, op de werkplek van [slachtoffer] aanwezig was. Uit het dossier blijkt dat op dat moment daarnaast niet nog iemand anders op de werkplek van [slachtoffer] aanwezig was. Dit past bij de verklaring van [getuige 1] dat zij en haar collega [slachtoffer] altijd maar één persoon binnen lieten en daarna de deur op slot deden, zodat er niemand meer naar binnen kon en voorts past het bij de verklaring van [getuige 1] dat verdachte de buitendeur, die met een schuif was afgesloten, ontgrendelde voor hij naar buiten liep.
Verder blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit bovenvermelde bewijsmiddelen dat zich in de woning van verdachte bloed heeft bevonden, in de hoogst mogelijke mate van waarschijnlijkheid afkomstig van het slachtoffer [slachtoffer] .
Daarnaast is op de schoenen van verdachte bloed aangetroffen, dat eveneens met de hoogst mogelijke mate van waarschijnlijkheid afkomstig is van het slachtoffer [slachtoffer] .
Ook is er op het heft van het mes dat in de nabije omgeving van de plaats delict is aangetroffen een Y-chromosomaal DNA-profiel aangetroffen dat overeenkomt met het Y-chromosomale DNA-profiel van verdachte. Op dat mes is tevens bloed van het slachtoffer aangetroffen en uit forensisch onderzoek door het NFI en IFS blijkt dat het aannemelijk is dat dit mes is gebruikt tijdens het delict. Op grond van de verklaring van de zoon van verdachte [4] en het onderzoek door de politie naar de herkomst van de messen [5] , is voldoende aannemelijk geworden dat verdachte een messenblok in zijn bezit heeft gehad als een messenblok waaruit dezelfde soort messen als de nabij de plaats delict aangetroffen messen afkomstig (kunnen) zijn. Daarbij is het opmerkelijk dat bedoeld messenblok niet bij verdachte is aangetroffen, maar wel een ander messenblok, waarvan is komen vast te staan dat verdachte dat op 10 januari 2013, derhalve kort na de nacht waarin het delict heeft plaatsgevonden, heeft aangeschaft bij Blokker. [6]
Op grond van de verrichte onderzoeken is er aanzienlijke steun voor de hypothese dat verdachte actief betrokken is geweest bij het delict waarbij [slachtoffer] om het leven is gekomen en geen steun voor de hypothese dat een andere onbekende persoon actief betrokken is geweest bij het delict waarbij [slachtoffer] om het leven is gekomen.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat het bloed van het slachtoffer, dat zowel aan de boven-, achter- als aan de zijkant van de schoenen van verdachte en op diverse plekken in zijn woning is aangetroffen, alsmede het Y-chromosale DNA-profiel dat overeenkomt met het Y-chromosale DNA-profiel van verdachte dat op het mes is aangetroffen, zou zijn veroorzaakt doordat verdachte alleen maar op straat met de messen in aanraking zou zijn gekomen.
Tot slot zijn geen aanwijzingen in het dossier aangetroffen die aannemelijk maken dat een ander dan verdachte verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] .
Verdachte stelt dat hij zich niets van het gebeuren kan herinneren. Het enige dat hij zich nog kan herinneren is dat hij die bewuste avond van huis is vertrokken en richting de binnenstad is gelopen en bij de [locatie 2] door twee Oost-Europees uitziende mannen is aangesproken. Zij zouden hem om shag en geld hebben gevraagd. Verdachte zou vervolgens een stomp in zijn maag hebben gekregen, waarna hij door beide mannen zou zijn vastgepakt en in de auto zou zijn gesleurd. De rechtbank constateert dat het door verdachte geschetste scenario uitgebreid nader is onderzocht, maar dat dit op geen enkele wijze wordt ondersteund door getuigenverklaringen of andere bevindingen.
