ECLI:NL:RBNNE:2016:2633

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 maart 2016
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
18.820229-15 ontn
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met hennepkwekerij

Op 4 maart 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie, die op 20 januari 2016 schriftelijk heeft gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat. De vordering betreft een bedrag van € 405.101,52, dat later is bijgesteld tot € 32.199,10. De behandeling van de vordering vond plaats op 19 februari 2016, waarbij de veroordeelde en zijn raadsman, mr. H.P. Eckert, aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, die betrokken was bij een hennepkwekerij, voordeel heeft verkregen uit de opbrengsten van dit strafbare feit. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaring van de veroordeelde, die aangaf dat hij € 2.800,- aan huurpenningen had ontvangen en 25% van de opbrengst van twee oogsten, wat in totaal € 41.800,- opleverde. Na aftrek van kosten kwam de rechtbank tot de conclusie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 32.199,10 bedraagt.

De rechtbank heeft de veroordeelde verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit mr. M. Haisma, mr. H.H.A. Fransen en mr. M.J.B. Holsink, en is openbaar uitgesproken op 4 maart 2016.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820229-15 (vordering tot ontneming)
beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 maart 2016 op een vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te: [woonadres] ,
hierna ook: [veroordeelde] .
Procesverloop
De officier van justitie heeft d.d. 20 januari 2016 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en dat de rechtbank aan [veroordeelde] voornoemd de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 405.101,52 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling van de vordering heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 19 februari 2016. [veroordeelde] , diens raadsman, mr. H.P. Eckert, en de officier van justitie zijn op de vordering gehoord.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel bijgesteld tot een bedrag van € 32.199,10.
De raadsman heeft primair aangevoerd dat hij ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde vrijspraak heeft bepleit. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij van Politie Noord-Nederland d.d. 25 augustus 2015, opgenomen op pagina 7 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2014174235 d.d. 31 augustus 2015, inhoudende de relatering van
[verbalisant] :
Op maandag 1 juni 2015 zijn wij, verbalisanten naar [adres] gegaan om een onderzoek in te stellen naar de mogelijke hennepkwekerij in dit pand. Wij verbalisanten zagen daar in de schuur een in werking zijnde hennepkwekerij. In totaal werd in beslag genomen 710 stuks hennepplanten. [1]
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Politie Noord-Nederland d.d. 2 juni 2015, opgenomen op pagina 105 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [veroordeelde] :
Ik woon aan de [adres] te [pleegplaats] . Ik ben sinds 5 juni 2014 huurder van deze woning met de daarbij bijbehorende schuur. De schuur heb ik vanaf 1 januari 2015 gedeeltelijk onderverhuurd. Ik ontvang € 700,- aan huur. Januari, februari en maart zijn via [naam] gegaan. In april was dit contant. Dit is de laatste betaling geweest.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Politie Noord-Nederland d.d. 4 juni 2015, opgenomen op pagina 115 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [veroordeelde] :
Die mensen hebben mij eind juli/ augustus 2014 benaderd met het voorstel om in die schuur een plantage te starten. Na het oogsten en verkoop zou ik 25% van de opbrengst krijgen. De eerste keer was € 10.000,-. De tweede keer € 29.000,-. Ik heb het geld contant ontvangen.
Beoordeling
De rechtbank heeft [veroordeelde] bij vonnis van 4 maart 2016 in de zaak met parketnummer 18/820229-15 veroordeeld ter zake het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van dit door hem gepleegde strafbare feit.
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van voormeld strafbaar feit wordt geschat de verklaring van [veroordeelde] . [veroordeelde] heeft verklaard dat hij € 2.800,- aan huurpenningen voor de schuur heeft ontvangen (te weten 4 maanden x € 700,-). Voorts heeft hij van twee oogsten 25% van de opbrengst gekregen, te weten € 10.000,- en € 29.000,-. De totale opbrengst bedraagt derhalve € 41.800,-. Deze opbrengst moet worden verminderd met de met de hennepteelt samenhangende energie- en netwerkkosten. De in de factuur van [energiebedrijf] opgenomen bedragen hiervoor, te weten € 547,26 en € 9.053,64, zijn niet door verdachte betwist. De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat [veroordeelde] (€ 41.800,- - € 9.600,90 =)
€ 32.199,10 voordeel heeft genoten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 32.199,10.
Legt [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 32.199,10 (zegge: tweeëndertigduizend honderdnegenennegentig euro en 10 eurocent) aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Haisma, voorzitter, mr. H.H.A. Fransen en
mr. M.J.B. Holsink, rechters, bijgestaan door mr. A.C. Fennema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 maart 2016.
Mr. H.H.A. Fransen en mr. M. Haisma zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen op pagina 252 van dossier met nummer PL0100-2014174235