ECLI:NL:RBNNE:2016:2353

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 februari 2016
Publicatiedatum
18 mei 2016
Zaaknummer
18.730258-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal, schennis van de eerbaarheid en poging tot verkrachting na inklimming

Op 12 februari 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de zaak tegen een man die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal middels inklimming, schennis van de eerbaarheid en poging tot verkrachting. De verdachte heeft op 15 augustus 2015 een flatappartement in [pleegplaats] binnengedrongen via een openstaand raam. Terwijl de bewoonster, [slachtoffer 1], op bed lag, heeft hij zijn ontblote penis aan haar getoond. Na deze schennis heeft hij de woning verlaten en is hij naar het naastgelegen appartement gegaan, waar hij bij een 75-jarige vrouw, [slachtoffer 2], heeft aangebeld. Toen zij de deur opendeed, heeft hij haar ongevraagd naar binnen geduwd en geprobeerd haar te verkrachten. De politie heeft hem op heterdaad betrapt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarbij de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar zijn meegewogen. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan beide slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/730258-15
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 12 februari 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in [verblijfplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 januari 2016.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Krikke, advocaat te Bussum.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 augustus 2015 te [pleegplaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning gelegen aan [adres 1] heeft weggenomen een blikje Bacardi dragon berry met 7 up en/of een fles Bacardi (met een smaakje), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming;
2.
hij op of omstreeks 15 augustus 2015 te [pleegplaats] de eerbaarheid heeft geschonden, op een niet openbare plaats, te weten op de slaapkamer in de woning van [slachtoffer 1] , terwijl [slachtoffer 1] , daarbij haars ondanks tegenwoordig was, immers (was verdachte de woning van [slachtoffer 1] binnengedrongen, zonder dat zij dat in de gaten had en) stond verdachte, plots, zichtbaar voor [slachtoffer 1] , met zijn broek op zijn knieën met zijn penis in de hand bij [slachtoffer 1] in haar slaapkamer;
3.
hij op of omstreeks 15 augustus 2015 te [pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer 2] te dwingen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 2] ,
- aangebeld heeft bij de woning van [slachtoffer 2] en/of
- naar binnen is gesprongen toen [slachtoffer 2] de voordeur opende en/of
- tegen [slachtoffer 2] heeft gezegd: "ik wil je neuken" en/of
- [slachtoffer 2] omver heeft gegooid (zodat zij op de grond terecht kwam) en/of
- met zijn volle gewicht op [slachtoffer 2] is gaan liggen en/of
- het nachthemd van [slachtoffer 2] heeft open gescheurd en/of
- de mond van [slachtoffer 2] heeft dichtgehouden (zodat zij niet kon schreeuwen) en/of
- tegen [slachtoffer 2] heeft gezegd: "Je moet je bek houden, anders steek ik een mes in je nek" en/of
- de onderbroek van [slachtoffer 2] uit heeft getrokken en/of
- met zijn hand/vingers tussen de benen, in de schaamstreek van [slachtoffer 2] heeft gevoeld
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op of omstreeks 15 augustus 2015 te [pleegplaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bankpas van de [naam bank] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 15 augustus 2015 te [pleegplaats] , althans in Nederland, een bankpas van de [naam bank] heeft verworven, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die bankpas wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
5.
hij op of omstreeks 15 augustus 2015 te [pleegplaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,906 gram, (14 bolletjes) in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat het onder 1, 2, 3, 4 primair en 5 ten laste gelegde kan worden bewezen.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde heeft zij aangevoerd dat uit de processtukken genoegzaam blijkt dat verdachte via inklimming de woning wederrechtelijk heeft betreden en zonder toestemming van de rechthebbenden heeft gedronken uit een blik en een fles Bacardi.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft zij aangevoerd dat de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] op verschillende punten wordt ondersteund door objectieve gegevens, zoals de kort daarop volgende gebeurtenissen bij haar buurvrouw, [slachtoffer 2] , waardoor er geen reden is te twijfelen aan de betrouwbaarheid van haar verklaring.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde was de intentie van verdachte duidelijk. De verklaring van [slachtoffer 2] wordt ondersteund door de bevindingen die de politie ter plaatse heeft gedaan. Verdachte lag op aangeefster, terwijl haar onderbroek uit was. De politie heeft verdachte van aangeefster af moeten halen. De knopen van het nachthemd van aangeefster lagen door de gang heen verspreid. Bij aangeefster is op diverse plekken op haar lichaam letsel geconstateerd.
