Uitspraak
RECHTBANK
1.De procedure
- de dagvaarding van 27 mei 2016 van de zijde van Caparis;
- de dagvaarding van 27 mei 2016 van de zijde van [A] ;
- de mondelinge behandeling van 31 mei 2016 alwaar partijen aan de hand van pleitnota’s hun standpunten en verweren in beide zaken nader hebben toegelicht. Vanwege de verknochtheid van de zaken zijn deze gelijktijdig behandeld.
2.De feiten
(in tegenstelling tot de overeenkomst van medio 2013) niet voorgelegd is aan de RvC?
3.De vorderingen
4.Het geschil en de beoordeling daarvan
in zaaknummer / rolnummer C/17/148750 KG ZA 16/141
nietkan worden opgezegd dan wel dat de overeenkomst gedurende een bepaalde periode onopzegbaar is. Maar ook andere modaliteiten zijn denkbaar voor een professionele opdrachtgever om af te wijken van genoemde wetsbepaling (zie E. Tjong Tjin Tai, Asser serie 7 IV, Bijzondere overeenkomst, Kluwer, Deventer 2009, nr. 161). Niet in geschil is tussen partijen dat zij in artikel 5 van de op 30 oktober 2015 gesloten overeenkomst van opdracht zijn overeengekomen dat zij beiden het recht hebben de overeenkomst met onmiddellijke ingang geheel of gedeeltelijk tussentijds te beëindigen, zonder dat een opzegtermijn in acht hoeft te worden genomen, als aan één van de daarin genoemde voorwaarden wordt voldaan (rechtsoverweging 2.9). Niet is evenwel komen vast te staan dat aan één van de overeengekomen voorwaarden voor opzegging is voldaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in het vonnis van 18 mei 2016 dan ook op juiste gronden geoordeeld dat de opzegging van Caparis geen doel heeft getroffen. Het verweer van Caparis dat het niet de bedoeling van partijen is geweest om artikel 7:408 BW uit te sluiten maar - zo begrijpt de voorzieningenrechter - om deze alleen nader uit te werken, acht de voorzieningenrechter onvoldoende om tot een andere conclusie te komen. Immers, door [A] is onweersproken gesteld dat deze bepaling juist is opgenomen om voor [A] meer zekerheid te verschaffen, nu partijen - in weerwil van hun wens - geen arbeidsovereenkomst konden aangaan. Bovenstaande brengt met zich dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat eerdergenoemde overeenkomst van opdracht nog steeds tussen partijen van kracht is. De stelling van Caparis in dat kader dat zelfs in dát geval niet geoordeeld kan worden dat de vordering tot nakoming toewijsbaar is, omdat, aldus nog steeds Caparis, in de opdrachtovereenkomst niet is bedongen dat er een recht bestaat op het verrichten van de afgesproken werkzaamheden, zal worden verworpen. Immers, een partij kan altijd nakoming van een tussen partijen bestaande overeenkomst vorderen, zo ook van de onderhavige.
€ 816,00
€ 816,00