ECLI:NL:RBNNE:2016:2383

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 februari 2016
Publicatiedatum
20 mei 2016
Zaaknummer
18.007725-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting met gebruik van valse identiteit en documenten

Op 8 februari 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van oplichting. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk wederrechtelijk zich toe-eigenen van steigermateriaal dat toebehoorde aan een bouwbedrijf, door zich voor te doen als een bonafide klant. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte gebruik hebben gemaakt van valse identiteitsdocumenten en contactgegevens om de eigenaar van het bouwbedrijf te misleiden. De verdachte heeft samen met zijn medeverdachte een order geplaatst voor de huur van steigermateriaal, met de belofte dat de huur zou worden betaald, wat uiteindelijk niet is gebeurd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar het subsidiair ten laste gelegde is bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, zodat deze alleen bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/007725-15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 februari 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van de onderzoeken op de terechtzitting van
2 oktober 2015 (politierechterzitting) en 25 januari 2016.
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. A. Allersma, advocaat te Groningen, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 10
december 2013 tot en met 7 januari 2014 te [pleegplaats] en/of elders in
Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, opzettelijk een (grote) hoeveelheid steigermateriaal, in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bouwbedrijf]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en/of
zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten als huurder,
onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 10
december 2013 tot en met 7 januari 2014 te [pleegplaats] en/of elders in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een
valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of
door een samenweefsel van verdichtsels [slachtoffer] en/of een of meer andere medewerker(s) van [bouwbedrijf] (meermalen) heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid steigermateriaal, althans enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met voren omschreven oogmerk —zakelijk weergegeven- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich (meermalen) telefonisch en/of schriftelijk voorgedaan als [naam persoon] en/of een outlook emailadres aangemaakt en/of gebruikt ten name van [naam persoon] en/of een kopie van een identiteitsbewijs van [naam persoon] en/of een KVK uittreksel van de [onderneming] ten name van eerdergenoemde [naam persoon] verstuurd naar het bedrijf [bouwbedrijf] en/of medegedeeld dat de te huren steigers nodig waren voor een renovatie van het gebouw aan [adres 1] te [pleegplaats] en/of zich (aldus) heeft/hebben voorgedaan als een bonafide klant, waardoor voornoemde persoon)(en) (telkens) werd(en) bewogen tot
bovenomschreven afgifte;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 december 2013 tot en met 7 januari 2014 te [pleegplaats] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een hoeveelheid steigermateriaal heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven en/of voorhanden krijgen van die hoeveelheid steigermateriaal wist, danwel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed was.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het primair ten laste gelegde niet kan worden bewezen. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de officier van justitie op grond van de stukken gerekwireerd tot een bewezenverklaring.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde nu er geen wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is waaruit blijkt dat verdachte een aandeel heeft gehad in hetgeen hem wordt verweten.
Beoordeling van het bewijs
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en spreekt verdachte hiervan vrij.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het subsidiair ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 10 januari 2014, opgenomen op pagina 13 e.v. van dossier nr. PL01PD 2014003443 d.d. 17 april 2014, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] namens [bouwbedrijf] .:
"Ik doe namens het [bouwbedrijf] aangifte. Ik ben hoofd steiger stempel materieel. Op 10 december 2013 kregen wij een offerte-aanvraag voor een steiger ten behoeve van een renovatie. Dit kregen wij van [naam persoon] met een telefoonnummer [telefoonnummer] . Ik ging ervan uit dat ik elke keer sprak met [naam persoon] . Hij stuurde mij een kopie van zijn identiteitsbewijs: [naam persoon] , geboren [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] , wonende [adres 2] te [plaats 1] . Hij stuurde mij ook een Uittreksel van Handelsregister Kamer van Koophandel [1] . Hierin stond dat de [onderneming] was, betrof een eenmanszaak, ingangsdatum 4-9-2013. Vestiging [adres 2] te [plaats 1] . Eigenaar op naam van genoemde [naam persoon] .
