ECLI:NL:RBNNE:2016:2384

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 februari 2016
Publicatiedatum
20 mei 2016
Zaaknummer
18.007726-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting met gebruik van valse identiteit en hoedanigheid

Op 8 februari 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van oplichting. De verdachte heeft samen met een medeverdachte een grote hoeveelheid steigermateriaal van een bouwbedrijf verkregen door zich voor te doen als de eigenaar van een bedrijf. Dit gebeurde door gebruik te maken van valse identiteitsdocumenten en contactgegevens van een derde persoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte de overeenkomst met het bouwbedrijf zijn aangegaan met de intentie om zonder betaling in het bezit te komen van het steigermateriaal. De verdachte is vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar het subsidiair ten laste gelegde is bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren, en een werkstraf van 120 uren. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, maar deze omgezet in een werkstraf. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, zodat deze alleen bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/007726-15 en 18/830373-13 (tul)
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 februari 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van de onderzoeken op de terechtzitting van
2 oktober 2015 (politierechterzitting) en 25 januari 2016.
De verdachte is verschenen en laatstelijk bijgestaan door mr. G. Meijer, advocaat te [pleegplaats] .
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging, ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 december 2013 tot en met 7 januari 2014 te [pleegplaats] en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een (grote) hoeveelheid steigermateriaal, in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bouwbedrijf] , in elk getal aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en/of
zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten als huurder, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 december 2013 tot en met 7 januari 2014 te [pleegplaats] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door één of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsel [slachtoffer] en/of een of meer andere medewerker(s) van [bouwbedrijf] (meermalen) heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid steigermateriaal, althans enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader (s) met voren omschreven oogmerk —zakelijk weergegeven- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich (meermalen) telefonisch en/of schriftelijk voorgedaan als [persoon] en/of een outlook email adres aangemaakt en/of gebruikt ten name van [persoon] en /of een kopie van een identiteitsbewijs van [persoon] en/of een KVK uittreksel van de [onderneming] ten name van eerdergenoemde [persoon] verstuurd naar het
bedrijf [bouwbedrijf] en/of medegedeeld dat de te huren steigers nodig waren voor een renovatie van het gebouw aan [adres 1] te [pleegplaats] en/of zich (aldus) heeft/hebben voorgedaan als een bonafide klant, waardoor voornoemde perso (o) n (en) (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het primair ten laste gelegde niet kan worden bewezen. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de officier van justitie op grond van de stukken en de verklaring van verdachte ter terechtzitting gerekwireerd tot een bewezenverklaring.
Standpunt van de verdediging
De raadsman is met de officier van justitie van mening dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd- kort gezegd- dat het voor oplichting vereiste oogmerk ontbreekt en er vrijspraak dient te volgen.
Beoordeling van het bewijs
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en spreekt verdachte hiervan vrij.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het subsidiair ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
De door verdachte op de terechtzitting van 25 januari 2016 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:[medeverdachte] vertelde mij dat hij het fabriekspand gelegen aan [adres 1] te [pleegplaats] , wilde verbouwen. Dit pand stond op naam van [persoon] . [medeverdachte] liet mij het huurcontract zien. In opdracht van [medeverdachte] heb ik steigermateriaal gehuurd. [medeverdachte] heeft mij het uittreksel van de Kamer van Koophandel op naam van het bedrijf " [onderneming] " en een legitimatiebewijs van de eigenaar van het bedrijf, op naam van [persoon] , gegeven. Onder deze naam en met de gegevens van de KvK heb ik een bestelling gedaan voor de huur van een grote partij steigers. Ik heb meerdere malen contact gehad met het bedrijf [bouwbedrijf] . Ik gebruikte daarvoor een email-adres die ik had aangemaakt met de naam, [persoon] . Ik heb telefoongesprekken gevoerd met een medewerker van het bouwbedrijf en mij tijdens deze gesprekken voorgedaan als [persoon] . Ik deed dit omdat ik het idee had dat ik dan geloofwaardiger over zou komen. Ik heb een afspraak gemaakt met het bouwbedrijf dat de steigers zouden worden gehuurd voor
€ 1.250,00 per week.
Ik had wel het vermoeden dat het allemaal niet klopte en dat de huur van dit materiaal niet door [medeverdachte] betaald zou gaan worden.
Toen het steigermateriaal op [straatnaam] in [pleegplaats] afgeleverd werd, was ik daarbij en heb ik getekend voor ontvangst.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 10 januari 2014, opgenomen op pagina 13 e.v. van dossier nr. PL01PD 2014003443 d.d. 17 april 2014, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] namens [bouwbedrijf] .:
"Ik doe namens het [bouwbedrijf] aangifte. Ik ben hoofd steiger stempel materieel. Op 10 december 2013 kregen wij een offerte-aanvraag voor een steiger ten behoeve van een renovatie. Dit kregen wij van [persoon] met een telefoonnummer [telefoonnummer] . Ik ging ervan uit dat ik elke keer sprak met [persoon] . Hij stuurde mij een kopie van zijn identiteitsbewijs: [persoon] , geboren [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] , wonende [adres 2] te [plaats 1] . Hij stuurde mij ook een Uittreksel van Handelsregister Kamer van Koophandel [1] . Hierin stond dat de [onderneming] was, betrof een eenmanszaak, ingangsdatum 4-9-2013. Vestiging [adres 2] te [plaats 1] . Eigenaar op naam van genoemde [persoon] .
Er zijn ongeveer 6 à 7 telefoongesprekken gevoerd met een man. Ik ben er altijd van uitgegaan dat dit [persoon] was. De afspraak was dat er steigermaterieel geleverd zou worden op het [adres 1] te [pleegplaats] , voor renovatie van het gebouw. Er werd een offerte opgestuurd dat dit € 1250,00 per week zou gaan kosten. De offerte is op
