ECLI:NL:RBNNE:2016:2267

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 mei 2016
Publicatiedatum
12 mei 2016
Zaaknummer
C/17/142729 / HA ZA 15-214
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.Th.M. Zwart-Sneek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake opzegging maatschapsovereenkomst en waardering activa

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 11 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagden c.s.] over de opzegging van een maatschapsovereenkomst. De procedure begon met een tussenvonnis op 2 september 2015, gevolgd door een comparitie op 11 november 2015. [eiseres] heeft in juli 2014 aangegeven de maatschap te willen beëindigen, maar de rechtbank oordeelt dat deze mededelingen niet kwalificeren als een formele opzegging volgens de maatschapsovereenkomst. De opzegging door [gedaagden c.s.] op 24 september 2014 wordt als rechtsgeldig beschouwd, waardoor de maatschap per 31 december 2014 is geëindigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de activa van de maatschap moeten worden gewaardeerd op basis van de going concernwaarde, en dat er een slotbalans en verlies- en winstrekening moeten worden opgesteld. De rechtbank heeft een deskundige benoemd om deze financiële afhandeling te verzorgen. De zaak is aangehouden voor verdere akten van beide partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/142729 / HA ZA 15-214
Vonnis van 11 mei 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in (voorwaardelijke) conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. S.A. Roodhof te Grou,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in (voorwaardelijke) conventie,
eisers in reconventie,
advocaat: mr. E.W. Kingma te Leeuwarden.
Partijen zullen hierna respectievelijk [eiseres] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen gezamenlijk als [gedaagden c.s.] worden aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 september 2015;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens (voorwaardelijke) wijziging van eis in conventie;
  • het proces-verbaal van comparitie van 11 november 2015.
1.2.
Bij brief van 7 december 2015 heeft mr. Kingma voornoemd namens [gedaagden c.s.] verzocht het proces-verbaal van comparitie op twee punten aan te vullen. Hiertegen heeft mr. Roodhof voornoemd bij brief van 9 december 2015 bezwaar gemaakt voor wat betreft het tweede punt. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
1.3.
Voor wat betreft de door mr. Kingma eerste gewenste aanvulling op het op pag. 3 van het proces-verbaal vermelde ten aanzien van (de reden van) zijn overleg met de heer [A] wordt geacht te zijn toegevoegd dat volgens mr. Kingma zijn eigen inschakeling voor de waardebepaling niet logisch zou zijn geweest omdat hij geen fiscalist is. Het tweede door mr. Kingma aangevoerde punt volgt niet uit de aantekeningen van de griffier van de zitting en is in de herinnering van de rechter evenmin zo gezegd, zodat het proces-verbaal op dat punt niet wordt aangevuld. De rechtbank merkt daarbij nog op dat het proces-verbaal in algemene zin vermeldt dat [gedaagden c.s.] verzoekt om openstelling van hoger beroep in geval van een tussenvonnis dat uitgaat van deskundigen-benoeming.
1.4.
Ten slotte is wederom vonnis bepaald

2.De feiten

in conventie en in reconventie

2.1.
[gedaagde 1] heeft vanaf 1 april 2002 in de vorm van een eenmanszaak een
advies- en administratiekantoor gedreven, onder de naam " [X] ".
2.2.
Per 1 januari 2005 heeft [gedaagde 1] deze eenmanszaak ingebracht in een maatschap die hij per 1 januari 2005 is aangegaan met [gedaagde 2] . De maatschap [gedaagde 1] - [gedaagde 2] - die (eveneens) als handelsnaam " [X] " kreeg - heeft haar klanten bediend vanuit een aan [gedaagde 1] toebehorend pand aan de [adres] te [woonplaats] .
2.3.
[eiseres] is in 2007 in dienst getreden bij de maatschap [gedaagde 1] - [gedaagde 2] , in de functie van Junior Agrarisch Adviseur.
2.4.
Per 1 januari 2011 zijn [eiseres] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met elkaar een maatschap aangegaan, met (eveneens) als handelsnaam " [X] ", gevestigd aan de [adres] te [woonplaats] . [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben daarbij elk hun aandeel in de door hen onder de handelsnaam " [X] " gedreven onderneming ingebracht en [eiseres] een bedrag van € 135.000,00 als 'goodwill'. Dit bedrag heeft zij niet feitelijk ingebracht, maar haar kapitaalrekening bij de maatschap is voor dit bedrag gedebiteerd.
2.5.
De maatschapsovereenkomst die [eiseres] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben ondertekend, gedateerd 23 februari 2011 (hierna: de maatschapsovereenkomst), waarbij [gedaagde 1] als vennoot sub. 1 wordt aangeduid, [gedaagde 2] als vennoot sub 2. en [eiseres] als vennoot sub. 3., vermeldt, voor zover hier van belang:
" verklaren hierbij:
- dat vennoot 1 per 1 april 2002 een onderneming drijft onder de naam [X] (…)
- dat vennoten sub. 1 en sub. 2 per 1 januari 2005 een stille maatschap zijn aangegaan;
- dat derhalve per 1 januari 2011 vennoot sub. 3 is toegetreden tot de stille maatschap;
(…)
Duur, aanvang en opzegging
Artikel 2
1. De maatschap is aangegaan voor onbepaalde tijd met ingang van 1 januari 2011.
2. Ieder van de vennoten heeft het recht de maatschap door opzegging te beëindigen. Dit dient te geschieden bij aangetekende brief aan de andere vennoten, met in achtneming van een opzegtermijn van drie maanden en niet anders dan tegen het einde van het boekjaar en met inachtneming van het in artikel 9 lid 1.
Inbreng
Artikel 3
Door ieder der vennoten wordt in de maatschap ingebracht zijn kennis, vlijt, arbeidskracht en zijn/haar relaties.
(…)
I. Voorts zullen de vennoten sub. 1 en 2 in de maatschap inbrengen hun aandeel in de mede door hen onder de handelsnaam [X] te [woonplaats] gedreven onderneming.
(…)
Ieder der vennoten heeft (..) het recht nog meer in te brengen (…)
Voor hun onderlinge verhouding worden zij geacht ieder voor een gelijk deel gerechtigd te zijn in het vermogen van de maatschap.