Ten aanzien van het onder 4 primair ten laste gelegde heeft zij aangevoerd dat de gestolen bankpas van aangeefster [slachtoffer 3] bij verdachte is aangetroffen, terwijl het door [slachtoffer 3] opgegeven signalement en de kenmerken van de dader overeenkomen met die van verdachte. Ook de verklaring van [getuige] vormt hiertoe ondersteunend bewijs. [getuige] heeft verklaard dat de dader hem heeft verteld dat hij heroïne bij zich had. De heroïne bevond zich onder meer in zijn telefoonhoes. In de telefoonhoes van verdachte zijn bolletjes heroïne aangetroffen. Op basis hiervan kan volgens de officier van justitie ook het onder 5 ten laste gelegde (bezit harddrugs) worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1, 2, 4 primair en subsidiair en 5 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
De raadsman heeft het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman gesteld dat er geen aangifte van diefstal van het blikje en/of de fles Bacardi is, zodat reeds hierom geen sprake kan zijn van diefstal. Voorts blijkt uit het dossier niet dat verdachte zich het blikje en of de fles (wederrechtelijk) heeft toegeëigend en evenmin het oogmerk had voornoemde goederen mee te nemen. De fles noch het blikje zijn bij verdachte aangetroffen. Uit de omstandigheid dat DNA van verdachte op de fles is aangetroffen kan niet worden afgeleid dat hij de fles daadwerkelijk
wederrechtelijk heeft meegenomen. Daarenboven heeft de raadsman gesteld dat onduidelijk is aan wie de fles daadwerkelijk toebehoorde.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman de waarneming en bevindingen van aangeefster [slachtoffer 1] in twijfel getrokken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het in de slaapkamer van [slachtoffer 1] donker was en dat zij redelijk aangeschoten was.
Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte het opzet had op de veronderstelde schennis. Verdachte was onder invloed van het een en ander en is wellicht in deze toestand uit de badkamer dan wel het toilet met zijn broek nog niet (helemaal) opgehesen de slaapkamer van [slachtoffer 1] binnengelopen.
Ten aanzien van het onder 4 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat de door aangeefster en de getuige opgegeven signalementen, naam en afkomst niet overeenkomen met die van verdachte. Daarnaast blijkt uit het dossier niet dat verdachte wist dan wel bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op het verwerven/voorhanden hebben van de bankpas.
Met betrekking tot het onder 5 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet weet hoe hij aan de drugs is gekomen, waardoor geen sprake is van het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank acht het onder 4. en 5. ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Ten aanzien van feit 4:
Uit de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 3] en [getuige] blijkt dat de dader een Braziliaan is die [voornaam] heet. Deze [voornaam] was een bekende van [getuige] . Voorts blijkt uit hun verklaringen dat de dader onder meer een heuptasje bij zich had en een Australian poloachtig shirt en een donkere broek droeg. De bankpas van [slachtoffer 3] is in de nacht van 14 op 15 augustus 2015 te [pleegplaats] weggenomen.
De rechtbank overweegt dat de door [slachtoffer 3] en [getuige] opgegeven gegevens van de dader niet eenduidig naar verdachte wijzen. Verdachte heet niet [voornaam] en uit het dossier blijkt niet dat hij [voornaam] wordt genoemd. Daarnaast komt verdachte niet uit Brazilië maar heeft een Kaapverdische afkomst. Uit de GBA-gegevens blijkt dat verdachte in [geboorteplaats] is geboren. Voorts komt de omschreven kleding van de dader niet overeen met de kleding die verdachte droeg ten tijde van zijn aanhouding een aantal uren na de vermoedelijke diefstal. Ook in de bij verdachte aangetroffen plastic tas van de [kledingwinkel] zijn de omschreven kledingstukken niet aangetroffen.
Verdachte heeft verklaard dat hij zich niets meer kan herinneren en dat hij niet weet hoe hij aan de bewuste bankpas is gekomen.
Op basis van het voorgaande, waarbij de rechtbank opmerkt dat geen (foto)confrontatie van deze getuigen met verdachte heeft plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte de man betreft die [slachtoffer 3] en [getuige] bedoelen. Verdachte zal derhalve van het onder 4 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank zal verdachte ook van het onder 4 subsidiair ten laste gelegde vrijspreken. Uit het enkele gegeven dat verdachte in bezit was van een gestolen bankpas, kan niet zonder meer volgen dat verdachte ten tijde van het verwerven of voorhanden krijgen van dat goed wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze door misdrijf was verkregen.