Verdachte verklaart voorts dat hij pas de volgende dag in zijn woning weer bij zijn positieven is gekomen en dan constateert dat hij bloed aan zijn handen heeft, waarvan hij zelf aangeeft dat hij na het afspoelen van het bloed geen verwondingen bij zich zelf heeft gezien. Verder bleek hij zijn geld en zijn shag nog in zijn bezit te hebben. Opvallend is in dit verband dat verdachte zijn bevindingen van die nacht de volgende ochtend bespreekt met een begeleider en dat in dat gesprek ter sprake komt dat er in die nacht een prostituee om het leven is gebracht, waarbij verdachte vervolgens de woorden uit: “Zou ik er iets mee te maken hebben?” [7]
Wat zich voorts in het dossier bevindt zijn beschrijvingen van de camerabeelden van [locatie 1] [8] . Gezien wordt dat verdachte op dinsdag 8 januari 2013 omstreeks 21.15 uur [locatie 1] verlaat. Hij draagt dan een donkergekleurde jas met een wat donkerder gekleurde kraag. Verder een donkergekleurde spijkerbroek. Hij had een donkergekleurde schoudertas bij zich. Omstreeks 00.10 uur ’s nachts ( 9 januari 2013 ) tonen de camerabeelden verdachte die dan de hoofdingang van [locatie 1] weer binnenkomt. Hij draagt dan dezelfde kleren als toen hij het huis verliet. Ongeveer tien minuten later verlaat verdachte [locatie 1] weer. Hij draagt dan een licht gevlekte jas en weer een donkergekleurde spijkerbroek, die wat wijder om zijn benen zit. Hij heeft een vuilniszak vast. Binnen een paar minuten is hij weer terug. Zonder vuilniszak. Omstreeks 00.30 uur verlaat verdachte wederom [locatie 1] . Hij heeft een plastic tas in zijn hand. Een paar minuten later komt hij weer terug in [locatie 1] . De plastic tas heeft hij dan niet meer. Ter zitting van 13 april 2016 heeft verdachte verklaard dat het niet gebruikelijk is dat hij ’s nachts afval weggooit. Tijdens de doorzoeking van verdachtes woning is geconstateerd dat er veel afval in de woning van verdachte ligt.
In deze context is het opmerkelijk dat de door verdachte in de avond en nacht van
8 januari 2013 gedragen jas, waarvan [getuige 1] toen haar de beelden werden getoond heeft verklaard dat dit de jas is die zij heeft beschreven bij de politie, niet door de politie is aangetroffen en niet overeenkomt met de door de politie onder verdachte in beslag genomen jassen [9] . Opvallend is in dit verband dat verdachte blijft volhouden dat de door hem gedragen jas wel in beslag is genomen. Verdachte heeft verklaard dat hij toen hij ‘bij zinnen’ kwam bloed aan zijn handen had en dat hij zijn handen heeft gewassen. In de wastafel zijn bloedsporen veiliggesteld waarvan door de deskundigen is vastgesteld dat deze hoogstwaarschijnlijk afkomstig zijn van [slachtoffer] . Gelet op het in de werkkamer van [slachtoffer] aangetroffen en fotografisch vastgelegde bloedspoorpatroon [10] acht de rechtbank het hoogst onaannemelijk dat er wel bloed aan de handen van verdachte heeft gezeten, maar niet op de door hem gedragen kleding. Op geen van de in beslag genomen, en daartoe onderzochte jassen, is echter bloed aangetroffen. [11] De rechtbank acht het gelet op al deze omstandigheden aannemelijk dat verdachte zich bij terugkeer in [locatie 1] heeft omgekleed en de door hem daarvoor gedragen kleding heeft weggegooid, om zich te ontdoen van bewijsmateriaal.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen en de hiervoor weergegeven bevindingen die daarnaast uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting voortvloeien, in onderling verband bezien en beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat het verdachte moet zijn geweest die [slachtoffer] op 8 januari 2013 in [pleegplaats] om het leven heeft gebracht.