(…)
Boekjaar, balans en verlies- en winstrekening
Artikel 7
1. Het boekjaar van de maatschap valt samen met het kalenderjaar (…)
2. Na afloop van enig boekjaar, evenals bij het einde van de maatschap in de loop van enig boekjaar, worden de boeken van de maatschap afgesloten en worden de balans en verlies- en winstrekening van de maatschap opgemaakt en door de vennoten vastgesteld. Ten blijke van goedkeuring tekenen de vennoten deze binnen drie maanden na afloop van het kalenderjaar, of ingeval de maatschap eindigt, binnen drie maanden na het einde van de maatschap. (…)
Arbeidsbeloning / Winsten en verliezen
Artikel 8
(…)
2. Iedere vennoot geniet een arbeidsbeloning welke van boekjaar tot boekjaar in onderling overleg wordt vastgesteld.
(…)
4. Als voorschot op het winstaandeel zal iedere vennoot een in onderling overleg vast te stellen bedrag van de bank der maatschap mogen opnemen.
(…)
Arbeidsongeschiktheid
Artikel 9
1. Tijdens de arbeidsongeschiktheid van één der vennoten zullen door de medevennoten (…) de werkzaamheden van de arbeidsongeschikte vennoot worden waargenomen. De arbeidsongeschikte vennoot behoudt het recht op zijn aandeel in de winst gedurende tenminste twee jaar. (…)
Verdeling winsten en verliezen
Artikel 10
1. De winst of het verlies van de maatschap wordt door de vennoten in de volgende verhouding genoten, respectievelijk gedragen:
De vennoot sub. 1 33,33%
De vennoot sub. 2 33,33%
De vennoot sub 3. 33,33%
Stakingswinst zal op dezelfde wijze worden verdeeld als hiervoor aangegeven.
Alvorens de verdeling van de jaarlijkse winst wordt toegepast, zullen de onderstaande vergoeding(en) aan de vennoten worden toegekend:
a. De vennoten sub. 1 en 2 ontvangen ieder in 2011 vooraf een bedrag van € 67.500,--
(…)
2. De winst zal jaarlijks worden berekend door [gedaagde 2] , [X] te [woonplaats] , zolang daarvoor door de andere vennoten geen andere deskundige wordt aangewezen.
Einde maatschap
Artikel 11
De maatschap eindigt:
1. Door een gezamenlijk door de vennoten genomen besluit tot opheffing van de maatschap. Dit besluit moet schriftelijk worden vastgelegd en ondertekend, terwijl aan ieder der vennoten een afschrift moet worden verstrekt.
2. Na gedane opzegging door één van de vennoten in overeenstemming met het bepaalde in artikel 2.
3. Bij aanvrage tot surseance van betaling (…)
4. Door faillissement of onder curatelestelling (…)
5. Door overlijden van één der vennoten;
6. Op verzoek van één der vennoten door de rechter wegens een gewichtige reden;
(…)
Gerechtigdheid bij het einde maatschap
Artikel 12
1. Bij het eindigen van de maatschap is ieder der vennoten in het vermogen van de vennootschap gerechtigd voor het bedrag, waarvoor hij ingevolge het in artikel 3 bepaalde in de boeken der maatschap is gecrediteerd, vermeerderd of verminderd met zijn aandeel in de winst of het verlies, gemaakt of gelden volgens de balans en verlies- en winstrekening, opgemaakt in overeenstemming met het in artikel 7 en 8 bepaalde naar de dag waarop de maatschap is beëindigd.
2. Op deze na het eindigen van de maatschap op te maken balans zullen de activa van de maatschap worden opgenomen tegen de waarde going concernwaarde (voortzettingswaarde) in geval van bij voortgezet gebruik en indien de vennootschap wordt geliquideerd tegen liquidatiewaarde.
3. De overige stille reserves komen in de navolgende verhouding aan ieder der vennoten toe:
De vennoot sub. 1 33,33%
De vennoot sub. 2 33,33%
De vennoot sub. 3 33,33%.
De goodwill wordt als volgt bepaald:
Het gewogen gemiddelde jaarwinst van de afgelopen drie jaren. Jaar X maal wegingsfactor 3, jaar X-1 wegingsfactor 2 en jaar X-2 wegingsfactor 1.
Van het gewogen gemiddelde jaarwinst gaat af een correctie vermogenskosten eigen vermogen à 8%.
Het bedrag dat overblijft wordt vermenigvuldigd met een overwinstfactor 2,5.
(…)
Voortzetting / vermogensbedingen
Artikel 14
1. Is de maatschap geëindigd doordat het bepaalde in artikel 11, sub. 2, 3, 4, of 5 toepassing heeft gevonden, dan hebben de vennoten die niet hebben opgezegd respectievelijk de vennoten ten aanzien van wie zich niet een omstandigheid hebben voortgedaan als bedoeld in artikel 11, sub 3, 4 of 5, het recht de zaken van de ontbonden maatschap onder dezelfde handelsnaam voort te zetten, hetzij met anderen, mits zij (…) het verlangen daartoe binnen één maand na het eindigen van de maatschap schriftelijk te kennen is gegeven aan de andere vennoten (…)
2. Is de maatschap geëindigd doordat het bepaalde in artikel 11 sub. 1 toepassing heeft gevonden, en bevat de aldaar bedoelde overeenkomst de bepaling dat de andere vennoten bevoegd zijn de zaken van de ontbonden maatschap voort te zetten, dan kunnen deze vennoten van het recht tot voortzetting gebruik maken nadat zij hebben voldaan aan het bepaalde in lid 1 van dit artikel.
(…)
Liquidatie
Artikel 17
1. Indien de zaken van de ontbonden maatschap niet op grond van het bepaalde in deze akte worden voortgezet, zal het vermogen van de ontbonden maatschap zo spoedig mogelijk worden geliquideerd door de vennoten (…)"
2.6.
