ECLI:NL:RBNNE:2016:2283

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2016
Publicatiedatum
13 mei 2016
Zaaknummer
18.018639-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot voorwaardelijke taakstraf en geldboete voor mishandeling, vrijspraak openlijke geweldpleging

Op 22 januari 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging en mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 25 mei 2014 in Hoogezand-Sappemeer, waar de verdachte samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen een slachtoffer. De verdachte is niet verschenen op de zitting, waardoor verstek is verleend. Het openbaar ministerie, vertegenwoordigd door mr. R. Wildeman, heeft de verdachte beschuldigd van openlijke geweldpleging, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte. Hierdoor is de verdachte vrijgesproken van de openlijke geweldpleging.

De rechtbank heeft echter wel vastgesteld dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde, namelijk mishandeling, heeft begaan. Dit is gebaseerd op getuigenverklaringen en het proces-verbaal van aangifte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte de aangever eenmaal heeft geschopt, wat heeft geleid tot letsel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren en een geldboete van € 500,-. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden van de zaak, de rol van de verdachte en het feit dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/018639-15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
22 januari 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 januari 2016.
Tegen de niet verschenen verdachte is verstek verleend.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Wildeman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 mei 2014 te [pleegplaats] , (althans) in de gemeente
Hoogezand-Sappemeer, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, [straatnaam]
, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het meermalen,
althans eenmaal, met een (tot vuist gebalde) hand, slaan en/of stompen
in/tegen/op het gezicht, althans tegen/op het hoofd waarna [slachtoffer] op de
grond is komen te vallen en/of daarna tegen/op de borstkas, althans tegen/op
het lichaam is geschopt en/of getrapt;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 25 mei 2014 te [pleegplaats] , (althans) in de gemeente
Hoogezand-Sappemeer, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, [straatnaam]
, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het meermalen,
althans eenmaal, met een (tot vuist gebalde) hand, slaan en/of stompen
in/tegen/op het gezicht, althans tegen/op het hoofd waarna [slachtoffer] op de
grond is komen te vallen en/of daarna tegen/op de borstkas, althans tegen/op
het lichaam is geschopt en/of getrapt.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat op basis van de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] is vast te stellen dat [medeverdachte] aangever heeft geslagen, waarna verdachte hem nog heeft geschopt. Voor het overige is niet vast te stellen dat verdachte en zijn medeverdachte gezamenlijk tegen aangever optraden. Van openlijke geweldpleging is daarom geen sprake. Wel kan mishandeling worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
Nu verdachte niet ter terechtzitting is verschenen, heeft hij zich niet uitgelaten over het bewijs.
Beoordeling van het bewijs
Vrijspraak primair ten laste gelegde en onderdeel subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte aangever één schop heeft gegeven en dat zijn medeverdachte aangever één klap heeft gegeven. Echter, een gezamenlijk optreden van verdachte en zijn medeverdachte waarbij sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, zoals vereist voor een bewezenverklaring van het van een openlijke geweldpleging onderdeel uitmakende 'in vereniging', is naar het oordeel van de rechtbank niet uit de bewijsmiddelen af te leiden. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde. Om dezelfde reden acht de rechtbank het bij het subsidiair ten laste gelegde opgenomen 'medeplegen' niet bewezen. Verdachte zal daarom ook van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Bewijs subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het overige subsidiair ten laste gelegde acht geslagen op de inhoud van de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 2 juni 2014, opgenomen op p. 15 e.v. van dossier nummer 2014056512 d.d. 12 juni 2014, van Politie Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] :
Op zaterdag 24 mei 2014 ging ik stappen in [locatie] in [pleegplaats] . Ik kreeg buiten ruzie met twee of meer jongens en daarbij zijn klappen gevallen. Ik was met een groepje waaronder twee Turkse jongens, [persoon 1] en [persoon 2] (de rechtbank leest: [medeverdachte] , respectievelijk verdachte). Ik heb een gebroken neus. Ik heb diverse wonden op mijn achterhoofd.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 3 juni 2014, opgenomen op p. 33 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte:
Ik ben op 24 mei 2014 rond 2:00 uur naar [locatie] gegaan. [slachtoffer] was daar ook.
[slachtoffer] heeft van mij alleen één schop gekregen. Ik denk wel dat ik hem goed heb geraakt.
Bewezenverklaring
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 25 mei 2014 te [pleegplaats] , opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer] ),
eenmaal tegen het lichaam heeft geschopt en/of getrapt, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
De verdachte zal van het subsidiair meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

Strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis. De officier van justitie heeft daarbij rekening gehouden met het strafblad van verdachte en met de rol van verdachte in het incident.
Standpunt van de verdediging
Nu verdachte niet is verschenen, heeft hij zich niet uitgelaten over een eventueel op te leggen straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft aangever [slachtoffer] mishandeld. Daarmee heeft hij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van dit slachtoffer. De rechtbank neemt het verdachte in het bijzonder kwalijk dat hij het slachtoffer, nadat deze al een klap had gekregen van zijn medeverdachte, nog een schop na heeft gegeven toen hij al op de grond lag. Het uitdagende gedrag van het slachtoffer was gericht op de medeverdachte en niet zozeer op verdachte. Desondanks liet ook verdachte zich niet onbetuigd. De rechtbank acht deze rol, ten opzichte van de medeverdachte, strafwaardiger.
Voor enig vergelijk heeft de rechtbank gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Als uitgangspunt voor een eenvoudige mishandeling wordt, indien de dader een first offender is, een geldboete gehanteerd. In onderhavig geval acht de rechtbank oplegging van een geldboete in combinatie met een voorwaardelijke taakstraf een passende sanctie. De voorwaardelijke taakstraf dient onder meer ter voorkoming van recidive. De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf ook in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit en dat het feit al enige tijd geleden heeft plaatsgevonden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 60 uren onbetaalde arbeid.
Bepaalt, dat deze taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van de taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.
betaling van een geldboete ten bedrage van € 500,-- (zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.L. Stuiver, voorzitter, mr. L.H.A.M. Voncken en
mr. S. Zwarts, rechters, bijgestaan door mr. A.J. van Baren, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 januari 2016.