Dat er geen DNA materiaal van verdachte op de plaats delict is aangetroffen, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders, nu dit niet betekent dat verdachte niet op de plaats delict kan zijn geweest.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
De rechtbank stelt op grond van het sectierapport vast dat [slachtoffer] is overleden door verbloeding, opgetreden ten gevolge van in totaal drie streepvormige, scherprandige huidperforaties (steekletsels) in de rug. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . De rechtbank constateert echter dat de verklaringen van verdachte - nu hij stelt zich niets te kunnen herinneren- geen inzicht hebben gegeven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Derhalve kan niet wettig worden bewezen dat verdachte tevoren daadwerkelijk het plan had opgevat om [slachtoffer] van het leven te beroven. Voorts blijkt uit de voorhanden zijnde stukken onvoldoende wat er in de werkkamer van [slachtoffer] is gebeurd, in welk tijdsbestek één en ander zich heeft afgespeeld en wat de volgorde van de handelingen is geweest. Derhalve kan niet worden vastgesteld of er voor verdachte tijd en gelegenheid heeft bestaan om zich te beraden over het genomen of het te nemen besluit en na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Vorenstaande betekent dat niet kan worden bewezen verklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en dat hij moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde moord.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank het navolgende. Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer] is gebleken dat zij is overleden door verbloeding, opgetreden ten gevolge van in totaal drie streepvormige, scherprandige huidperforaties - steekletsels in de rug. De rechtbank gaat er - zoals reeds aangegeven- vanuit dat verdachte verantwoordelijk is voor bovenstaande steekletsels. Deze door verdachte verrichte gedragingen zijn naar het oordeel van de rechtbank naar hun aard en uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op de dood dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] heeft aanvaard. Het subsidiair ten laste gelegde kan dan ook worden bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 8 januari 2013 te [pleegplaats] opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een mes meermalen in de rug van die [slachtoffer] gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

subsidiair Doodslag.

Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de onderzoeksrapportage van het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum, d.d. 31 juli 2013, opgemaakt door A.H. Bouwman, psycholoog, P.E. Geurkink, psycholoog en
M.A. Westerborg, psychiater. De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, als volgt. Verdachte is een (laag)gemiddeld intelligente man die op diverse levensgebieden marginaal functioneert. Uit de anamnese zou kunnen worden afgeleid dat verdachte plotseling ernstiger ging disfunctioneren toen zijn ex-vriendin in een psychiatrisch ziekenhuis werd opgenomen, maar vanuit een breder perspectief blijkt toch sprake van meer structurele problematiek. Verdachte dronk gedurende zijn leven te veel alcohol, rookte cannabis, nam geen verantwoordelijkheid voor zijn gezin, heeft nauwelijks een arbeidsverleden opgebouwd, en leidde grotendeels een structuurloos bestaan, ook toen het gezin nog intact was. Daarnaast kwam verdachte in aanraking met Justitie. Uiteindelijk belandde verdachte na de relatiebreuk in een verzorgingsconstructie (een vorm van begeleid wonen), waar weinig tot geen beroep werd gedaan op eigen verantwoordelijkheden. Hij kwam toen voor het eerst in aanraking met de hulpverlening wegens psychische klachten. Bovenstaande leidt tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, in de vorm van een depressieve stoornis, thans in remissie door de medicamenteuze behandeling. Daarnaast is er sprake van een psychotische stoornis (NAO) met onduidelijke, c.q. onbekende etiologie. Tevens is er sprake van misbruik van alcohol. Daarnaast is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis NAO, met antisociale kenmerken. Er is namelijk sprake van een langdurig patroon van disfunctioneren betreffende cognities, emoties en gedrag dat een invaliderende werking heeft op diverse levensterreinen, waaronder onder meer het beroepsmatige en sociale functioneren. De antisociale kenmerken komen tot uiting in dat hij zich niet aanpast aan de sociale normen met betrekking tot wettig gedrag, wat blijkt uit het verrichten van handelingen die tot arrestatie (kunnen) leiden. Hij maakt gebruik van misleiding, hetgeen zich uit in herhaaldelijk liegen of het oplichten van anderen voor persoonlijk voordeel.