In 2013 heeft [gedaagde 1] aangegeven dat hij nadere afspraken wenste te maken over zijn uittreding (op termijn) uit de maatschap. [gedaagde 1] was op dat moment 62 jaar. Eind november 2013 heeft [gedaagde 1] een berekening opgesteld waaruit volgt dat de maatschap hem bij uittreding (en voortzetting van de onderneming door [eiseres] en [gedaagde 2] ) een bedrag van € 204.373,00 verschuldigd zou zijn terzake van (1/3 deel van) de waarde van de inventaris (€ 26.667,00) en (1/3 deel van) de waarde van de goodwill (€ 177.706,00). Overleg tussen partijen, waarbij de berekening van [gedaagde 1] is besproken, heeft niet tot overeenstemming geleid.
2.7.
Eind 2013 hebben partijen een onafhankelijke organisatieadviseur ingeschakeld,
[Y] (hierna verder te noemen: [Y] ), onder wiens leiding gesprekken over een eventuele uittreding uit de maatschap van [gedaagde 1] zijn voortgezet. Ook deze gesprekken, die tot juli 2014 hebben geduurd, hebben niet tot overeenstemming geleid.
2.8.
Vervolgens heeft [Y] in juli 2014 individuele gesprekken met de maten gevoerd, waarvan hij verslagen heeft gemaakt. Het verslag van [Y] van zijn gesprek van 15 juli 2014 met [eiseres] (en haar partner), dat bij haar thuis plaats vond, vermeldt, voor zover hier van belang:
"Op dit moment overweegt [eiseres](rechtbank: [eiseres]
) de maatschap los te laten, omdat er geen sprake is van onvoorwaardelijk of onvoldoende vanzelfsprekend vertrouwen. Voor haar wordt de zaak teveel onder druk gezet of door emoties gestuurd en dat heeft haar frustraties en stress gegeven. (…) Lichamelijke klachten baren oprecht zorgen o.a. ook bij haar partner. [eiseres] wil haar toekomst en haar huidige werk evalueren op korte termijn en daarmee op constructieve wijze overleg voeren over afbouw eigenaarschap die volgens haar relatief duidelijk is in zakelijk opzicht. (….) Ze wil graag in overleg de arbeidsverhouding opnieuw vorm en inhoud geven."
2.9.
Op 22 juli 2014 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen partijen, onder leiding van [Y] . [Y] heeft daar het verslag van het gesprek met [eiseres] van 15 juli 2014 aan partijen overhandigd. Blijkens het door [Y] van dit gesprek gemaakte verslag is, voor zover hier van belang, ten aanzien van [eiseres] het volgende besproken:
"Gewoonweg volgt de persoon de functie.
In deze situatie volgt de functie de persoon.
Gezondheid gaat boven alles.
[eiseres][rechtbank: [eiseres] ]
heeft eerst twee weken vakantie.Na haar vakantie gat zij drie dagen in de week werken.
[gedaagde 2][rechtbank: [gedaagde 2] ]
gaat dit richting het personeel communiceren.De wil om lid te zijn van de maatschap is ondergeschikt aan de gezondheid.
[eiseres] laat de maatschap los, ook omdat er geen sprake is van onvoorwaardelijke of onvoldoende vanzelfsprekend vertrouwen.
De continuiteit van [X] staat bij allen voorop.
(…)
Het inititatief voor een vervolggesprek ligt bij [Y][rechtbank: [Y] ]
"
2.10.
[eiseres] heeft [Y] op 31 juli 2014 een voorstel overhandigd, gericht aan [gedaagden c.s.] , waarin, voor zover hier van belang, het volgende aangegeven:
"Hierbij geef ik aan voor mijzelf de beslissing te hebben genomen om de maatschap te willen beëindigen. Graag wil ik een bevestiging van jullie beiden dat jullie hiermee akkoord gaan dat ik uit de maatschap treed.
Nu ik uit de maatschap treed dienen er een aantal punten geregeld te worden.
Mijn voorstel hierbij is:
- om per 31 juli 2014 uit te treden.
- Om vanaf 1 augustus 2014 24 uren per week werkzaamheden voor [gedaagde 1] te verrichten (…)
- Om vanaf 1 augustus 2014 tot de datum waarop ik daadwerkelijk geen werkzaamheden meer voor [gedaagde 1] verricht een vast bedrag per uur af te spreken (…)
Vervolgens heeft [eiseres] in haar voorstel het haar toekomende deel in de winst van de maatschap (1/3 deel) tot en met 31 juli 2014 berekend op een bedrag van € 45.070,00. Daarnaast heeft zij de haar toekomende goodwill berekend op € 177.706,00 en 1/3 van de waarde van de inventaris bepaald op € 26.667,00. Tot slot heeft [eiseres] in haar voorstel geconcludeerd dat, inclusief verrekening van een aantal posten, de maatschap haar ter zake van haar uittreding in totaal een bedrag van (afgerond) € 184.250,00 verschuldigd zou zijn.
2.11.
Medio augustus 2014 heeft [Y] aan [gedaagden c.s.] medegedeeld dat hij geen mogelijkheden meer zag voor verdere samenwerking tussen de maten. Hij adviseerde partijen om elk een adviseur in de armen te nemen. Vervolgens hebben mr. Kingma namens [gedaagden c.s.] en de heer [A] , AA accountant (hierna: [A] ) namens [eiseres] op 4 september 2014 met elkaar gesproken, waarna [A] op 24 september 2014 een voorstel heeft gedaan aan Kingma over de financiële positie van [eiseres] in de maatschap. Dit heeft niet tot overeenstemming geleid.
2.12.
Bij aangetekende brief van 24 september 2014, voor zover van belang, heeft
mr. Kingma aan [eiseres] het volgende meegedeeld:
"Hierbij zeggen de heren [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de maatschapsovereenkomst op overeenkomstig artikel 2 lid 2 van de maatschapsovereenkomst. Daarbij wordt de overeengekomen opzegtermijn van drie maanden in acht genomen. Dat betekent dat de maatschap zal eindigen op 31 december van dit jaar. Zij hebben de maatschap ook aan elkaar opgezegd.
Overeenkomstig artikel 14 lid 1 geeft de opzegging door de beide andere vennoten u het recht de zaken van de ontbonden maatschap onder dezelfde handelsnaam voort te zetten mits u dit binnen één maand na het eindigen van de maatschap schriftelijk te kennen geeft.