Ten aanzien van feit 5:
Bij verdachte is een aantal bolletjes met daarin bruin brokkelig poeder aangetroffen. Een deel van het poeder is onderzocht met behulp van een MMC kleur-reactietest. Daarbij bleek dat de uitslag positief was voor de aanwezigheid van heroïne. Zoals reeds aangegeven heeft verdachte verklaard dat hij zich niets meer kan herinneren en dat hij normaal gesproken cocaïne gebruikt.
Gelet op het indicatieve karakter van voornoemde test, is de rechtbank van oordeel dat enkel op basis daarvan niet kan worden vastgesteld dat het bedoelde poeder heroïne betreft.
De rechtbank zal verdachte dan ook van het onder 5 ten laste gelegde vrijspreken.
Bewijsmiddelen
Feiten 1 en 2:
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 1 en 2 ten laste gelegde acht geslagen op de inhoud van de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 29 januari 2016 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
U laat mij een foto zien waarop een man staat afgebeeld. Ik hoor van u dat deze foto is gemaakt door aangeefster [slachtoffer 1] . Ik ben de persoon die op de foto is te zien.
2. De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer 2015237808, gesloten op
22 september 2015, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
2.1.
een ambtsedig proces-verbaal aangifte, nummer 2015237794-1, d.d. 15 augustus 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, pagina 43 - 49, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 15 augustus 2015 om 6.10 uur ben ik thuis gekomen na het stappen. Ik ben het huis binnengekomen via de voordeur met de huissleutel. Mijn slaapkamerraam had ik opengelaten, want dan kan het doorwaaien. Toen ik thuis kwam was het gewoon open zoals ik dat open heb gedaan.
Ik heb eten gemaakt. Spullen opgeruimd en daarna op bed gaan liggen. Ik ben toen niet in de badkamer geweest. Toen ik op bed lag hoorde ik de deur opengaan. Dat komt wel vaker voor door de wind of zo. Ik lag nog in bed en ik had geen zin om op te staan. Maar daar had ik geen kans voor want op dat moment zag ik hem in de slaapkamer staan. Het was een donkere man met een wit shirt aan met een geblokt bloesje overheen. Hij had zijn broek tot halverwege zijn bovenbenen. Hij had zijn penis in zijn hand. Ik heb zijn penis daadwerkelijk gezien.
Ik heb hem een paar keer verzocht om het huis te verlaten. Ik heb tegen hem gezegd, ga dan weg dan kan ik eerst wat aantrekken. Hij is weggegaan en ik heb eerst wat aangetrokken. Ik ben daarna naar de woonkamer gegaan en zag hem op de bank zitten. Ik heb een foto van hoe hij op de bank zit.
O: Aangeefster laat de foto zien en deze foto wordt toegevoegd als bijlage bij de aangifte.
Dit is zoals hij op de bank zit en te zien is een manspersoon. Hij is gekleed in een blauwe broek, wit T-shirt en een geruit hemd.
Ik heb tegen hem gezegd dat ik wilde dat hij wegging. Uiteindelijk is hij naar buiten gegaan. Ik heb de deur dichtgedaan.
Toen heb ik eerst een vriendin van mij gebeld en toen dacht ik stel dat hij terugkomt, dan zit ik beter in de badkamer.
Tijdens het bellen ben ik naar de badkamer gelopen en de badkamerdeur op slot gedaan. Terwijl ik aan het bellen was zag ik een fles drank staan in de badkamer. Die fles was ook van ons uit de koelkast. De fles stond onder de douchekop. Toen dacht ik, ik ben overal geweest in huis dus hij is in de badkamer geweest en heeft daar staan wachten. De fles drank staat normaal nooit in de badkamer. De fles drank was een Bacardi met een smaakje. Ik heb mijn huisgenoot ook gebeld en die kwam er ook aan met haar vriend. De vriend van mijn zusje is ook nog gekomen. Daarna hebben we buiten gestaan op de galerij.
Ik kreeg van iemand door die had begrepen dat die man bij een buurvrouw binnen was. Het ging om de buurvrouw van [huisnummer] . Direct naast ons, dat is een wat oudere vrouw van een jaar of 75 à 80 jaar oud. De politie heeft een paar keer heel hard aangeklopt maar er deed dus niemand open. De politie heeft de deur uiteindelijk opengebroken en daar was een man binnen. Ik heb gezien dat hij op de grond lag in de gang van de buurvrouw. Ik zag dat hij op zijn buik op de grond lag. Hij had zijn handen achter zijn rug dus ik denk dat hij geboeid was. Ik moest kijken wie het was. Ik zag de man van achteren en herkende de man aan zijn kleding als degene die bij mij in de woning was geweest.