Hij toont zich doorlopend onverantwoordelijk, hetgeen blijkt uit een aanhoudend onvermogen om stabiel werkgedrag te vormen of financiële verplichtingen af te handelen. Tijdens de observatieperiode konden de door verdachte zelf gerapporteerde geheugenproblemen niet geobjectiveerd worden middels het beeldvormende onderzoek en (neuro)psychologisch onderzoek; uitkomsten hiervan gaven geen aanwijzingen voor geheugenstoornissen. Verdachte is daarbij noch bij zijn huisartsen, noch bij de hulpverleners bekend met geheugenproblemen of neurologische uitvalsverschijnselen. Er werden ook geen aanwijzingen gevonden voor een dissociatieve stoornis. Er zijn geen redenen aan te nemen dat ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een ander toestandsbeeld dan hierboven beschreven.
Op basis van de bij het onderzoek verzamelde en verkregen informatie worden geen
concrete aanknopingspunten gevonden om uitspraken te kunnen doen over een mogelijke
doorwerking van de bij verdachte vastgestelde pathologie in het hem ten laste gelegde
levensdelict, indien bewezen. Het onderzoek werd in dat verband beperkt door het feit dat het ten laste gelegde niet inhoudelijk met verdachte kon worden besproken, aangezien hij aangeeft geen herinnering te hebben aan de uren rondom het overlijden van het slachtoffer; als gezegd kon geen pathologische verklaring worden gevonden voor dit door verdachte geclaimde geheugenverlies. Naast de vastgestelde depressieve stoornis en de geschetste persoonlijkheidsproblematiek, werd geen zelfstandige stoornis vastgesteld op het gebied van de impulscontrole en/of de agressieregulatie. Rondom het ten laste gelegde werden evenmin aanwijzingen gevonden voor een psychotisch toestandsbeeld bij verdachte. Een mogelijk pathologisch verklaringsmodel bij de totstandkoming van het ten laste gelegde kan daarmee
op basis van de bij betrokkene vastgestelde stoornissen dan ook niet concreet worden
onderbouwd. Daarmee worden evenmin aanknopingspunten gevonden voor een advies tot
(enige) vermindering van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte voor het ten laste
gelegde, indien dit feit bewezen wordt verklaard.
Door prof. dr. R.J. Verkes, psychiater en klinisch farmacoloog is op 10 februari 2016 eveneens gerapporteerd. De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven:
Verdachte leed ten tijde van het ten laste gelegde aan een psychiatrische stoornis en de uitkomsten van dit onderzoek ondersteunen de hypothese dat het niet innemen van medicatie heeft geleid tot een toename van psychiatrische symptomen, met name akoestische hallucinaties. Omdat verdachte niets kan zeggen over de wijze waarop het ten laste gelegde is ontstaan (mits bewezen), kan er ook geen duidelijke uitspraak gedaan worden over de wijze waarop psychiatrische symptomen van invloed zijn geweest op het ten laste gelegde gedrag. Als het ten laste gelegde bewezen wordt geacht, dan is het zeer waarschijnlijk dat dit (mede) onder invloed van een psychiatrische stoornis heeft plaatsgevonden en
dat de stoornis heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde. Er kunnen bijvoorbeeld stemmen zijn geweest die hem een opdracht gaven. Het ligt dan voor de hand uit te gaan van verminderde toerekeningsvatbaarheid. Bij gebrek aan informatie blijft dit echter een hypothese.
