ECLI:NL:RBNNE:2016:2503

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 januari 2016
Publicatiedatum
27 mei 2016
Zaaknummer
18.730327-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en aflevering van heroïne en cocaïne door verdachte in Ooststellingwerf

Op 21 januari 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich gedurende een periode van zes maanden schuldig heeft gemaakt aan de verkoop en aflevering van heroïne en cocaïne in zijn woonplaats. De verdachte, die eerder was veroordeeld op grond van de Opiumwet, kreeg een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 7 oktober 2015 opzettelijk aanwezig had gehad in totaal 27 bolletjes cocaïne en 18 bolletjes heroïne. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte in de periode van 1 april 2015 tot en met 6 oktober 2015 meermalen opzettelijk cocaïne en heroïne had verkocht en afgeleverd.

De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn problemen met huisvesting, gezondheid en middelengebruik. De verdachte had een lange geschiedenis van drugsmisbruik en was eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank besloot om de gevangenisstraf te verlagen tot 12 maanden, met de helft voorwaardelijk, en legde bijzondere voorwaarden op, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling voor zijn verslaving.

Daarnaast werd de teruggave van inbeslaggenomen goederen, zoals een zwarte beurs met € 30,05, gelast, terwijl de teruggave van een telefoon die mogelijk voor drugshandel was gebruikt, werd geweigerd. De rechtbank besloot ook om de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf te gelasten, omdat de verdachte opnieuw was veroordeeld voor een overtreding van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730327-15
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/154945-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 januari 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in [verblijfplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 januari 2016.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W. Boonstra, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. C.V. van Overbeeke.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 7 oktober 2015 te [pleegplaats] , (althans) in de gemeente
Ooststellingwerf, opzettelijk aanwezig heeft gehad
(in totaal) 27 bolletjes (in totaal ongeveer 4 gram), in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of (in totaal) 18
bolletjes (in totaal ongeveer 3 gram), in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 6 oktober 2015 te
[pleegplaats] , (althans) in de gemeente Ooststellingwerf, in elk geval in
Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
(telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of
(telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het ten laste gelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen scootmobiel, rode telefoon en zwarte beurs met 30 euro;
- verlenging van de op 4 september 2014 opgelegde proeftijd met 1 jaar.

Beoordeling van het bewijs

De rechtbank zal voor de bewezenverklaring van het onder 1. ten laste gelegde feit rekening houden met de uit de stukken blijkende netto hoeveelheden cocaïne en heroïne die verdachte aanwezig had ten tijde van zijn aanhouding. Het gevolg hiervan is dat de rechtbank bewezen zal verklaren dat verdachte niet ongeveer 3 gram maar ongeveer 2 gram heroïne aanwezig heeft gehad.
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de verdediging, met betrekking tot het onder 2. ten laste gelegde feit een kortere periode bewezen dan is ten laste gelegd. De rechtbank acht daarnaast onvoldoende wettig bewijs aanwezig voor het ten laste gelegde medeplegen.
De rechtbank past met betrekking tot de ten laste gelegde feiten de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 januari 2016;
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL0100-2015293580-10 [pagina 24 hoofdproces-verbaal] d.d. 7 oktober 2015, inhoudende de bevindingen van de verbalisanten;
3. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL0100-2015293580-26 [pagina 68 hoofdproces-verbaal] d.d. 20 oktober 2015, inhoudende de bevindingen van de verbalisanten;
4. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL0100-2015293580-17 [pagina 32 hoofdproces-verbaal] d.d. 8 oktober 2015, inhoudende de verklaring van [getuige 1] ;
5. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL0100-2015293580-18 [pagina 37 hoofdproces-verbaal] d.d. 8 oktober 2015, inhoudende de verklaring van [getuige 2] ;
6. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL0100-2015293580-21 [pagina 42 hoofdproces-verbaal] d.d. 8 oktober 2015, inhoudende de verklaring van [getuige 3] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 7 oktober 2015 te [pleegplaats] , in de gemeente Ooststellingwerf, opzettelijk aanwezig heeft gehad in totaal 27 bolletjes (in totaal ongeveer 4 gram) van een materiaal bevattende cocaïne en in totaal 18 bolletjes (in totaal ongeveer 2 gram) van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en heroïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
hij in de periode van 1 april 2015 tot en met 6 oktober 2015 te [pleegplaats] , in de gemeente Ooststellingwerf meermalen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en heroïne telkens een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
2. De voortgezette handeling van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van zes maanden schuldig gemaakt aan het verkopen en afleveren van heroïne en cocaïne in zijn woonplaats [pleegplaats] . Hij voorzag in de behoefte van diverse harddrugsgebruikers en verkocht -naar eigen zeggen- in iets meer dan een week tijd ongeveer 60 bolletjes. Verdachte heeft verklaard dat hij hoofdzakelijk uit financiële nood hiermee is begonnen maar dat hij, incidenteel, ook zelf weer is gaan gebruiken toen hij de drugs weer binnen handbereik had.
De ernst van het delict rechtvaardigt oplegging van een gevangenisstraf. Het landelijk oriëntatiepunt voor het gedurende drie tot zes maanden dealen van harddrugs op straat is een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden.
Uit het over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport komt naar voren dat verdachte op veel leefgebieden kampt met problemen zoals ten aanzien van zijn huisvesting, gezondheid, werk, financiën en middelengebruik. Verdachte kent een lang verleden van drugsmisbruik en hij kampt sinds enkele jaren met een alcoholverslaving. Verdachte is voor het laatst in september 2014 veroordeeld; dit betrof eveneens overtreding van de Opiumwet. De afgelopen jaren is verdachte wel veel minder dan voorheen met de strafrechter in aanraking geweest en heeft hij hulp van Zorg Intens en van de verslavingszorg en staat hij onder bewind bij de Gemeentelijke Kredietbank. De reclassering adviseert oplegging van een meldplicht en ambulante behandeling als bijzondere voorwaarden.
De eerdere veroordelingen van verdachte ter zake de Opiumwet rechtvaardigen oplegging van een langere gevangenisstraf dan het hiervoor genoemde uitgangspunt; de rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend. De persoonlijke omstandigheden van verdachte maken dat de rechtbank hiervan de helft voorwaardelijk zal opleggen met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.