2.2.
een ambtsedig proces-verbaal sporenonderzoek, nummer 2015237794-4, d.d.
15 augustus 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, pagina 55 en 56, zakelijk weergegeven, inhoudende:
Ik verbalisant, [naam verbalisant] , verklaar het volgende.
Op zaterdag 15 augustus 2015 te 12:15 uur, werd door mij verbalisant als forensisch onderzoeker op verzoek van de politie, Eenheid Noord-Nederland een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een insluiping/inklimming, gepleegd tussen zaterdag 15 augustus 2015 te 06:30 en 07:30 uur in een woning.
Het onderzoek is verricht in een woning (flat) te [adres 1]
te [pleegplaats] .
Het betrof een flatwoning welke op de bovenste verdieping gesitueerd was. Tijdens mijn onderzoek was de aangeefster [slachtoffer 1] niet aanwezig maar wel twee van haar medebewoners.
Aan de galerijzijde waren links van de voordeur twee slaapkamers gesitueerd. Van de tweede slaapkamer gezien vanaf de voordeur werd het uitzetraam, welke open stond, met het uitzetijzer verder geopend. Via de ontstane opening werd de woning betreden. De medebewoonsters vertelden mij dat dit raam open had gestaan. Op het bed, onder het inklimraam, lagen kussens en hierop waren moddersporen zichtbaar.
In de woning werd volgens [medebewoonster] uit de koelkast in de woonkamer een fles met alcoholische drank uitgenomen en in de badkamer op de vloer aangetroffen.
[medebewoonster] vertelde mij dat dit haar fles was en dat deze nog voor 3/4 deel gevuld was. Ik zag in de fles met opschrift Bacardi Razz nog maar een klein beetje heldere vloeistof aanwezig was. De drinkopening van deze fles heb ik vervolgens bemonsterd op eventuele aanwezigheid van speeksel (AAGA6434NL).
2.3.
Een deskundigenrapport met bijlage afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie, zaaknummer 2015.08.25.155/A, d.d.
4 september 2015 opgemaakt door [deskundige] , op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, zakelijk weergegeven, inhoudende:
Van het DNA in het sporenmateriaal AAGA6434NL#01 is een DNA-profiel verkregen dat op 2 september 2015 is opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en sindsdien wordt vergeleken met de daarin aanwezige DNA-profielen. Bij deze vergelijking is tot op heden één match gevonden. Dit matchende DNA-profiel is bij het Nederlands Forensisch Instituut geregistreerd onder DNA-profielcluster [nummer] . DNA-profielcluster [nummer] betreft een enkelvoudig DNA-profiel van [verdachte] , geboren op [geboortedatum] .
Het DNA in het sporenmateriaal met het identiteitszegel AAGA6434NL#01, uit DNA-profielcluster [nummer] , kan afkomstig zijn van [verdachte] .
Matchkans DNA-profiel: kleiner dan één op één miljard.
Bewijsoverweging met betrekking tot het onder 1 en 2 ten last gelegde
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij in de ochtend van 15 oktober 2015 thuis is gekomen na het stappen. Haar medebewoonsters waren toen niet thuis. Bij thuiskomst stond haar slaapkamerraam open, zoals zij het daarvoor had gelaten. Op een zeker moment is zij naar bed gegaan. Toen zij op bed lag, kwam een voor haar onbekende man haar slaapkamer binnen. De man had zijn broek halverwege zijn bovenbenen en hield daarbij zijn ontblote penis in zijn hand. [slachtoffer 1] heeft de man aanvankelijk tevergeefs verzocht om haar woning te verlaten. Uiteindelijk, na zeker drie kwartier, is het haar gelukt de man haar woning uit te krijgen. Door [slachtoffer 1] is een foto van deze man gemaakt, toen hij in haar woonkamer zat. Vast is komen te staan dat deze man verdachte betreft.
Nadat verdachte de woning heeft verlaten, ging [slachtoffer 1] zich in de badkamer verschuilen. Aldaar zag zij een fles Bacardi onder de douchekop staan. De fles kwam uit de koelkast van [slachtoffer 1] en haar medebewoonsters.