Om een dergelijke voortzetting reëel te maken, verzoek ik u vriendelijk binnen 4 weken na de verzenddatum van deze brief aan te geven of u wilt voortzetten. In dat geval zal moeten worden afgerekend overeenkomstig artikel 12. Dit betekent dat overeenkomstig artikel 12 lid 1 de kapitaalrekening moet worden opgemaakt en uitbetaald. Indien u voortzet, zal daarnaast goodwill moeten worden betaald overeenkomstig artikel 12 lid 3."
2.13.
Naar aanleiding van deze brief heeft [A] voornoemd mr. Kingma bij brief van 26 september 2014, voor zover van belang, het volgende laten weten:
"Naar aanleiding van uw schrijven van 24 september 2014 laat ik u weten dat mevrouw [eiseres] reeds mondeling aan de heren [gedaagde 1] en [gedaagde 2] heeft meegedeeld uit de maatschap te treden. Op uw verzoek laat ze u dit hierbij nogmaals schriftelijk weten. Zij wenst geen voortzetting als vennoot in de maatschap en treedt uit de maatschap zodat beide heren de vrijheid hebben het bedrijf voort te zetten. Mevrouw [eiseres] verwijst hierbij naar het gespreksverslag van de bespreking op 22 juli 2014 (….) waarin duidelijk is aangegeven dat zij de maatschap loslaat, (….).
Mevrouw [eiseres] hoopt haar werkzaamheden te beëindigen, zoals met hen is besproken. Zij verwacht dus werkzaamheden voor [X] te kunnen blijven verrichten, totdat zij een andere werkkring heeft gevonden. (…)
[eiseres] wordt thans geheel buiten het verdere verloop gehouden. Hieruit blijkt duidelijk dat de heren [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het geheel nu aansturen zonder dat zij [eiseres] hierin betrekken. Wat erop duidt dat het hun duidelijk is dat [eiseres] afscheid neemt van de maatschap. (….).
De opmerking dat de heren ook de maatschap aan elkaar hebben opgezegd maakt het in dit alles niet duidelijker. Dit is niet eerder aangegeven en het is ook niet bekend wat men hiermee tracht te bewerkstelligen. Mevrouw [eiseres] gaat uit van een uittreding op basis van eerlijkheid en rechtvaardigheid. Een voorstel in deze heeft zij gedaan en is reeds in uw bezit.
Gezien de stellingname in deze brief, waarbij opzeggen aan elkaar wordt genoemd, alsmede de verwijzing naar de artikelen 12 en 14, wekt alles de indruk dat dit met een opgezet doel wordt gedaan. Doel in dezen is om te pogen [eiseres] financieel ernstig te benadelen."
2.14.
Bij brief van eveneens 26 september 2014 heeft [A] namens [eiseres] , voor zover hier van belang, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het volgende laten weten:
"Het verzoek om binnen 4 weken aan te geven of mevrouw [eiseres] wil voortzetten behoeft geen reactie gezien haar eerdere mededeling aan u om de maatschap los te laten, wat zonder meer inhoudt dat zij uittreedt uit de maatschap."
2.15.
Vervolgens hebben partijen getracht om in der minne tot afspraken te komen over een financiële afwikkeling, waarin zij niet zijn geslaagd.
2.16.
In een uittreksel van de Kamer van Koophandel (KvK) d.d. 7 januari 2015 is het volgende aangegeven:
"Onderneming
Handelsnaam [X]
Rechtsvorm Eenmanszaak
Startdatum onderneming 01-04-2002
(….)
Vestiging
(….)
Bezoekadres [adres] (….)
(….)
Internetadres www.vanderwoudeadviesbureau.nl
Eigenaar
Naam [gedaagde 1] , Luitzen".
Deze informatie is ook vermeld in een KvK-uittreksel d.d. 15 juni 2015.
2.17.
Op enig moment in 2015 heeft [gedaagde 1] , met terugwerkende kracht per 1 januari 2015, zijn onderneming ingebracht in een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Deze rechtspersoon bedient (grotendeels) dezelfde klanten als de maatschap [gedaagde 1] - [gedaagde 2] en, later, de maatschap [gedaagde 1] - [gedaagde 2] - [eiseres] . De vennootschap voert haar onderneming vanuit eerdergenoemd pand aan de [adres] te [woonplaats] .
2.18.
Nadat [gedaagde 2] aanvankelijk vanaf 1 januari 2015 werkzaamheden verrichtte voor de onderneming op basis van een overeenkomst van opdracht is hij op enig moment in 2015 met terugwerkende kracht per 1 januari 2015 in dienst getreden van de BV.
2.19.
Op 26 januari 2015 heeft [gedaagde 2] een concept-liquidatieverslag 2014 opgesteld. Dit verslag gaat uit van een beëindiging van de maatschap [gedaagde 1] - [gedaagde 2] - [eiseres] per 31 december 2014. In dit verslag is aangegeven dat bij de beëindiging van de maatschap voor [eiseres] een negatief saldo op de kapitaalrekening van de maatschap resteert van
€ 148.176,00.
2.20.
Bij brief van 22 juni 2015 heeft mr. Roodhof namens [eiseres] , voor zover hier van belang, aan [gedaagden c.s.] bericht:
"1. Namens cliënte zal op korte termijn aan u beiden een dagvaarding worden uitgebracht. In het kader van de aanhangig te maken procedure zal cliënte vorderen om u te veroordelen tot betaling van het aan haar toekomende bedrag van wege haar uitreden uit de maatschap per 1 augustus 2014 (…)
Vernietiging rechtshandelingen
2. Voor zover nodig worden (alle) door/namens u verrichte rechtshandelingen met betrekking tot de opzegging door u (beiden) van de maatschap, als verwoord in de brief van mr. Kingma van 24 september 2014, bij deze (voorwaardelijk) vernietigd. (…) In het kader van de hiervoor bedoelde procedure zal (eveneens voor zover nodig) worden verzocht deze (voorwaardelijke) vernietiging te bevestigen dan wel (alsnog) uit te spreken.