De rechtbank kan zich verenigen met de inhoud van de rapportage en de conclusie van de NIFP rapporteurs en neemt deze over en is met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte van oordeel dat het bewezen verklaarde aan verdachte volledig kan worden toegerekend. De resultaten van het onderzoek van prof. dr. Verkes maken dit oordeel niet anders. Doel van dit onderzoek was om na te gaan of bij verdachte sprake was van disregulatie van gedrag als bijwerking van medicatieonttrekking.
De rechtbank heeft geconstateerd dat er bij dit onderzoek van prof. dr. Verkes geen rekening is gehouden met de inname van alcohol en cannabis, waarvan wel vast is komen te staan dat daarvan sprake was in de periode voorafgaand aan het delict. Voorts is er bij dit onderzoek uitgegaan van het onjuiste uitgangspunt dat verdachte tot aan de vier dagen voorafgaand aan het delict, zijn medicatie steeds trouw heeft ingenomen. Verdachte heeft zelf aangegeven dat hij niet medicatietrouw was en dit blijkt ook uit de grote hoeveelheid medicatie die in zijn woning is aangetroffen. [12] Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek van prof dr. Verkes, en daarmee ook de conclusie van dit onderzoek, niet bruikbaar is voor de strafzaak, te meer nu door de deskundige zelf ook wordt aangegeven dat er door het gestelde geheugenverlies van verdachte een gebrek aan informatie is en dat een gevolgtrekking over de toerekeningsvatbaarheid om die reden (slechts) een hypothese is.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van
de tijd die door verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. De officier van justitie is bij het bepalen van de strafmaat uitgegaan van een volledige toerekeningsvatbaarheid van verdachte en heeft met name rekening gehouden met de ernst van het feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank niet tot een algehele vrijspraak komt, ten aanzien van de strafmaat opgemerkt dat de rechtbank uit dient te gaan van het rapport van
prof. dr. Verkes en verdachte verminderd toerekeningsvatbaar dient te verklaren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit. Hij heeft op
8 januari 2013 [slachtoffer] , die toen 43 jaar oud was, om redenen die onbekend zijn gebleven, op gewelddadige wijze met meerdere messteken om het leven gebracht. Doodslag behoort tot de meest ernstige strafbare feiten, waarop de wetgever hoge straffen heeft gesteld. Het meest wezenlijke recht van iemand, namelijk het recht te mogen leven, is op grove wijze geschonden.
Het slachtoffer laat twee dochters en een vriend na, die ernstig lijden onder het verlies van hun moeder en vriendin. Blijkens de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring, heeft dit verlies het leven van de nabestaanden ernstig ontwricht. Het wegvallen van het slachtoffer, dat door de nabestaanden als steunpilaar van de familie werd beschouwd, heeft voor een onherstelbaar gemis in hun leven gezorgd. Zij zullen verder moeten leven met het gegeven dat hun moeder en partner op gruwelijke wijze om het leven is gekomen. Daarmee is hen onherstelbaar leed aangedaan. De rechtbank rekent dit alles verdachte zeer zwaar aan.
Deze daad heeft daarnaast voor de rechtsorde in zijn algemeenheid, en voor de prostitutiewereld in het bijzonder, een schokkend karakter en brengt gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
De rechtbank heeft tevens de persoonlijke omstandigheden van verdachte betrokken bij de op te leggen straf, zoals deze blijken uit de over verdachte opgemaakte rapportages. In het onderzoek van het NFI worden geen aanknopingspunten gevonden voor een advies tot (enige) vermindering van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte voor het ten laste gelegde. De rechtbank is, in overeenstemming met dit onderzoek, dan ook van oordeel dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van het feit.
Daarnaast heeft de rechtbank de justitiële documentatie van verdachte betrokken bij de op te leggen straf, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Dit delict is naar zijn aard een misdrijf dat oplegging van een gevangenisstraf van zeer lange duur rechtvaardigt. De rechtbank merkt wat de duur van de op te leggen gevangenisstraf betreft op dat de rechtbank zich heeft georiënteerd op hetgeen in andere gevallen voor doodslag is opgelegd.