Tijdens het forensisch onderzoek in de bedoelde woning heeft een van de medebewoonsters aan de politie verteld dat de fles Bacardi van haar is. De fles kwam uit hun koelkast en was daarvoor voor drie vierde deel gevuld. Ten tijde van het onderzoek zat er nog een klein beetje vloeistof in de fles. Uit nader onderzoek is gebleken dat verdachtes DNA aan de flesmond zat. Voorts zijn in de slaapkamer van [slachtoffer 1] moddersporen aangetroffen onder het raam dat open stond.
Op basis van het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat verdachte de woning middels inklimming heeft betreden en enig goed heeft weggenomen dat hem niet toebehoorde. Het onder 1. ten laste gelegde kan derhalve wettig en overtuigend worden bewezen.
Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank in het bijzonder dat kort nadat verdachte de woning van [slachtoffer 1] heeft verlaten, hij bij een buurvrouw heeft aangebeld. Nadat de buurvrouw de deur heeft opengedaan, heeft verdachte haar vastgepakt en naar de grond gewerkt. Zoals blijkt uit de bewijsmiddelen heeft verdachte getracht deze vrouw te verkrachten. De politie heeft verdachte daarbij op heterdaad betrapt. Gelet op de gedetailleerde verklaring van [slachtoffer 1] waaruit blijkt dat verdachte met zijn ontblote penis in haar slaapkamer stond en de omstandigheid dat verdachte kort hierna op heterdaad is betrapt voor een zedendelict, ziet de rechtbank geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] . Het enkele feit dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard zich niets meer te kunnen herinneren maakt dit niet anders.
Feit 3
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 3. ten laste gelegde acht geslagen op de inhoud van de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
1. De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer 2015237808, gesloten op 22 september 2015, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
1.1.
een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, nummer 2015237808-3, d.d. 15 augustus 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, pagina 40 - 42, zakelijk weergegeven, inhoudende:
Wij verbalisanten, [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , allen in uniform gekleed en belast met noodhulp, kregen van de meldkamer Noord-Nederland het verzoek om te gaan naar [adres 1] te [pleegplaats] . Deze woning is gelegen op de 3e etage van een flat.
Ter plaatse werden wij aangesproken door een mevrouw die ons opgaf te zijn genaamd Tony [slachtoffer 1] .
Op de balustrade werd ik, verbalisant [verbalisant 4] aangesproken door buurtbewoners. Zij vertelden mij, verbalisant [verbalisant 4] , dat er hulpgeroep was gehoord vanuit perceel [adres 2] , zijnde een woning gelegen naast de woning waar verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] waren.
Ik, verbalisant [verbalisant 4] , belde hierop aan bij genoemd [adres 2] . Ik hoorde een zwak hulpgeroep vanuit de woning komen. Ik, verbalisant [verbalisant 4] , heb direct geprobeerd de deur te openen. Dit lukte niet waarop ik, verbalisant [verbalisant 2] , met behulp van een koevoet de deur heb geopend. Nadat de deur was geforceerd zagen wij dat de slotschoot uit stond, de deur was dus kennelijk op slot gedraaid.
Wij, verbalisanten, zagen dat in de hal van de woning twee personen lagen. Beiden met het gezicht naar de grond, op hun buik. Wij zagen dat een manspersoon rechts van een kennelijk oudere vrouw lag. Hij lag met zijn linkerarm en schouder deels op deze vrouw. Voorts zagen wij dat de vrouw gekleed was in een nachthemd en dat ze geen onderbroek droeg. Deze onderbroek lag links naast de vrouw ter hoogte van haar heup in de deuropening naar de keuken.
Ook zagen wij dat het nachthemd omhoog gehaald was, waardoor het onderlichaam geheel ontbloot was. Rechts tegen een muurplint zagen wij in de gang een sleutelbos liggen.
Op ons aanspreken werd niet gereageerd door de man. Wel hoorden wij de vrouw om hulp roepen. Wij hoorden de vrouw roepen: "Help mij" of woorden van gelijke strekking. Hierop is de man door ons verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 2] aan de benen weggetrokken bij de vrouw.
Ik, verbalisant [verbalisant 4] , herkende de man direct als zijnde de man welke bij de bewoonster van [adres 1] was binnengedrongen en waarvan zij een foto had gemaakt.
Ik verbalisant [verbalisant 3] , heb mij ontfermd over de vrouw. Ik, verbalisant [verbalisant 3] , zag en hoorde dat mevrouw pijn had. Zij kon moeilijk bewegen en klaagde over pijn op haar hoofd. Hierop heb ik haar op haar zij neergelegd en haar hoofd zoveel als mogelijk ondersteund. Mevrouw gaf aan te zijn [slachtoffer 2] , geboren [geboortedatum slachtoffer 2] te [geboorteplaats slachtoffer 2] .