Liquidatieverslag 2014
3. Zonder toelichting is op 15 juni jl. aan cliënte (per mail) een stuk gestuurd genaamd: "Liquidatieverslag 2014". Aangegeven is dat dit een concept stuk betreft. (…)
Nadrukkelijk merk ik namens cliënte in elk geval op dat zij zichvolledigdistantieert van de inhoud van het stuk. Zij is hierbij niet betrokken en zij betwist de hierin opgenomen uitgangspunten en grondslagen dan wel vermelde waarden.(…)"

3.De vordering

in conventie

3.1.
[gedaagden c.s.] heeft ter comparitie bezwaar gemaakt tegen de door [eiseres] bij conclusie van antwoord in reconventie gedane (deels voorwaardelijke) vermeerdering/wijziging van eis. Deze eiswijziging zou volgens [gedaagden c.s.] te laat zijn geschied. De rechtbank overweegt dat de conclusie op 27 oktober 2015 bij de rechtbank is binnengekomen, waarmee is voldaan aan het in het tussenvonnis van 2 september 2015 bepaalde dat een partij die nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, uiterlijk twee weken voor de zitting (van 11 november 2015) een afschrift aan de rechtbank en de wederpartij dient te zenden. [gedaagden c.s.] heeft niet gesteld dat hij de stukken later dan uiterlijk twee weken voor de zitting heeft ontvangen, noch andere gronden aangegeven waarom hij door deze eiswijziging in dit stadium onredelijk in zijn belangen wordt geschaad, zodat de eisvermeerdering tijdig is geschied en zal worden toegestaan.
3.2.
Met inachtneming van deze eiswijziging vordert [eiseres] dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.
primair: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, dan wel ieder afzonderlijk voor het geheel, dan wel voor het deel dat hen aangaat, veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 204.373,00, dan wel een zodanig bedrag als in deze juist en redelijk wordt geacht, te vermeerderen met het aan [eiseres] nog te betalen winstaandeel over 2014, in alle gevallen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2014, dan wel vanaf een zodanige datum als juist wordt geacht, tot het moment van de algehele voldoening;
subsidiair:voor recht verklaart dat de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verrichte rechtshandeling met betrekking tot hun opzegging, als bedoeld in de brief van mr. Kingma van 24 september 2014, alsmede alle daarmee samenhangende dan wel in verband daarmee (opvolgende) verrichte rechtshandelingen, zijn vernietigd, althans deze te vernietigen en daarbij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, dan wel ieder afzonderlijk voor het geheel dan wel voor het deel dat hen aangaat, te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 204.373,00, dan wel een zodanig bedrag als in deze juist en redelijk wordt geacht, in alle gevallen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2014, dan wel vanaf een zodanige datum als juist wordt geacht, tot het moment van de algehele voldoening;
meer subsidiair:[gedaagde 1] en [gedaagde 2] veroordeelt tot het constructief en met het oog op een te sluiten overeenkomst door onderhandelen met [eiseres] en wel op een zodanige wijze dat uiterlijk binnen twee maanden na het in deze te wijzen vonnis een overeenkomst tussen partijen tot stand zal zijn gekomen waarin de gevolgen van de uittreding van [eiseres] naar haar tevredenheid zijn geregeld, bij gebreke waarvan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, dan wel ieder afzonderlijk voor het geheel dan wel voor het deel dat hen aangaat, worden veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 204.373,00, dan wel zodanig bedrag als in deze juist en redelijk wordt geacht, in alle gevallen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2014, dan wel vanaf een zodanige datum als juist wordt geacht, tot het moment van de algehele voldoening;
II.
voorwaardelijk, namelijk (zo is door [eiseres] ter gelegenheid van de comparitie nader toegelicht) voor het geval in het kader van het te wijzen vonnis aan het concept-liquidatieverslag 2014 enig rechtsgevolg wordt verbonden:[gedaagde 1] en [gedaagde 2] ieder voor zich dan wel gezamenlijk veroordeelt tot afgifte van (afschriften of uittreksels van) alle bescheiden met betrekking tot het concept-liquidatieverslag 2014, dan wel tot afgifte van dusdanige bescheiden met betrekking tot dit verslag als juist en redelijk wordt geacht, in alle gevallen af te geven binnen één maand na betekening van het in deze te wijzen (tussen)vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat ter zake in gebreke wordt gebleven en daarbij te bepalen dat [eiseres] op voorbedoelde bescheiden kan en mag reageren bij (nadere) conclusie, dan wel bij akte in het kader van deze procedure, dan wel voorafgaand aan het in deze te wijzen (eind)vonnis;
III. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (hoofdelijk, derhalve ieder voor het geheel) veroordeelt tot het betalen van een bedrag van € 9.149,26 vanwege kosten, als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW, dan wel op basis van de WIK, dan wel op basis van het Besluit voor vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, zoals dat geldt op het moment van het vonnis;
IV. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (hoofdelijk, derhalve ieder voor het geheel) veroordeelt in de kosten van deze procedure en daarbij te bepalen dat indien de proceskosten niet binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis zijn voldaan tevens de wettelijke rente over de proces kosten is verschuldigd, alsmede de nakosten van € 131,00 (zonder betekening) dan wel € 199,00 (met betekening).
3.3.
[eiseres] heeft - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende aan haar vorderingen ten grondslag gelegd. [eiseres] heeft de maatschap in juli 2014 jegens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] opgezegd. Dat zij de bedoeling had om de maatschap op te zeggen, was voor alle partijen zonneklaar. Dit blijkt uit de gespreksverslagen van 15 en 22 juli 2014. Partijen hebben ook aantoonbaar gevolg gegeven aan de opzegging. Partijen hebben immers nadien gesproken over de financiële voorwaarden (uittredingsvergoeding) waaronder [eiseres] de maatschap zou verlaten, waarbij als uitgangspunt gold dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de maatschap zouden voortzetten. Dit betekent dat met haar afgerekend moet worden op basis van 'going concern', met inachtneming van het bepaalde in artikel 12 lid 3 van de maatschapsovereenkomst (waardering stille reserves en goodwill). De opzeggingsbrief van 24 september 2014 van [gedaagden c.s.] is in strijd met de insteek die partijen hadden gekozen en de afspraken die zij tot 24 september 2014 hadden gemaakt over de uittreding van [eiseres] uit de maatschap. De opzeggingsbrief van 24 september 2014 had en heeft alleen maar tot doel om [eiseres] financieel te benadelen door te pogen haar een uittredingsvergoeding te onthouden. Van een daadwerkelijke opzegging van de maatschap door [gedaagden c.s.] jegens [eiseres] en van een opzegging van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] jegens elkaar, is in het geheel geen sprake. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben de maatschap gewoon voortgezet. Dit betekent dat [gedaagden c.s.] nog met [eiseres] moet afrekenen in verband met haar uittreding uit de maatschap. Dit resulteert in een bedrag ruim € 200.000,00.