16 december 2013 verstuurd. De afspraak was dat er vooruit betaald zou worden. Op
17 december 2013 is de eerste grote vracht geleverd op het [adres 1] te [pleegplaats] . Er was op dat moment nog geen betaling binnen. Op 18 en 19 december 2013 zijn er nog een partij steigermaterieel geleverd. Voor de gehele aflevering heeft iemand getekend. Op 19 december 2013 heb ik [persoon] nog gebeld over de aflevering. Hem tevens er over gesproken dat de betaling nog niet gedaan was. Hij zou dit overmaken. Op 18 december 2013 had hij een sms naar mijn telefoon gedaan om te vragen of hij het geld ook kon overmaken via internet. Op 7 januari 2014 was er nog steeds geen geld overgemaakt op onze bankrekening nummer.
Ik ben toen naar het huisadres van [persoon] gegaan in [plaats 1] . Ik sprak hier de woonachtige moeder van [persoon] . Zij vertelde mij dat [persoon] sinds oktober 2013 in de gevangenis zat en nog zeker een half jaar moest zitten [2] .
De moeder van [persoon] vertelde mij dat een man genaamd [medeverdachte] , wonende [adres 3] te [woonplaats] , papieren van Kamer van Koophandel had opgehaald. Ongeveer een half uur nadat ik bij de moeder van [persoon] was geweest kregen wij een mail binnen van [persoon] . Hierin stond dat de hij in het buitenland zat maar dat de administratie het geld had overgeboekt, wat dus niet was gebeurd [3] .
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 3 april 2014, opgenomen op pagina 83 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte] :
[alias] heeft een bedrijfje " [onderneming] ". Zijn echte naam is [persoon] . Hij zit op dit moment in de bajes.
[verdachte] heeft de steiger besteld en afgenomen bij [bouwbedrijf] . [verdachte] heeft het spul in ontvangst genomen. Ik heb alleen de papieren van de KvK gegeven.
Dat was het bewijs van inschrijving van " [onderneming] ". Ik heb dat bewijs van inschrijving gekregen van [alias] .
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 10 februari 2014, opgenomen op pagina 24 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van [getuige] :
Mijn zoon, [persoon] , zit vanaf 16 oktober 2013 vast in [PI] in [plaats 2] . Mijn zoon heeft een eigen bedrijfje, volgens mij heet dat [onderneming] . Mijn zoon heeft het bedrijfje op zijn naam staan.
Op een dag, ik denk ergens begin november, kwam er post van de Kamer van Koophandel en de belastingdienst. Terwijl ik daarmee bezig was, ging de bel. [medeverdachte] stond voor de deur. Ik heb [medeverdachte] binnen gelaten. Ik heb [medeverdachte] een kop koffie aangeboden, ik ben toen even naar de keuken gelopen om koffie maken. Daarna heb ik nog even met [medeverdachte] gesproken en toen is [medeverdachte] weggegaan.
Ik ben daarna weer verder gegaan met het in de map stoppen van papieren. Opeens kwam ik er achter dat er wat papieren misten. Ik miste belastingpapieren, wat rekeningen en wat papieren van de Kamer van Koophandel.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat uit de handelwijze van verdachte en zijn medeverdachte volgt dat er sprake is geweest van oplichting. Verdachte gebruikte, door de medeverdachte verstrekte, identiteits- en contactgegevens van [persoon] en nam een valse hoedanigheid aan om bij aangeefster de indruk te wekken dat hij eigenaar was van het bedrijf " [onderneming] ". Verdachte en zijn medeverdachte plaatsten een order bij het bedrijf [bouwbedrijf] voor de huur van steigermateriaal. Door gebruik te maken van die identiteits- en contactgegevens van [persoon] en door een valse hoedanigheid aan te nemen werd aangeefster bewogen tot afgifte van goederen, temeer omdat deze gegevens in overeenstemming waren met de gegevens uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel, welke verdachte aan aangeefster heeft gezonden Aangever koesterde hierdoor geen argwaan en dacht te maken te hebben met een zakelijke boeking, waarbij na het versturen van facturen betaling van het gehuurde steigermateriaal doorgaans betaling volgt. Bovendien was er, voordat het materiaal daadwerkelijk geleverd werd door aangeefster, al dikwijls contact geweest tussen verdachte en aangeefster. Ook na verschillende aanmaningen van aangeefster om de huurpenningen te voldoen werd via een e-mail, voorzien van een door verdachte aangemaakt e-mailadres op naam van [persoon] , de indruk gewekt dat de rekening zou worden betaald, sterker nog, door verdachte werd gemeld dat de factuur door de administratie van het bedrijf [onderneming] reeds was afgeboekt.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af en is op grond daarvan van oordeel dat verdachte en zijn medeverdachte de overeenkomst met aangeefster zijn aangegaan met het enkele doel om zonder te betalen van de huur in het bezit te komen van het steigermateriaal.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank bewezen dat verdachte en zijn medeverdachte zich tezamen en in vereniging bewust hebben voorgedaan als eigenaar van een bedrijf en in die hoedanigheid als een bonafide klant, met het oogmerk om zichzelf te bevoordelen.
Het verweer van de raadsman dat verdachte het voor oplichting vereiste oogmerk niet had en dat de gang van zaken zoals naar voren komend uit het proces-verbaal geen oplichting oplevert wordt op grond van het voorgaande verworpen.
Bewezenverklaring
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op meer tijdstippen in de periode van 10 december 2013 tot en met 7 januari 2014 te [pleegplaats] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich of een ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid [slachtoffer] van [bouwbedrijf] meermalen heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid steigermateriaal, hebbende verdachte en zijn mededader (s) met voren omschreven oogmerk —zakelijk weergegeven- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich meermalen telefonisch en schriftelijk voorgedaan als [persoon] en een outlook email adres aangemaakt en gebruikt ten name van [persoon] en een kopie van een identiteitsbewijs van [persoon] en een KVK uittreksel van de [onderneming] ten name van eerdergenoemde [persoon] verstuurd naar het
bedrijf [bouwbedrijf] en medegedeeld dat de te huren steigers nodig waren voor een renovatie van het gebouw aan [adres 1] te [pleegplaats] en zich (aldus) hebben voorgedaan als een bonafide klant, waardoor voornoemde persoon telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

Strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair: medeplegen van oplichting
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank het feit bewezen mocht achten, aangegeven zich niet te verzetten tegen de eis van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het over hem opgemaakte reclasseringsrapport, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, samen met zijn mededader, schuldig gemaakt aan oplichting. Verdachte heeft daartoe gebruik gemaakt van niet op zijn eigen naam staande documenten, heeft een valse identiteit aangenomen en zich zo voorgedaan als een bonafide klant om het [bouwbedrijf] , het slachtoffer in deze, te bewegen tot het meerdere keren afleveren van een grote partij steigermateriaal. Verdachte deed daarbij de toezegging dat de huur van het materiaal voldaan zou worden. Deze toezegging werd uiteindelijk (opzettelijk) niet nagekomen door verdachte en zijn mededader, waardoor er sprake is van oplichting.
Door zijn slinkse en berekenende wijze van handelen heeft verdachte het slachtoffer aanzienlijke schade toegebracht en heeft hij misbruik gemaakt van het onderling vertrouwen dat in het handelsverkeer noodzakelijk en gebruikelijk is.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten en nog in een proeftijd liep.
De rechtbank heeft voorts bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de inhoud van het reclasseringsrapport d.d. 24 december 2015. Uit het rapport blijkt dat het delictgedrag van verdachte voortkomt uit financiële problemen en dat verdachte beïnvloedbaar is.. Verdachte lijkt onvoldoende zelfstandig en zelfredzaam om problemen op te lossen en stabiliteit te creëren.
Verdachte heeft thans een steunend positief netwerk om zich heen en heeft de laatste twee jaren zich gehouden aan regels/wetgeving. Hij heeft een eigen bedrijf, inkomen en een woning. Het recidiverisico wordt als laag ingeschat. Verdachte heeft aangeven open te staan voor reclasseringstoezicht en interventies. Geadviseerd wordt aan verdachte een werkstraf op te leggen en de gevorderde tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf om te zetten in een werkstraf.
Alles afwegend overweegt de rechtbank als volgt.
Gelet op de aard en de ernst van het door verdachte gepleegde feit en de omvang van de daardoor aan anderen berokkende (financiële) schade dient naar het oordeel van de rechtbank in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te volgen.
Naast genoegdoening voor het slachtoffer, zal de straftoemeting er ook toe moeten dienen dat wordt voorkomen dat verdachte in de toekomst nieuwe strafbare feiten zal plegen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals naar voren gekomen ter terechtzitting en zoals weergegeven in het reclasseringsrapport.
Verdachte heeft de afgelopen twee jaar een positieve ontwikkeling doorgemaakt en zijn leven weer enigszins op de rit gekregen. Deze positieve ontwikkeling dient naar het oordeel van de rechtbank niet te worden doorbroken. Daarom zal de rechtbank niet overgaan tot het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. De rechtbank zal het advies van de reclassering volgen en aan verdachte een werkstraf van nader te noemen omvang opleggen en een geheel voorwaardelijke gevangenisstaf.