1.2.
een ambtsedig proces-verbaal van aanhouding, nummer 2015237808-4, d.d.
15 augustus 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, pagina 31, zakelijk weergegeven, inhoudende:
Op zaterdag 15 augustus 2015 hielden wij op de locatie [adres 2] te [pleegplaats] als verdachte: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
1.3.
een ambtsedig proces-verbaal aangifte, nummer 2015237808-10, d.d. 15 augustus 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, pagina 69 - 73, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik woon boven in de flat en het is de derde verdieping in het midden van de galerij op [huisnummer] .
Eerst belde er iemand 1 keer. Toen belde er iemand heel erg lang. Ik deed de deur open en ik zag niemand, daarna deed ik de deur verder open en toen sprong hij ineens naar binnen. Hij was er zomaar. Ik zag een dikke zwarte kop. Hij was op dat moment al bij mij in de woning en stond op de mat in de gang. Hij zei tegen mij dat hij mijn geld niet hoefde. Hij zei tegen mij: "Ik wil je neuken." Ik heb gezegd: "dat wil ik niet." Voor dat ik het wist, lag ik op de grond. Hij heeft mij omver gegooid. Met mijn hoofd op de kast. Het ging zo vlug, ik weet het niet precies. Dit gebeurde in de gang en dat kastje staat in de gang tegen de muur. Wij zijn niet verder in de woning geweest. Het is allemaal gebeurd in de gang. Hij is op mij gaan liggen. Ik lag op mijn buik. Ik had mijn nachthemd aan en een onderbroek. Verder niets. Hij heeft alle knopen eraf gescheurd van het nachthemd. Hij stapte binnen en hij snapte mij direct bij binnenkomst direct bij de pyjama en zo naar de grond waardoor de knopen eraf zijn gesprongen.
Hij heeft steeds mijn mond dicht gehouden want ik mocht niet schreeuwen. Als hij zijn hand weghaalde begon ik weer te schreeuwen. Hij zei tegen mij: "Je moet je bek houden anders steek ik een mes in je nek". Ik heb geen mes gezien maar ik voelde mij wel door die woorden bedreigd.
Hij lag met zijn buik op mijn rug en met beide handen om mijn hoofd heen met zijn volle gewicht boven op mij. Hij zei trek je broek uit. Dat kon ik niet omdat hij mijn handen vast had. Ik kon helemaal niets. Hoe mijn handen lagen ten opzichte van mijn lichaam dat weet ik niet, maar ik had geen bewegingsvrijheid dus ik kon mijn broek ook niet uittrekken. Toen heeft hij mijn broek uitgetrokken en dat was zomaar klaar. Hij had er geen moeite mee terwijl ik op mijn buik lag. Ik voelde dat hij met zijn hand tussen mijn benen zat. Ik voelde dat hij pulkte. Ik bedoel daarmee dat hij met zijn handen en vingers heen en weer ging tussen de billen. Ik heb zijn hand in de schaamstreek gevoeld. Ik weet niet meer precies waar hij is geweest. Tussen de billen en naar voren en rond de schaamstreek, mogelijk ook tussen de schaamlippen, maar of hij in mijn vagina of mijn anus is geweest dat kan ik ontkennen.
Ik heb geprobeerd me te verzetten, maar hij was zo sterk. Ik was fysiek niet opgewassen tegen deze man.
Bewijsoverweging met betrekking tot het onder 3 ten last gelegde
Op basis van de hierboven genoemde bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de man die de politie in de woning van aangeefster [slachtoffer 2] heeft aangehouden verdachte betreft en dat verdachte heeft gepoogd [slachtoffer 2] te verkrachten. Het onder 3 ten laste gelegde kan derhalve wettig en overtuigend worden bewezen.