3.4.
[gedaagden c.s.] voert verweer met conclusie tot nietig verklaring van de dagvaarding althans tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3.5.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.6.
[gedaagden c.s.] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres] veroordeelt tot betaling aan [gedaagden c.s.] van een bedrag van
€ 148.176,00, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3.7.
[gedaagden c.s.] heeft - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd. [eiseres] heeft de maatschap niet opgezegd. Zij heeft weliswaar op 15 en 22 juli 2014 aangegeven dat zij de maatschap "wil loslaten", maar van een opzegging overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 van de maatschapsovereenkomst, namelijk per aangetekende brief, is nimmer sprake geweest. Op 24 september 2014 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de maatschap jegens elkaar en jegens [eiseres] rechtsgeldig opgezegd, per aangetekende brief, overeenkomstig artikel 2 van de maatschapsovereenkomst. Vervolgens is [eiseres] overeenkomstig artikel 14 van de maatschapsovereenkomst in de gelegenheid gesteld om aan te geven of zij de maatschap wenst voort te zetten. Van deze gelegenheid heeft [eiseres] geen gebruik gemaakt. Dit betekent dat de maatschap per 31 december 2014 is geëindigd, zodat een afrekening moet plaatsvinden op basis van liquidatiewaarde. Voor [eiseres] betekent dit dat een negatief saldo van ruim € 148.000,00 resteert op de kapitaalrekening. In het kader van de afwikkeling van de maatschap dient [eiseres] dit bedrag te voldoen aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Vanaf 1 januari 2015 heeft [gedaagde 1] zijn eenmanszaak hervat en [gedaagde 2] is met terugwerkende kracht per 1 januari 2015 in dienst getreden van [gedaagde 1] . De eenmanszaak van [gedaagde 1] kan echter niet worden beschouwd als een voorzetting van de maatschap, aldus [gedaagden c.s.]
3.8.
[eiseres] voert verweer met conclusie bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van [gedaagden c.s.] af te wijzen, dan wel hen deze te ontzeggen, met hoofdelijke veroordeling in de kosten van de procedure.
3.9.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan

4.Het geschil en de beoordeling daarvan

in conventie en in reconventie

4.1.
Gelet op de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en de vorderingen in reconventie, zal de rechtbank in het hierna volgende de vorderingen gezamenlijk bespreken en beoordelen.
4.2.
Voorafgaand daaraan zal de rechtbank allereerst ingaan op het verweer van [gedaagden c.s.] dat de vordering van [eiseres] dient te worden afgewezen omdat zij niet aan haar substantiëringsplicht ex artikel 21 Rv heeft voldaan en dat [gedaagden c.s.] daarmee in zijn verdediging is geschaad. Dit verweer wordt verworpen. Weliswaar blinkt met name de dagvaarding niet op alle punten uit in helderheid waar het betreft de juridische grondslag van de vordering van [eiseres] en de daaraan ten grondslag gelegde feiten, maar dat maakt naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat [eiseres] in strijd met het in artikel 21 Rv bepaalde heeft nagelaten om de feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Daar waar er vragen waren over de feiten (aan beide zijdes) is er bovendien ter gelegenheid van de comparitie voor alle partijen de mogelijkheid geweest hun standpunten toe te lichten en is de rechtbank in de gelegenheid geweest om daar nader naar te informeren. Voorts heeft [gedaagden c.s.] zijn verweer dat hij in zijn verdediging is geschaad niet nader onderbouwd.
4.3.
Partijen zijn het eens over het feit dat de maatschap die zij met elkaar zijn aangegaan is geëindigd. Zij verschillen evenwel van mening over de vraag door middel van welke handeling en per welke datum er een einde is gekomen aan de maatschapsovereenkomst. Het antwoord op die vraag is van belang voor de beoordeling van de vordering over en weer, zodat die vraag allereerst door de rechtbank zal worden beantwoord. Daarbij stelt de rechtbank het volgende voorop.
4.4.
Artikel 2 van de maatschapsovereenkomst bepaalt dat ieder der vennoten het recht heeft de maatschap door opzegging te beëindigen (op de aldaar voorgeschreven wijze). Ingevolge artikel 11 lid 2 van de maatschapsovereenkomst is een zodanige wijze van opzegging een van de wijzen waarop de maatschap eindigt. Een andere wijze van eindigen is, volgens lid 1 van artikel 11, een besluit tot opheffing, genomen door de gezamenlijke vennoten.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de mededeling van [eiseres] van 15 juli 2014 aan [Y] (als vermeld in het verslag van [Y] van dat gesprek) dat zij "overweegt de maatschap los te laten" noch haar mededeling van 22 juli 2014 jegens [gedaagde 2] en [gedaagde 1] dat zij "de maatschap los laat" worden gekwalificeerd als een opzegging van de maatschap in de zin van artikel 2 van de maatschapsovereenkomst. Allereerst niet omdat daarmee formeel niet is voldaan aan de in artikel 2 vermelde wijze van opzegging (per aangetekende brief). Voorts heeft naar het oordeel van de rechtbank te gelden dat de uitingen van [eiseres] ook overigens onvoldoende specifiek zijn om te kunnen worden gekwalificeerd als uitingen die voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] redelijkerwijs voor geen andere uitleg vatbaar zijn dan als een (onvoorwaardelijke) opzegging van de maatschap door [eiseres] . Zo heeft [eiseres] zich bij het doen van die uitlatingen niet uitgelaten over de vraag per wanneer haar opzegging dan van kracht zou zijn. Daarnaast volgt uit de tekst van het door [eiseres] opgestelde voorstel van 31 juli 2014 dat zij ook zelf op dat moment kennelijk niet van mening was dat zij de maatschap reeds jegens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] had opgezegd. Het voorstel van 31 juli 2014 als zodanig kan al evenmin worden gezien als een opzegging van de maatschap door [eiseres] omdat zij daarin (slechts) een
voorsteltot uittreding doet, welke uittreding door haar (onder meer) afhankelijk wordt gesteld van de goedkeuring van haar voorstel door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Deze goedkeuring hebben zij niet verstrekt. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is zijdens [gedaagden c.s.] zelfs aangevoerd dat dit voorstel hem niet eerder dan bij de dagvaarding onder ogen is gekomen. Ook het feit dat (gemachtigden van) partijen met elkaar in gesprek zijn gegaan over de voorwaarden van uittreding van [eiseres] maakt niet dat daarmee de opzegging door [eiseres] een gegeven was. Over de voorwaarden van uittreding door [eiseres] is immers geen overeenstemming bereikt.