Vordering van de benadeelde partij

[bouwbedrijf]heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van de door het voornoemde bedrijf geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. De vordering bestaat uit € 6.9529,51 aan materiële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering niet ontvankelijk wordt verklaard nu de beoordeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De vordering kan slechts bij de burgerlijk rechter worden aangebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, nu hij voor vrijspraak heeft gepleit, betoogd dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Beoordeling
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij constateert de rechtbank dat de geldigheid van de machtiging niet kan worden vastgesteld. De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk is, zodat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 29 juli 2013, gewezen door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, is de verdachte veroordeeld tot - voor zover hier van belang - een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 29 juli 2013.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 10 augustus 2015 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
Ter terechtzitting van 25 januari 2016 heeft de officier van justitie zijn vordering gewijzigd in die zin dat de officier gevorderd heeft de tenuitvoerlegging te gelastenvan een werkstraf voor de duur van 120 uren in plaats van de gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Het hiervoor bewezen verklaarde feit is door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
Nu de veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, kan de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van de bij voornoemd vonnis van 29 juli 2013 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf. Gelet op hetgeen op de terechtzitting is behandeld en besproken, acht de rechtbank termen aanwezig een taakstraf te gelasten in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf te geven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14g, 22c, 22d, 47 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden
Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
- een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 120 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Vordering van de benadeelde partij
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij, [bouwbedrijf] , niet ontvankelijk en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Tenuitvoerlegging
Gelast het verrichten van een werkstraf voor de duur van 120 uren, in plaats van de last tot tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, oorspronkelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Groningen d.d. 29 juli 2013.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mrs. A. Jongsma, voorzitter, F. de Jong en P.H.M. Smeets, rechters, bijgestaan door J.H. van Scharrenburg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 februari 2016.

Voetnoten

1.zie uittreksel KvK en ID, als os schriftelijk stuk gevoegd bij voornoemd dossier.
2.zie brief directeur [PI] d.d. 27 november 2013 als los schriftelijk stuk gevoegd bij voornoemd dossier.
3.zie mailbericht d.d. 7 januari 2014 als los schriftelijk stuk gevoegd bij voornoemd dossier.