De rechtbank zal een zwaardere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, omdat de eis naar haar oordeel onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van het feit.

Benadeelde partijen

[benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] hebben zich voor aanvang van de terechtzitting als benadeelde partijen in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hen geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit, alsmede de gronden waarop deze berusten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 1] van mening dat de vordering goed is onderbouwd en dat de schade c.q. de kosten ook rechtstreeks het gevolg zijn van het feit. De vordering dient dan ook te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 2] is de officier van justitie eveneens van mening dat dit een goed onderbouwde vordering betreft. De kosten en schade zijn ook rechtstreeks het gevolg van het feit en zijn niet bovenmatig. Ten aanzien van de kosten van het vervoer per auto, gevorderd als proceskosten, is de officier van justitie van mening dat hier niet dient te worden uitgegaan van deze duurste optie, maar van de kosten voor het reizen per vliegtuig.
Ten aanzien van de proceskosten dient dan ook te worden uitgegaan van
€ 970,29, zodat de vordering in totaal dient te worden toegewezen tot een bedrag van
€ 15.758,16, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen een onevenredige belasting van het strafgeding vormen en subsidiair dat zij wegens strijd met de goede procesorde, in het bijzonder strijd met het recht op hoor en wederhoor, niet-ontvankelijk behoren te worden verklaard.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 2] heeft de raadsman verzocht om haar tevens niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, omdat de kosten van lijkbezorging et cetera kosten zijn die vanuit de nalatenschap van de overledene dienen te worden voldaan, op grond van het bepaalde in artikel 4:7 sub c BW. Dit betekent dat de erfgenamen
tezamenslechts schuldeiser kunnen zijn met betrekking tot deze vordering en dat zij ook de erfenis moeten hebben aanvaard. Daarvan is hier geen sprake.
Bovendien is van de facturen die betrekking hebben op de kosten van lijkbezorging geen betalingsbewijs overgelegd, waardoor niet is aangetoond dat de factuur ook daadwerkelijk is betaald en dus dat de schade ook daadwerkelijk is geleden. Daar komt bij dat niet is aangegeven of er sprake was van een verzekering voor de kosten van overlijden. In combinatie met hetgeen is aangevoerd over de kosten van de nalatenschap, kan dan ook niet worden gesteld dat is aangetoond dat mevrouw [benadeelde partij 2] deze schade heeft geleden. Daarnaast wordt wettelijke rente gevorderd vanaf het moment van het schade toebrengend feit, maar toen werden de kosten nog helemaal niet gemaakt.
Verder zijn zeer veel overgelegde bonnetjes niet vertaald, waardoor niet kan worden nagegaan waar deze voor zijn en of deze op de vordering betrekking hebben. Ook is geen bewijs overgelegd dat mevrouw [benadeelde partij 2] op dit moment woonachtig is in Bulgarije en derhalve de opgevoerde reiskosten gemaakt heeft.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 1] heeft de raadsman tevens aangevoerd
dat veel stukken niet zijn vertaald, waardoor niet kan worden nagegaan of mevrouw
[benadeelde partij 1] ook daadwerkelijk enig bedrag betaald heeft. Bovendien kan niet worden nagegaan dat dit bedrag ten titel van levensonderhoud is verstrekt en dat het aan de dochter is betaald. Ook kunnen de omschrijvingen bij de zogenaamde betalingen niet worden nagegaan en is het tevens niet duidelijk dat het hier rekeningafschriften betreft. Het bedrag in 2012 was bovendien veel lager dan in 2011, dus kennelijk werd er niet meer dan 3701 Bulgaarse LEV betaald aan levensonderhoud (als dit al het geval zou zijn) ten tijde van het overlijden. Tenslotte is niet aangetoond dat de dochter in 2013 nog studeerde en dat er derhalve nog een
bijdrage in het levensonderhoud zou worden verschaft.