Bewezenverklaring
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 15 augustus 2015 te [pleegplaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning gelegen aan [adres 1] heeft weggenomen enig goed, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming;
2.
hij op 15 augustus 2015 te [pleegplaats] de eerbaarheid heeft geschonden, op een niet openbare plaats, te weten op de slaapkamer in de woning van [slachtoffer 1] , terwijl die [slachtoffer 1] , daarbij haars ondanks tegenwoordig was, immers was verdachte de woning van [slachtoffer 1] binnengedrongen, zonder dat zij dat in de gaten had en stond verdachte, plots, zichtbaar voor [slachtoffer 1] , met zijn broek op zijn knieën met zijn penis in de hand bij [slachtoffer 1] in haar slaapkamer;
3.
hij op 15 augustus 2015 te [pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 2] ,
- aangebeld heeft bij de woning van [slachtoffer 2] en
- naar binnen is gesprongen toen [slachtoffer 2] de voordeur opende en
- tegen [slachtoffer 2] heeft gezegd: "ik wil je neuken" en
- [slachtoffer 2] omver heeft gegooid zodat zij op de grond terecht kwam en
- met zijn volle gewicht op [slachtoffer 2] is gaan liggen en
- het nachthemd van [slachtoffer 2] heeft open gescheurd en
- de mond van [slachtoffer 2] heeft dichtgehouden zodat zij niet kon schreeuwen en
- tegen [slachtoffer 2] heeft gezegd: "Je moet je bek houden, anders steek ik een mes in je nek" en
- de onderbroek van [slachtoffer 2] heeft uitgetrokken en
- met zijn hand/vingers tussen de benen, in de schaamstreek van [slachtoffer 2] heeft gevoeld,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming;
2. Schennis van de eerbaarheid op een niet openbare plaats, terwijl een ander daarbij zijns ondanks tegenwoordig is;
3. Poging tot verkrachting.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4 primair en 5 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank een of meerdere feiten bewezen mocht achten, gepleit een straf op te leggen conform de LOVS-richtlijnen. Hij heeft verzocht daarbij rekening te houden met het feit dat verdachte een alcohol- en drugsprobleem heeft en hiervoor graag hulp wil krijgen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, zijnde een psychologisch rapport d.d. 25 januari 2016, een psychiatrisch rapport d.d. 15 januari 2016 en een reclasseringsrapport van 10 september 2015, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d.
28 december 2015, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal middels inklimming, schennis van de eerbaarheid en een poging tot verkrachting.
Op 15 augustus 2015 is verdachte een flatappartement via een openstaand raam ingegaan. Op een zeker moment is [slachtoffer 1] , een van de bewoonsters, thuisgekomen. Zij heeft verdachte toen niet opgemerkt. Verdachte bevond zich toen kennelijk in de badkamer, waar hij - naar later bleek - een fles Bacardi van een medebewoonster van [slachtoffer 1] bijna heeft leeggedronken.
Toen [slachtoffer 1] op bed lag, heeft verdachte haar slaapkamer betreden terwijl hij zijn ontblote penis in zijn hand hield. Het is de bewoonster op een gegeven moment gelukt verdachte haar woning uit te krijgen.
Verdachte heeft hierna bij een daarnaast gelegen appartement aangebeld. Dat appartement werd bewoond door [slachtoffer 2] die toen 75 jaar oud was. Nadat [slachtoffer 2] de deur heeft opengedaan, heeft verdachte ongevraagd haar woning betreden en haar vastgepakt. Verdachte heeft [slachtoffer 2] naar de grond gewerkt en haar ondergoed uitgetrokken, waarna hij haar bij haar schaamstreek heeft betast. Verdachte heeft haar hierbij bedreigd en gezegd dat hij seks met haar wilde hebben. Uitsluitend door (toevallig) ingrijpen door de politie, nu er een andere melding was gedaan door de aangeefster van feit 2, is met betrekking tot feit 3 erger voorkomen.
Met voornoemd laakbaar gedrag heeft verdachte de beide slachtoffers angst aangejaagd.
Voorts heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke (lichaams)integriteit van [slachtoffer 2] , reeds gezien haar leeftijd, kwetsbare vrouw, zoals ook blijkt uit de ter terechtzitting namens haar voorgedragen schriftelijke slachtofferverklaring.
Slachtoffers van dergelijke misdrijven ondervinden daarvan nog vaak gedurende vele jaren psychische problemen. Zij heeft door dit incident zich niet langer veilig gevoeld om in haar tot dan toe vertrouwde omgeving te blijven wonen.
Als strafverzwarend betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat verdachte in het verleden is veroordeeld ter zake verkrachting. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zoals in de onderhavige zaak, ook toentertijd de combinatie van drank en drugs een rol heeft gespeeld.