Er zijn ongeveer 6 a 7 telefoongesprekken gevoerd met een man. Ik ben er altijd van uitgegaan dat dit [naam persoon] was. De afspraak was dat er steigermaterieel geleverd zou worden op het [adres 1] te [pleegplaats] , voor renovatie van het gebouw. Er werd een offerte opgestuurd dat dit € 1250,00 per week zou gaan kosten. De offerte is op
16 december 2013 verstuurd. De afspraak was dat er vooruit betaald zou worden. Op
17 december 2013 is de eerste grote vracht geleverd op het [adres 1] te [pleegplaats] . Er was op dat moment nog geen betaling binnen. Op 18 en 19 december 2013 zijn er nog een partij steigermaterieel geleverd. Voor de gehele aflevering heeft iemand getekend. Op 19 december 2013 heb ik [naam persoon] nog gebeld over de aflevering. Hem tevens er over gesproken dat de betaling nog niet gedaan was. Hij zou dit overmaken. Op 18 december 2013 had hij een sms naar mijn telefoon gedaan om te vragen of hij het geld ook kon overmaken via internet. Op 7 januari 2014 was er nog steeds geen geld overgemaakt op onze bankrekening nummer.
Ik ben toen naar het huisadres van [naam persoon] gegaan in [plaats 1] . Ik sprak hier de woonachtige moeder van [naam persoon] . Zij vertelde mij dat [naam persoon] sinds oktober 2013 in de gevangenis zat en nog zeker een half jaar moest zitten [2] .
De moeder van [naam persoon] vertelde mij dat een man genaamd [verdachte] , wonende [adres 3] te [plaats 2] , papieren van Kamer van Koophandel had opgehaald. Ongeveer een half uur nadat ik bij de moeder van [naam persoon] was geweest kregen wij een mail binnen van [naam persoon] . Hierin stond dat de hij in het buitenland zat maar dat de administratie het geld had overgeboekt, wat dus niet was gebeurd [3] .
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 10 februari 2014, opgenomen op pagina 24 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 1] :
Mijn zoon, [naam persoon] , zit vanaf 16 oktober 2013 vast in [PI] in [plaats 3] . Mijn zoon heeft een eigen bedrijfje, volgens mij heet dat [onderneming] . Mijn zoon heeft het bedrijfje op zijn naam staan.
Op een dag, ik denk ergens begin november, kwam er post van de Kamer van Koophandel en de belastingdienst. Terwijl ik daarmee bezig was, ging de bel. [verdachte] stond voor de deur. Ik heb [verdachte] binnen gelaten. Ik heb [verdachte] een kop koffie aangeboden, ik ben toen even naar de keuken gelopen om koffie maken. Daarna heb ik nog even met [verdachte] gesproken en toen is [verdachte] weggegaan.
Ik ben daarna weer verder gegaan met het in de map stoppen van papieren. Opeens kwam ik er achter dat er wat papieren misten. Ik miste belastingpapieren, wat rekeningen en wat papieren van de Kamer van Koophandel.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 19 maart 2014, opgenomen op pagina 66 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte] :
Toen ik een tijdje bij [verdachte] verbleef kwam hij met het verhaal dat hij het fabriekspand wilde verbouwen aan [locatie] .
[verdachte] liet mij een huurcontract zien, waarop ik las dat [naam persoon] het pand gehuurd had en dat hij toestemming gaf voor de verbouw van het pand. Ik heb toen de huur van een steiger geregeld. Ik heb via de e-mail contact gehad met dat bedrijf. Ik werkte met een email adres met de naam van [alias] (de rechtbank begrijpt [naam persoon] ). Het adres had ik zelf aangemeld en was [mailadres] .
Ik heb ook contact gehad via de telefoon. Ik belde met mijn eigen nummer wat ik toen had. Ik stelde me voor als [naam persoon] en ook een paar keer als [medeverdachte] . Het [bouwbedrijf] wilden een tekening en een kopie van het Kamer van Koophandel en van een legitimatie bewijs. De Kamer van Koophandel papieren en het legitimatiebewijs stonden allemaal op naam van [naam persoon] . [verdachte] regelde de tekening en de papieren voor mij. Hij zei tegen mij dat ik alles moest regelen. Ik had wel door dat de steiger waarschijnlijk niet betaald zou worden. Ik ben aanwezig geweest bij de levering van het steigermateriaal. Ik was daar toen alleen. Ik moest daar iets voor ondertekenen.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 27 maart 2014, opgenomen op pagina 74 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 2] :
Ik ken [verdachte] van vroeger. Hij heeft een steiger gehuurd voor een pand aan [locatie] , want dat pand was een beetje aan het afbrokkelen. Ik hoorde dat [medeverdachte] het voor hem moest regelen qua huren van de steiger. Ik hoorde dat hij dat wilde regelen op een bedrijfje van iemand anders. Ik hoorde [verdachte] tegen [medeverdachte] zeggen dat hij dingen voor [verdachte] moest regelen met betrekking tot die steiger. Ik hoorde hem tegen [medeverdachte] zeggen: "Je woont hier ook, dus dat kan je wel voor mij doen".