Inbeslaggenomen goederen

Door of namens verdachte is ter terechtzitting verzocht dat aan verdachte zal worden teruggegeven de rode telefoon van het merk Samsung die niet is gebruikt voor de handel in harddrugs en de zwarte beurs met € 30,05. Namens verdachte is voorts verzocht dat de inbeslaggenomen scootmobiel zal worden teruggegeven aan de eigenaar/gebruiker [benadeelde partij] .
De officier van justitie heeft zich niet tegen teruggave van deze goederen verzet.
Er zijn twee rode telefoons van het merk Samsung inbeslaggenomen:
- een Samsung Gt-E1150i, met imeinummer [nummer] (volgnummer 6 op de beslaglijst) en
- een Samsung met klepje, provider Hema (volgnummer 7 op de beslaglijst).
De raadsman heeft ter zitting aangegeven dat de onder volgnummer 6 op de beslaglijst weergegeven Samsung Gt-E1150i de telefoon is die niet gebruikt wordt voor de handel in drugs.
Verdachte heeft bij het verhoor door de politie aangegeven dat de geheel rode telefoon met T-mobile als provider zijn persoonlijke telefoon is. Dit zou dan de bewuste Gt-E1150i moeten zijn. De andere telefoon, rood met zwart met Hema als provider werd door hem gebruikt voor het bellen naar zijn drugsleverancier (pagina's 49 en 52 van het hoofdproces-verbaal).
Uit het proces-verbaal bevindingen van 28 november 2015 blijkt echter dat juist de Samsung telefoon type GT-E1150i (imeinummner [nummer] ) gebruikt is voor contacten met de leverancier van de drugs en voor contacten met drugsgebruikers.
Nu niet eenduidig blijkt dat de Samsung Gt-E1150i niet voor drugs-gerelateerde zaken werd gebruikt zal de rechtbank dit goed niet teruggeven aan verdachte.
Het belang van strafvordering verzet zich niet tegen teruggave van de zwarte beurs met
€ 30,05 en de scootmobiel.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 4 september 2014, gewezen door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is de verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 19 september 2014.
De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering, gedateerd 2 december 2015, de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De hiervoor bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de rechtbank niet de tenuitvoerlegging zal bevelen maar de proeftijd zal verlengen. De raadsman heeft hiermee ingestemd.
De rechtbank gaat hier niet in mee. De veroordeling betrof artikel 2 onder B van de Opiumwet en verdachte wordt nu opnieuw veroordeeld voor ditzelfde wetsartikel. De rechtbank ziet geen grond om af te zien van tenuitvoerlegging.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 56 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot zes maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
a. dat de veroordeelde zich binnen 7 dagen na zijn invrijheidstelling zal melden bij de reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland aan de Oostergoweg 6 te Leeuwarden. Hierna moet hij zich blijven melden zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht.
b. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van de Forensische Polikliniek van Verslavingszorg Noord Nederland of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van de zwarte beurs met € 30,05.
Gelast de teruggave aan [benadeelde partij] , wonende aan [adres] te [pleegplaats] van de scootmobiel van het merk Winner Handy Care met het verzekeringsplaatje [kenmerk] .
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer
18/154945-14:
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Leeuwarden d.d. 4 september 2014, te weten:
één maand gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.Y.B. Jansen, voorzitter, mr. I.M. Dölle en mr. M. Brinksma, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 januari 2016.
w.g.
Jansen
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Dölle
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Brinksma
locatie Leeuwarden,
Komrij