Uit de rapporten van de gedragsdeskundigen blijkt dat verdachte consequent heeft geweigerd aan een onderzoek naar zijn geestvermogens mee te werken. De deskundigen zijn, gelet op deze weigering, niet in staat geweest te rapporteren omtrent een eventuele psychische stoornis dan wel de toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank heeft hierdoor geen inzicht kunnen krijgen in eventuele achterliggende problematiek bij verdachte, noch op een eventuele behandeling daarvan.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij een alcohol- en drugsprobleem heeft. Weliswaar heeft verdachte aangegeven dat hij hulp nodig heeft, maar tegelijk heeft hij herhaaldelijk gezegd geen enkel vertrouwen te hebben in gedragsdeskundigen en niet bereid te zijn met hen in gesprek te gaan.
Gelet op deze houding van verdachte ziet de rechtbank geen reden nader onderzoek te laten verrichten naar de persoon van verdachte, zoals de officier van justitie bij aanvang van de terechtzitting heeft gevorderd. Voorts acht de rechtbank het opleggen van een behandelverplichting niet aangewezen.
Ondanks het feit dat de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie, is zij van oordeel dat in verband met de ernst van de feiten en een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar. De rechtbank acht deze straf dan ook passend en geboden.

Vorderingen van de benadeelde partijen

Benadeelde partij
[slachtoffer 1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2. ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. Gevorderd wordt een totaalbedrag van € 263,97, bestaande uit € 13,97 aan materiële schade en € 250,- aan immateriële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de benadeelde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, nu vrijspraak voor onderhavig feit is bepleit. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat de vordering onvoldoende onderbouwd is, nu er geen objectieve (medische) stukken zijn overgelegd.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
Benadeelde partij
[slachtoffer 2] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 3. ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. Gevorderd werd een totaalbedrag van € 5.656,97 welk bestaat uit de volgende posten:
- reiskosten: € 21,64
- lingerie: € 31,96
- veiligheidssloten: € 26,-
- verhuiskosten: €1.100,-
- verf e.d.: € 163,33
- werkloon verven: € 3.253,69
- noodafdichting: € 290,09
- voordeur: € 515,45
- immateriële schade: € 545,-.
Ter terechtzitting heeft de vertegenwoordiger van de benadeelde partij de vordering gewijzigd. Het deel van de vordering dat betrekking heeft op de posten "voordeur", "noodafdichting" en "veiligheidssloten" is ingetrokken. Met betrekking tot het toewijzen van de kosten die zijn gemaakt voor het bewoonbaar maken van de nieuwe woning, heeft de vertegenwoordiger zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd toewijzing van de vordering tot een bedrag van
€ 598,60, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De overige gestelde schade acht de officier van justitie in een te ver verwijderd verband staan tot het bewezen verklaarde feit. Voor het overige deel van de vordering heeft zij derhalve de niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de vordering onvoldoende onderbouwd is, omdat geen objectieve (medische) bewijsstukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van causaal verband en wat de (im)materiële schade is geweest.
Voorts heeft hij aangevoerd dat de vordering te gecompliceerd is en een onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert zodat deze zich niet leent voor behandeling in onderhavige strafzaak. Hij heeft hierbij opgemerkt dat sommige schadeposten dubbel zijn gesteld en dat de verhuiskosten in een te ver verwijderd verband staan.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij schade heeft opgelopen als gevolg van het onder 3. bewezen verklaarde feit. De rechtbank acht de schadeposten die betrekking hebben op de reiskosten, lingerie en immateriële schade in zodanig verband staan met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kunnen worden toegerekend.
De rechtbank zal de vordering derhalve toewijzen tot een bedrag van € 598,60, bestaande uit € 53,60 aan materiële schade en € 545,- aan immateriële schade.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
Het rechtstreeks verband tussen de overige opgevoerde posten en voornoemd bewezen verklaarde feit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende komen vast te staan. De benadeelde partij zal derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard voor het overige.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, 239, 242, 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 4 primair en subsidiair en 5 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 263,97 (zegge: tweehonderddrieënzestig euro en zevenennegentig eurocent).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van € 263,97 (zegge: tweehonderddrieënzestig euro en zevenennegentig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van vijf dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 13,97 aan materiële schade en € 250,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van feit 3:
Wijst de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 2] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 598,60 (zegge: vijfhonderdachtennegentig euro en zestig eurocent).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van € 598,60 (zegge: vijfhonderdachtennegentig euro en zestig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van elf dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 53,60 aan materiële schade en € 545,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Janssen, voorzitter, mr. H.L. Stuiver en mr. A.G.D. Overmars, rechters, bijgestaan door mr. D.M.A. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 februari 2016. mr. A.G.D. Overmars is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.