Voor het geval de rechtbank de vorderingen zal toekennen, heeft de raadsman verzocht om de zeer hoge vorderingen te matigen, op grond van het zeer bescheiden inkomen van verdachte en de onaanvaardbare gevolgen waar een veroordeling in dat geval toe zou leiden.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is ten aanzien van beide vorderingen van oordeel dat zij, gelet op het door de raadsman terzake gevoerde, gemotiveerde verweer, ten aanzien van de meeste opgevoerde schadeposten over onvoldoende informatie beschikt om te kunnen beoordelen in welke mate en door wie precies schade is geleden. Dit is anders ten aanzien van de post reiskosten uitvaart Bulgarije op de vordering van [benadeelde partij 2] en de post reiskosten op de vordering van [benadeelde partij 1] . Deze schadeposten zijn niet betwist en onderbouwd met Nederlandstalige stukken en derhalve eenvoudig vast te stellen. De rechtbank is van oordeel dat deze schadeposten voldoende aannemelijk zijn geworden en in zodanig verband staan met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kunnen worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering ten aanzien van deze schadeposten, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
Ten aanzien van de overige onderdelen van de vorderingen zal de rechtbank niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om een en ander alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding.
Een en ander betekent dat de rechtbank van de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2] , voor zover het haar eigen schade betreft, een bedrag van
€ 331,96 (€ 995,88 : 3) toewijsbaar acht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
18 januari 2013 en zij voor de overige onderdelen niet ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering.
Van de vordering van [benadeelde partij 1] acht de rechtbank een bedrag van € 242,82 toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2013. Voor het overige deel zal zij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De vorderingen kunnen voor zover de indieners ervan hierin niet-ontvankelijk zijn verklaard slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 24c, 36f, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 331,96 (zegge: driehonderdeenendertig euro en zesennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2013.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het [benadeelde partij 2]
te betalen een bedrag van € 331,96 (zegge: driehonderdeenendertig euro en zesennegentig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 6 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2013.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het [benadeelde partij 2] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 242,82 (zegge: tweehonderdtweeënveertig euro en tweeëntachtig eurocent, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2013.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het [benadeelde partij 1]
te betalen een bedrag van € 242,82 (zegge: tweehonderdtweeënveertig euro en tweeëntachtigeurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2013.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het [benadeelde partij 1] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. de Jong, voorzitter, mr. L.M.E. Kiezebrink en
mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door mr. E.A.B. de Jong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 mei 2016.

Voetnoten

1.Zie proces-verbaal van bevindingen, d.d. 11 januari 2013, opgenomen op pagina 42 van voornoemd dossier.
2.Zie verklaring [getuige 1] d.d. 10 januari 2013 opgenomen op pagina 421 van voornoemd dossier
3.Zie verklaring van [getuige 1] , d.d. 9 januari 2013, pgn 314 van voornoemd dossier
4.Zie verklaring verhoor [getuige 2] , d.d. 25 januari 2013, pagina 235 e.v. van voornoemd dossier
5.Zie proces-verbaal van bevindingen, d.d. 28 januari 2013, pagina 572 e.v. van voornoemd dossier
6.Zie proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 februari 2013, pagina 582 e.v. van voornoemd dossier
7.Zie proces-verbaal van bevindingen map 1, pagina 2 (AH-013-01) van voornoemd dossier
8.Zie proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 januari 2013, pagina 512 e.v van voornoemd dossier
9.Zie proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 maart 2013, opgenomen op pagina 585 e.v.
10.Zie proces-verbaal coördinatie forensisch onderzoek d.d. 22 mei 2013, pagina 12
11.Zie proces-verbaal coördinatie forensisch onderzoek d.d. 22 mei 2013, pagina 19
12.Zie forensisch onderzoek, pagina 8 en verder van voornoemd dossier