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 3 april 2014, opgenomen op pagina 83 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van verdachte:
[alias] heeft een bedrijfje " [onderneming] ". Zijn echte naam is [naam persoon] . Hij zit op dit moment in de bajes. Ik heb voor de kerstdagen contact met zijn moeder gehad. Ik ben voor de kerstdagen bij [naam persoon] in de [PI] geweest.
[medeverdachte] heeft een korte periode bij mij in huis gewoond. [medeverdachte] heeft de steiger besteld en afgenomen bij [bouwbedrijf] . Ik heb alleen de papieren van de KvK gegeven. Ik heb dat bewijs van inschrijving van [alias] gekregen. [alias] en ik hebben dat bedrijf samen bedacht om geen belasting af te dragen. En toen kwam [alias] vast te zitten en vond hij alles wel best.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen schuldig kan worden geacht aan het subsidiair ten laste gelegde.
De verklaring van [medeverdachte] , dat hij in opdracht van en in samenwerking met [verdachte] heeft gehandeld, vindt steun in de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] .
Voorts heeft verdachte erkend de documenten van de KvK op naam van het bedrijf " [onderneming] " te hebben verstrekt aan [medeverdachte] .
De rechtbank is van oordeel dat uit de handelwijze van verdachte en zijn medeverdachte volgt dat er sprake is geweest van oplichting, waarbij zij bewust en nauw hebben samengewerkt. [medeverdachte] gebruikte, door de verdachte verstrekte, identiteits- en contactgegevens van [naam persoon] en nam een valse hoedanigheid aan om bij aangeefster de indruk te wekken dat hij eigenaar was van het bedrijf " [onderneming] ". Er werd vervolgens een order bij het [bouwbedrijf] geplaatst voor de huur van steigermateriaal. Door gebruik te maken van die identiteits- en contactgegevens van
[naam persoon] en door een valse hoedanigheid aan te nemen werd aangeefster bewogen tot afgifte van het materiaal, temeer omdat deze gegevens in overeenstemming waren met de gegevens uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel, welke uittreksel verdachte van [naam persoon] had gekregen en aan [medeverdachte] had verstrekt en waarvan [medeverdachte] vervolgens een afschrift aan aangeefster had doen toekomen. Aangeefster koesterde hierdoor geen argwaan en dacht te maken te hebben met een zakelijke boeking, waarbij na het versturen van facturen doorgaans betaling van het gehuurde steigermateriaal volgt. Bovendien was er, voordat het materiaal daadwerkelijk geleverd werd door aangeefster, al dikwijls contact geweest tussen medeverdachte en aangeefster. Ook na verschillende aanmaningen van aangeefster om de huurpenningen te voldoen werd via een e-mail, voorzien van een door de medeverdachte aangemaakt e-mailadres op naam van [naam persoon] , de indruk gewekt dat de rekening zou worden betaald, sterker nog, door [medeverdachte] werd gemeld dat de factuur door de administratie van het bedrijf [onderneming] reeds was afgeboekt.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af en is van oordeel dat verdachte en zijn medeverdachte de overeenkomst met aangeefster zijn aangegaan met het enkele doel om zonder te betalen van de huur in het bezit te komen van het steigermateriaal.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank bewezen dat verdachte en zijn medeverdachte zich tezamen en in vereniging bewust hebben voorgedaan als eigenaar van een bedrijf en in die hoedanigheid een bonafide klant, met het oogmerk om zichzelf te bevoordelen.
Bewezenverklaring
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op meer tijdstippen in de periode van 10 december 2013 tot en met 7 januari 2014 te [pleegplaats] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich of een ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid [slachtoffer] van [bouwbedrijf] meermalen heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid steigermateriaal, hebbende verdachte en zijn mededader (s) met voren omschreven oogmerk —zakelijk weergegeven- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich meermalen telefonisch en schriftelijk voorgedaan als [naam persoon] en een outlook email adres aangemaakt en gebruikt ten name van [naam persoon] en een kopie van een identiteitsbewijs van [naam persoon] en een KVK uittreksel van de [onderneming] ten name van eerdergenoemde [naam persoon] verstuurd naar het
bedrijf [bouwbedrijf] en medegedeeld dat de te huren steigers nodig waren voor een renovatie van het gebouw aan [adres 1] te [pleegplaats] en zich (aldus) hebben voorgedaan als een bonafide klant, waardoor voornoemde persoon telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

Strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair: medeplegen van oplichting
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van het feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank het feit bewezen mocht achten, gepleit voor het opleggen van een werkstaf nu het aandeel van verdachte zeer gering is geweest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, samen met zijn mededader , schuldig gemaakt aan oplichting. Verdachte heeft daartoe gebruik gemaakt van een vals document en een valse identiteit en zich zo voorgedaan als een bonafide klant om het [bouwbedrijf] , het slachtoffer in deze, te bewegen tot het meerdere keren afleveren van een grote partij steigermateriaal. Daarbij werd de toezegging gedaan dat de huur van het materiaal voldaan zou worden.
Deze toezegging werd uiteindelijk (opzettelijk) niet nagekomen door verdachte en zijn mededader, waardoor er sprake is van oplichting.
Door hun slinkse en berekenende wijze van handelen is aan het slachtoffer aanzienlijke schade toegebracht en hebben verdachte en zijn mededader misbruik gemaakt van het onderling vertrouwen dat in het handelsverkeer noodzakelijk en gebruikelijk is.
Met betrekking tot de strafmodaliteit overweegt de rechtbank dat verdachte niet heeft willen meewerken aan het tot stand brengen van een reclasseringsrapport. Daarnaast is verdachte niet ter terechtzitting verschenen om zijn persoonlijke omstandigheden nader te duiden. De rechtbank heeft derhalve geen verdere aanknopingspunten dan zijn justitiële documentatie.
Alles afwegend overweegt de rechtbank als volgt.
Gelet op de aard en de ernst van het mede door verdachte gepleegde feit en de omvang van de daardoor aan anderen berokkende (financiële) schade dient naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur te volgen.
Nu verdachte geen inzicht heeft gegeven in zijn persoonlijke omstandigheden, kan de rechtbank daarmee geen rekening houden.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan verdachte naast de onvoorwaardelijke straf een voorwaardelijke straf op te leggen.

Vordering van de benadeelde partij

[bouwbedrijf]heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van de door het voornoemde bedrijf geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. De vordering bestaat uit € 6.9529,51 aan materiële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering niet ontvankelijk wordt verklaard nu de beoordeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De vordering kan slechts bij de burgerlijk rechter worden aangebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, nu hij voor vrijspraak heeft gepleit, betoogd dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Beoordeling
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij constateert de rechtbank dat de geldigheid van de machtiging niet kan worden vastgesteld. De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk is, zodat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Vordering van de benadeelde partij
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij, [bouwbedrijf] , niet ontvankelijk en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. A. Jongsma, voorzitter, F. de Jong en P.H.M. Smeets, rechters, bijgestaan door J.H. van Scharrenburg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 februari 2016.

Voetnoten

1.zie uittreksel KvK en ID, als os schriftelijk stuk gevoegd bij voornoemd dossier.
2.zie brief directeur [PI] d.d. 27 november 2013 als los schriftelijk stuk gevoegd bij voornoemd dossier.
3.zie mailbericht d.d. 7 januari 2014 als los schriftelijk stuk gevoegd bij voornoemd dossier.