4.6.
Nu van een eerdere opzeggingshandeling geen sprake was is de vraag of de brief van 24 september 2014 van [gedaagden c.s.] aan [eiseres] heeft te gelden als opzeggingshandeling. Met het verzenden van die aangetekende brief hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de maatschapsovereenkomst jegens elkaar en gezamenlijk jegens [eiseres] opgezegd, een en ander overeenkomstig artikel 2 van de maatschapsovereenkomst, en [eiseres] in de gelegenheid gesteld om de zaken van de ontbonden maatschap onder dezelfde handelsnaam voort te zetten overeenkomstig artikel 14 lid 1 van de maatschapsovereenkomst. Van deze gelegenheid heeft [eiseres] geen gebruik gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat de maatschap per 31 december 2014 is geëindigd door opzegging van [gedaagden c.s.] aan elkaar en aan [eiseres] bij brief van 24 september 2014.
4.7.
Voorts dient te worden bepaald wat de gevolgen zijn van deze opzegging voor de vorderingen van partijen over en weer. Beide partijen stellen immers dat zij ten gevolge van de beëindiging van de maatschapsovereenkomst een vordering op de andere partij hebben. Daarbij overweegt de rechtbank allereerst als volgt.
4.8.
Ingevolge artikel 12 van de maatschapsovereenkomst dient bij het eindigen van de maatschap een slotbalans en een verlies- en winstrekening te worden opgemaakt om te beoordelen tot welk deel van het vermogen van de maatschap iedere vennoot gerechtigd is. Daarbij dienen de activa van de maatschap te worden gewaardeerd. Artikel 12 lid 2 maakt onderscheid in twee wijzen van waardering. In geval van voortgezet gebruik zullen de activa in de slotbalans worden opgenomen tegen de waarde going concern (voortzettingswaarde) en in geval van liquidatie tegen liquidatiewaarde.
4.9.
In de systematiek van de maatschapsovereenkomst geldt voorts dat er alleen bepalingen zijn opgenomen betreffende een mogelijke voortzetting van de zaken van de ontbonden vennootschap door de vennoten die niet hebben opgezegd (artikel 14 lid 1) of door vennoten die als zodanig zijn aangewezen bij een gezamenlijk besluit tot opheffing van de maatschap (artikel 11 lid 1 jo artikel 14 lid 2). De maatschapsovereenkomst bevat geen bepalingen over (de gevolgen van) voortzetting van de zaken van de ontbonden maatschap door een vennoot die de maatschap zelf heeft opgezegd.
4.10.
Naar het oordeel van de rechtbank is in casu feitelijk wel sprake van een voortzetting van de onderneming van de ontbonden maatschap door [gedaagde 1] , aanvankelijk in de vorm van een eenmanszaak en later, met terugwerkende kracht per 1 januari 2015, door middel van een besloten vennootschap die [gedaagde 1] daartoe heeft opgericht dan wel aangewend, waartoe het volgende wordt overwogen. De onderneming die thans door [gedaagde 1] wordt gedreven in de vorm van een BV heeft dezelfde handelsnaam als die door de ontbonden maatschap werd gehanteerd, de onderneming wordt gedreven vanuit dezelfde locatie en de drijvende kracht achter de onderneming is (deels) dezelfde, namelijk [gedaagde 1] die daarbij wordt bijgestaan door een van de andere voormalige vennoten, tevens drijvende kracht, [gedaagde 2] . Werknemers die voorheen in dienst waren van de maatschap zijn thans in dienst van de BV van [gedaagde 1] . Ter gelegenheid van de comparitie heeft [gedaagde 1] voorts verklaard dat hij met zijn onderneming (grotendeels) dezelfde klanten bedient als die voorheen door de maatschap werden bediend, alsmede dat hij bij de facturatie van werkzaamheden een eventueel voorschot dat die klant aan de maatschap had voldaan, verrekent.
4.11.
Vervolgens dient de rechtbank te oordelen over de vraag hoe - uitgaande van een voortzetting van de onderneming van de maatschap door een van de opzeggende vennoten - de activa van de onderneming die voordien door de maatschap werd uitgeoefend dienen te worden gewaardeerd. Nu de maatschapsovereenkomst hierover geen specifieke bepalingen bevat is de rechtbank van oordeel dat, met inachtneming van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:248 lid 1 BW, ook in zo'n geval de activa van de maatschap dienen te worden gewaardeerd tegen going concernwaarde. Doorslaggevend voor de wijze van waardering van de activa dient immers niet te zijn de vraag wíe de onderneming voort zet, maar óf de onderneming wordt voortgezet. Dat in geval van voortzetting dient te worden gewaardeerd tegen going concernwaarde volgt vervolgens uit artikel 12 lid 2 van de maatschapsovereenkomst. Bij het opstellen van de slotbalans en verlies- en winstrekening dient voorts ook rekening te worden gehouden met stille reserves en goodwill, een en ander zoals bepaald in artikel 12 lid 3 van de maatschapsovereenkomst.
