Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de onderzoeksrapportage van het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum, d.d. 31 juli 2013, opgemaakt door A.H. Bouwman, psycholoog, P.E. Geurkink, psycholoog en
M.A. Westerborg, psychiater. De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, als volgt. Verdachte is een (laag)gemiddeld intelligente man die op diverse levensgebieden marginaal functioneert. Uit de anamnese zou kunnen worden afgeleid dat verdachte plotseling ernstiger ging disfunctioneren toen zijn ex-vriendin in een psychiatrisch ziekenhuis werd opgenomen, maar vanuit een breder perspectief blijkt toch sprake van meer structurele problematiek. Verdachte dronk gedurende zijn leven te veel alcohol, rookte cannabis, nam geen verantwoordelijkheid voor zijn gezin, heeft nauwelijks een arbeidsverleden opgebouwd, en leidde grotendeels een structuurloos bestaan, ook toen het gezin nog intact was. Daarnaast kwam verdachte in aanraking met Justitie. Uiteindelijk belandde verdachte na de relatiebreuk in een verzorgingsconstructie (een vorm van begeleid wonen), waar weinig tot geen beroep werd gedaan op eigen verantwoordelijkheden. Hij kwam toen voor het eerst in aanraking met de hulpverlening wegens psychische klachten. Bovenstaande leidt tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, in de vorm van een depressieve stoornis, thans in remissie door de medicamenteuze behandeling. Daarnaast is er sprake van een psychotische stoornis (NAO) met onduidelijke, c.q. onbekende etiologie. Tevens is er sprake van misbruik van alcohol. Daarnaast is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis NAO, met antisociale kenmerken. Er is namelijk sprake van een langdurig patroon van disfunctioneren betreffende cognities, emoties en gedrag dat een invaliderende werking heeft op diverse levensterreinen, waaronder onder meer het beroepsmatige en sociale functioneren. De antisociale kenmerken komen tot uiting in dat hij zich niet aanpast aan de sociale normen met betrekking tot wettig gedrag, wat blijkt uit het verrichten van handelingen die tot arrestatie (kunnen) leiden. Hij maakt gebruik van misleiding, hetgeen zich uit in herhaaldelijk liegen of het oplichten van anderen voor persoonlijk voordeel.
Hij toont zich doorlopend onverantwoordelijk, hetgeen blijkt uit een aanhoudend onvermogen om stabiel werkgedrag te vormen of financiële verplichtingen af te handelen. Tijdens de observatieperiode konden de door verdachte zelf gerapporteerde geheugenproblemen niet geobjectiveerd worden middels het beeldvormende onderzoek en (neuro)psychologisch onderzoek; uitkomsten hiervan gaven geen aanwijzingen voor geheugenstoornissen. Verdachte is daarbij noch bij zijn huisartsen, noch bij de hulpverleners bekend met geheugenproblemen of neurologische uitvalsverschijnselen. Er werden ook geen aanwijzingen gevonden voor een dissociatieve stoornis. Er zijn geen redenen aan te nemen dat ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een ander toestandsbeeld dan hierboven beschreven.
Op basis van de bij het onderzoek verzamelde en verkregen informatie worden geen
concrete aanknopingspunten gevonden om uitspraken te kunnen doen over een mogelijke
doorwerking van de bij verdachte vastgestelde pathologie in het hem ten laste gelegde
levensdelict, indien bewezen. Het onderzoek werd in dat verband beperkt door het feit dat het ten laste gelegde niet inhoudelijk met verdachte kon worden besproken, aangezien hij aangeeft geen herinnering te hebben aan de uren rondom het overlijden van het slachtoffer; als gezegd kon geen pathologische verklaring worden gevonden voor dit door verdachte geclaimde geheugenverlies. Naast de vastgestelde depressieve stoornis en de geschetste persoonlijkheidsproblematiek, werd geen zelfstandige stoornis vastgesteld op het gebied van de impulscontrole en/of de agressieregulatie. Rondom het ten laste gelegde werden evenmin aanwijzingen gevonden voor een psychotisch toestandsbeeld bij verdachte. Een mogelijk pathologisch verklaringsmodel bij de totstandkoming van het ten laste gelegde kan daarmee
op basis van de bij betrokkene vastgestelde stoornissen dan ook niet concreet worden
onderbouwd. Daarmee worden evenmin aanknopingspunten gevonden voor een advies tot
(enige) vermindering van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte voor het ten laste
gelegde, indien dit feit bewezen wordt verklaard.