6.1.Uit vaste jurisprudentie van de AbRvS, onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS:2005: AU0395, dient te worden afgeleid dat raadsleden, naast het recht op inlichtingen als bedoeld in artikel 169 van de Gemeentewet, gebruik kunnen maken van een verzoek op grond van de Wob om informatie openbaar te krijgen. Indien er gebruik wordt gemaakt van een verzoek op grond van de Wob gelden ten aanzien van een dergelijk verzoek ook de weigeringsgronden van de Wob.
6.2.1.Met betrekking tot de opdracht aan het advocatenkantoor voor wat betreft het advies over geheimhouding heeft verweerder in het besluit van 30 oktober 2015 aangegeven dat deze opdracht destijds telefonisch is gegeven. Nu de door eiseres gevraagde informatie niet is neergelegd in een document en de Wob bestuursorganen er niet toe verplicht om een document op te stellen, kan verweerder de door eiseres gevraagde informatie niet verstrekken.
6.2.2.Eiseres betoogt dat het niet geloofwaardig is dat er geen documentatie is van de opdracht van verweerder aan advocatenkantoor Stibbe.
6.2.3.Uit vaste jurisprudentie van de AbRvS, onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS:2016: 788, volgt dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet (meer) bij hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch bij dat bestuursorgaan berust. In hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding om van voormelde jurisprudentie af te wijken. Met de enkele, niet met verifieerbare gegevens, onderbouwde stelling dat het amateuristisch en ongeloofwaardig zou zijn dat verweerder de opdracht telefonisch aan advocatenkantoor Stibbe heeft gegeven, heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat het document waar om verzocht is wel zou bestaan. Deze grond van eiseres slaagt niet.
6.3.1.Met betrekking tot een kopie van alle declaraties van de door de gemeente Terschelling ingeschakelde advocaten in het kader van deze opdracht heeft verweerder in het besluit van 30 oktober 2015 aangegeven dat de ontvangen declaraties aan eiseres zijn verstrekt. Overeenkomstig de vaste jurisprudentie van de AbRvS, onder meer kenbaar uit ABkort 2002/232, is hierbij volstaan met de in de declaraties vermelde eindbedragen.
6.3.2.Eiseres betoogt dat in de openbaar gemaakte declaraties van Stibbe Advocaten het zaaknummer is weggelakt. Dat betekent volgens eiseres dat deze stukken niet tot enige zaak zijn te herleiden. Verder ontbreekt het aan notities (bijvoorbeeld parafen) waaruit blijkt dat deze declaraties intern voor betaling zijn verwerkt. Gelet hierop is eiseres van mening dat het door verweerder verstrekte ‘product’ om die reden niet voldoet aan de eisen op grond van de Wob.
6.3.3.Verweerder stelt zich op het standpunt dat de stelling van eiseres dat het ‘product’ niet aan de eisen van de Wob voldoet geen doel treft. In dit verband wijst verweerder erop dat de Wob geen eisen stelt aan een document, maar bestuursorganen verplicht tot openbaarmaking daarvan. Met de openbaarmaking van de declaraties heeft verweerder aan deze verplichting voldaan.
6.3.4.De rechtbank stelt vast dat verweerder de door de advocaten ingediende declaraties openbaar heeft gemaakt in de zin van de Wob. Verder dient uit vaste jurisprudentie van de AbRvS, onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS:2008:BD9942, te worden afgeleid dat uit de Wob in beginsel geen verplichting tot het opstellen van documenten voortvloeit. In hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot de conclusie te komen dat de door verweerder openbaar gemaakte declaraties niet aan de bepalingen van de Wob voldoen. Deze grond van eiseres slaagt niet. 6.4.1.Met betrekking tot de vaststellingsovereenkomst tussen de zogenaamde ‘klokkenluider’ en de gemeente Terschelling heeft verweerder in het besluit van 30 oktober 2015 aangegeven dat die aan eiseres is verstrekt. Hierbij heeft verweerder aangegeven dat in artikel 3 en 8 de bedragen van de ontslagvergoeding en de kosten van rechtsbijstand onleesbaar zijn gemaakt. Verder heeft verweerder op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob besloten de naam en de adresgegevens van de ambtenaar alsmede artikel 15 van de vaststellingsovereenkomst onleesbaar te maken.
6.4.2.Eiseres betoogt dat de door verweerder gegeven motivering om diverse delen en artikel 15 van de vaststellingsovereenkomst onleesbaar te maken, ondeugdelijk is. In dit verband wijst eiseres erop dat de door verweerder gehanteerde weigeringsgronden in dit geval niet van toepassing kunnen zijn. Hierbij acht eiseres van belang dat de vraag om informatie in dit geval van een raadslid, uit hoofde van zijn functie, afkomstig is. Nu de raad het hoogste bestuursorgaan binnen de gemeente is, mag er niets bewust ontoegankelijk worden gemaakt dan wel gehouden. Volgens eiseres heeft een raadslid in een bestuurlijke kwestie recht om van een zaak kennis te nemen, zelfs wanneer er volgens wet- en regelgeving van geheimhouding sprake is.
6.4.3.Zoals eerder is overwogen in rechtsoverweging 6.1., kunnen raadsleden gebruik maken van een verzoek op grond van de Wob om informatie openbaar te krijgen, maar gelden in dat geval de weigeringsgronden van de Wob. Gelet hierop volgt de rechtbank eiseres niet in haar stelling dat een raadslid in een bestuurlijke kwestie, ongeacht de weigeringsgronden van de Wob, informatie voor wat betreft de onleesbare passages van de vaststellingsovereenkomst in kwestie verstrekt dient te krijgen. Dat eiseres, naar gesteld ter zitting, het gevoel heeft dat zij gefrustreerd wordt in het haar toekomende recht op inlichtingen, als bedoeld in artikel 169 van de Gemeentewet, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat daarmee de ratio van de Wob opzij dient te worden gezet in dit geval. Deze grond van eiseres slaagt niet.
7. Gelet op de voorgaande overwegingen is het beroep in zoverre ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, bestaat geen aanleiding.
8. De rechtbank ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of zij bevoegd is kennis te nemen van het beroep.