4.12.
Tevens is onderwerp van geschil tussen partijen hoe om te gaan met de jaarcijfers over 2014 en de daaruit volgende aanspraken van partijen op de winst vanwege het feit dat [eiseres] over de periode van augustus tot december 2014 slechts voor 60% werkzaamheden heeft verricht. Volgens [eiseres] was zij arbeidsongeschikt en behoudt zij op basis van artikel 9 lid 1 van de maatschapsovereenkomst daarmee haar volle aanspraak op een aandeel in de winst. Volgens [gedaagden c.s.] was geen sprake van arbeidsongeschiktheid en heeft [eiseres] er zelf voor gekozen om minder te gaan werken, hetgeen maakt dat daar bij de verdeling van de winst over het jaar 2014 rekening mee dient te worden gehouden. Er waren wellicht wel spanningen waardoor het werk [eiseres] zwaar viel, maar daarmee is nog geen sprake van arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 9 van de maatschapsovereenkomst, aldus [gedaagden c.s.] De rechtbank overweegt ter zake dat [eiseres] wel heeft aangevoerd dat zij lichamelijke en geestelijke klachten had ten gevolge van haar werkzaamheden, dat zij dit met [Y] heeft besproken, dat die klachten haar noopten tot minder werken, alsmede dat ook aan het personeel is gecommuniceerd dat dat de reden was voor haar minder gaan werken, maar tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagden c.s.] dat daarmee nog geen sprake is van arbeidsongeschiktheid heeft [eiseres] volstaan met de blote stelling dat zij arbeidsongeschikt was en een verwijzing naar bovenvermelde omstandigheden. Enige nadere (medische) onderbouwing is door haar niet verstrekt. De rechtbank oordeelt dat daarmee geen sprake is van een aanspraak van [eiseres] op basis van artikel 9 van de maatschapsovereenkomst.
4.13.
De vorderingen in conventie en in reconventie vloeien allebei voort uit een afrekening tussen de vennoten vanwege het eindigen van de maatschap maar zijn geen van beide toegespitst op een afrekening op basis van bovenvermelde uitgangspunten. Voor de beoordeling van de vorderingen over en weer heeft de rechtbank behoefte aan een slotbalans en verlies- en winstrekening per 31 december 2014, opgesteld op basis van hetgeen hiervoor is overwogen en waarbij voor wat betreft de vraag hoe om te gaan met de verminderde beschikbaarheid van [eiseres] over de periode augustus tot en met december 2014 zowel zou kunnen worden gewerkt met een verminderde arbeidsbeloning over die periode als een pro rata vermindering van haar aanspraak op winst.
4.14.
In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om een deskundige te benoemen, meer in het bijzonder een accountant die deskundig is op het gebied van de waardering van activa van een maatschap en de financiële afhandeling daarvan in geval van een voortzetting van de onderneming door een van de vennoten en om die deskundige te verzoeken om de slotbalans en verlies- en winstrekening op te stellen per 31 december 2014 op basis van hetgeen hiervoor is overwogen in rechtsoverweging 4.11. tot en met 4.13. De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige.
4.15.
Partijen dienen zich, voordat tot benoeming van een deskundige wordt overgegaan, uit te laten over:
1. de aard van de verlangde deskundigheid;
2. de vraag of met benoeming van één deskundige kan worden volstaan;
3. de persoon van de deskundige;
4. de aan de deskundige te stellen vragen.
4.16.
De rechtbank gaat ervan uit dat partijen in onderling overleg overeenstemming bereiken over de persoon van de deskundige. Voor zover partijen geen overeenstemming kunnen bereiken en om die reden iedere partij een deskundige voorstelt, dienen partijen gemotiveerd aan te geven waarom zij de voorkeur geven aan de door henzelf voorgestelde deskundige en waarom de door de wederpartij voorgestelde deskundige niet voor benoeming in aanmerking zou moeten komen. Daarbij valt te denken aan zwaarwegende redenen als gebrek aan deskundigheid of gerechtvaardigde twijfels met betrekking tot de onzijdigheid ten opzichte van een of meer partijen. Dergelijke zwaarwegende redenen dienen onderbouwd te worden gesteld, bij gebreke waarvan de rechtbank aan bewaren voorbij zal kunnen gaan. De rechtbank zal dan, na weging van de onderbouwing vóór en tegen de benoeming van de potentiële deskundige, een door partijen aangedragen deskundige of een eigen deskundige benoemen.
4.17.
In de omstandigheid dat partijen hun vorderingen over en weer baseren op een eindafrekening ter zake van de beëindiging van de maatschapsovereenkomst ziet de rechtbank aanleiding om, in afwijking van het uitgangspunt van artikel 195 Rv, ter gelegenheid van de benoeming van de deskundige te bepalen dat het voorschot op de kosten van de deskundige door beide partijen tezamen, elk bij helfte, dient te worden gedeponeerd.
4.18.
De rechtbank zal de zaak naar de rol van 8 juni 2016 verwijzen voor akte, zodat partijen zich over de onder rechtsoverweging 4.15. en 4.16. genoemde punten kunnen uitlaten. Partijen dienen de concept akte uiterlijk een week vóór de roldatum naar elkaar te sturen, zodat in de definitieve akte op de akte van de wederpartij kan worden gereageerd.
4.19.
Het ter comparitie door [gedaagden c.s.] gedane verzoek om, in geval van een tussenvonnis dat uitgaat van deskundigen-benoeming, tussentijds hoger beroep open te stellen wordt afgewezen om redenen van doelmatigheid.
4.20.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank iedere verdere beslissing zal aanhouden, zowel in conventie als in reconventie.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van
8 juni 2016voor akte aan de zijde van beide partijen, zoals hiervoor bedoeld in rechtsoverweging 4.15. en 4.16.;
5.2.
bepaalt dat partijen elkaar uiterlijk een week voor de onder 5.1. genoemde roldatum de concept-akten zullen toesturen, opdat zij ieder in hun eigen akte nog kunnen reageren op de standpunten van de wederpartij;
5.3.
houdt voor het overige iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.Th.M. Zwart-Sneek en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2016. [1]

Voetnoten

1.591